Wat global warming is voor de milieubewusten van nu, was biodiversiteit in de jaren tachtig. Als lid van de rangers, de jeugdstorm van het WNF, hield je je bezig met wilgen knotten of percelen bos ontdoen van gedumpt afval. Je meest trotste bezit was het rangers handboek, een groengekaft werkje van 276 pagina’s met het logo van de reuzenpanda voorop. Erin stonden prachtige zwart/wit tekeningen van tragisch uitgestorven diersoorten als de trekduif, de reuzenalk, Stellers zeekoe en de Kaapse quagga. Ook bedreigde soorten stonden erin (vrijwel alle walvissoorten, de reuzenpanda, de knoflookpad) en daar deed je het allemaal voor: natuurbehoud is zelfbehoud, zo leerden wij. En er verdwenen dagelijks soorten!
Bij het verdwijnen van soorten dachten we aan het kappen van het regenwoud en het doodknuppelen van zeehondjes, maar op een dag werden we geconfronteerd met bedreigingen van een geheel andere orde: invasieve soorten. Het ging concreet om de wasbeer, die op de Veluwe niks te zoeken had, maar er via import toch terecht was gekomen en zich vervolgens, als vreemdeling zelf geheel onbedreigd, ongans vrat aan de broedsels van bedreigde roof- en weidevogels, bijzondere hagedissen of zeldzame salamanders.