Na de moord op Pim Fortuyn, twintig jaar geleden, kregen we te maken met een nieuw fenomeen: de boze burgers. Jelle van der Meer en Marcel Ham plozen uit hoe de wetenschap al die jaren dacht over boze burgers.
De moord op Pim Fortuyn op 6 mei 2002 bracht het land in shock. Maar achteraf gezien, heeft het enorme electorale succes van Fortuyn en zijn partij LPF een veel grotere impact gehad op politiek en samenleving. Een slagveld was het, in zetels. Niet voor niks heette dit al snel ‘de opstand’ en ‘de revolte’; daaruit sprak schrik en angst. Het had grote indruk gemaakt dat op de avond van de moord een woedende menigte Fortuyn-aanhangers aan de poorten van het Binnenhof stond te rammelen.
Het beeld van ‘boze burgers’ was geboren. De analyses en onderzoeken kwamen onmiddellijk op gang en zijn sindsdien niet meer gestopt. Wie zijn zij, wat willen zij? Zijn ze wel boos? We zetten twintig jaar onderzoek op een rijtje. En beginnen bij het begin.
Acht jaar paarse coalitie
Een revolte lag rond de eeuwwisseling niet in het verschiet. Na acht jaar paarse coalitie (VVD, PvdA en D66) stonden de economische indicatoren op zonneschijn. Als die opstand er dan opeens toch is, staan columnisten en opiniemakers onmiddellijk met hun duidingen klaar.
Ze gaan alle kanten op. Het zijn ‘onzekere burgers’ in identiteitscrisis door ongereguleerde immigratie en een mislukte integratie (onder anderen Paul Scheffer). Of ‘verliezende burgers’ die de nadelen voelen van neoliberalisering en globalisering (onder anderen René Cuperus). Door de ‘politieke elite monddood gemaakte burgers’, vanwege hun ‘racistische’ zorgen over de multiculturele samenleving (onder anderen Afshin Ellian). ‘In de steek gelaten burgers’, door een bureaucratische overheid die niet levert wat ze zou moeten leveren (o.a. Gabriël van den Brink), of juist ‘assertieve, veeleisende burgers’ die ongeduldig hun vinger opsteken (ook Gabriël van den Brink). Of ‘de teleurgestelde kiezers’ die politiek de weg zijn kwijtgeraakt omdat de ont-ideologiserende partijen op elkaar zijn gaan lijken, samengeklonken tot een politiek-bestuurlijke kaste die de werkelijke noden van de burgers niet meer ziet (bijna allen).
Revolutionaire trekken
De grote gemene deler is een alarmistische toon over een gevaarlijk smeulend ongenoegen, en een vertrouwensbreuk tussen kiezer en gekozene, met revolutionaire trekken. De politiek had dit moeten onderkennen. En zeker ook de beleidsonderzoekers.
Daarmee heeft men vooral het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) op het oog. Het SCP zag vooraf geen revolutionaire stemming en ziet die ook achteraf niet. De SCP-rapporten prediken keer op keer geruststelling en kalmte: onderzoek toonde geen heftige stijgende trends in onvrede en ontevredenheid onder de Nederlanders. 2002 was een samenloop van omstandigheden, zo luidt de analyse: een deel van de kiezers was om verschillende redenen uitgekeken op paars, en een charismatische buitenstaander slaagde erin die uiteenlopende groepen te mobiliseren op onvrede over zorg, veiligheid en natuurlijk migratie en integratie.
Ontevredenheid over beleid, leidend tot een democratische afrekening met een kabinet, is iets anders dan een fundamentele breuk. Daarvan was geen sprake, en van afkeren van de politiek evenmin, gezien de hoge opkomst (Dekker & De Hart 2003).
Het gaat de verkeerde kant op
Een direct gevolg van de Fortuyn-revolte is een toename van opiniepeilingen en opinieonderzoek bij media, wetenschap en beleidsonderzoek. Om de vinger aan de pols te houden, breidt het SCP zijn systematische bevolkingsonderzoek stevig uit, met vanaf 2008 zelfs elk kwartaal een monitor onder de naam Burgerperspectieven.
De onderzoeken laten zien dat het vertrouwen in de politiek sterk reageert op actualiteiten (crises, verkiezingen, nieuw kabinet), met pieken en dalen. Op de lange termijn – tot heden – is er door alle schommelingen heen hoogstens een licht dalende trend voor het vertrouwen in regering en Tweede Kamer.
Opvallend is een andere uitkomst: Nederlanders zeggen tevreden te zijn over hun eigen leven, maar dat gaat samen met onbehagen over de samenleving. Jaar op jaar, tot vandaag aan toe, is er een vrij constante meerderheid van rond de 60 procent die vindt dat het met Nederland de verkeerde kant op gaat. Gevraagd naar oorzaken, komen er thema’s langs als veiligheid, zorg, economische onzekerheid, ongelijkheid, ‘de politiek’ en immigratie en integratie. De volgorde wisselt van jaar tot jaar, maar bijna altijd staan bovenaan de zorgen over het samenleven: de omgangsvormen, het gebrek aan fatsoen en respect, verlies van gemeenschapszin.
Ergernis en machteloosheid
De uitkomsten gelden voor alle soorten Nederlanders, maar er zijn wel verschillen tussen groepen, met opleiding als belangrijkste verschilmaker. Onder lager opgeleiden is er minder tevredenheid over het eigen leven, meer onbehagen over de samenleving, minder vertrouwen in de politiek en minder tevredenheid over het functioneren van de democratie.
Omdat het onbehagen zo hardnekkig en breed aanwezig is, verdiept het SCP zich erin en probeert het te achterhalen welke emoties mensen voelen bij hun verhalen (Dekker e.a. 2013). En dat zijn vooral ergernis en machteloosheid, en iets minder ook boosheid. Boosheid gaat samen met het aanwijzen van schuldigen, met name ‘de politiek’ die burgers negeert en niets van hun problemen begrijpt.
Deze groep ‘boze burgers’ is negatiever over politiek, migranten en de EU. Ze zijn niet politiek afgehaakt, juist meer dan gemiddeld politiek en maatschappelijk betrokken; ze gaan vaker stemmen (vooral PVV) of participeren anderszins. Deze categorie ‘boze burgers’ vormt echter slechts een paar procent van die grote groep Nederlanders met onbehagen.
Onderstroom wordt bovenstroom
Niet zozeer boosheid dus, maar maatschappelijk onbehagen is wat ons plaagt. Nederland is geen uitzondering, ook in de meeste andere Europese landen is een dergelijk onbehagen zichtbaar, constateert socioloog en politicoloog Eefje Steenvoorden (2016). En in vergelijking is Nederland een van de minst pessimistische landen.
De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) wijst in een advies aan het kabinet op mogelijke oorzaken als individualisering en meritocratisering, en noemt onbehagen een diffuse free-floating emotie. Mensen voelen dat zelf anders. Zij koppelen hun onbehagen aan concrete ervaringen en vraagstukken, zoals migratie, veiligheid en fatsoenlijk samenleven, waarvan ze niet snappen dat ze niet allang opgelost zijn. En dat dat niet is gebeurd, versterkt het gevoel van frustratie (RMO 2013).
Grote maatschappelijke kloven
Als je het kwantitatieve en kwalitatieve onderzoek op een rijtje zet, springen twee pijnpunten eruit. Met voorop machteloosheid: een gevoel bij velen geen grip te hebben op samenleven en samenleving. En als tweede een vervreemding van de politiek: de afstand, het gevoel niet gezien, niet begrepen en niet gehoord te worden.
Deze pijnpunten zijn niet uniek bij specifieke groepen te traceren, al weten we van de kwantitatieve onderzoeken dat ze niet gelijk verdeeld zijn. Het onbehagen is geen onverschilligheid; mensen tonen politieke en maatschappelijke betrokkenheid, die echter samengaat met een gevoel geen invloed te hebben. Ze uiten hun grote zorgen over wisselende kwesties, zonder dat duidelijk wordt waar precies de schoen wringt, laat staan in welke richting mensen oplossingen zoeken.
Veel commentatoren weten het wel. Zij wijzen op grote, maatschappelijke kloven veroorzaakt door sociaal-economische en sociaal-culturele ongelijkheden. Met vooral opleiding als verdelende factor. Het onbehagen is een uiting van onvrede hierover, de oplossing is het dichten van die kloven.
De toon van deze analyses is net als twintig jaar geleden vaak alarmistisch – ‘veenbrand’, ‘de perfecte storm’ – en daarin resoneert de angst voor een herhaling van een Fortuyn-achtige opstand door een onderklasse. Niet alleen boos, maar ook afgehaakt (zie bijvoorbeeld de Atlas van afgehaakt Nederland (De Voogd & Cuperus 2021)).
Sluimerende revolutie
Brandstof voor deze ongerustheid is de groeiende steun voor populistische partijen. Los van de vraag of deze partijen inderdaad een gevaar zijn voor de democratie − onder politicologen woedt daarover een stevig debat − valt te betwisten of het onbehagen inderdaad een onderklassevraagstuk is en een sluimerende revolutie in zich draagt.
Sociaal-economische thema’s als ongelijkheid komen in de onderzoeken, zowel enquêtes als interviews, niet bovendrijven als de grootste zorgen. Bovendien bestaat het onbehagen bij een veel grotere groep Nederlanders dan alleen bij een laagopgeleide onderklasse. Onderzoeken tonen geen toename in maatschappelijk of democratisch afhaken.
Het gaat er niet om of er ongelijkheden bestaan in Nederland. Waar het hier wel om gaat, is dat het onbehagen niet een-op-een gekoppeld is aan die ongelijkheden. Daarmee zoek je in de verkeerde richting.
Boze protesten
Net zomin kan onbehagen gekoppeld worden aan boze protesten. Dat zijn collectieve uitingen van onvrede op een specifiek thema. Denk aan boeren tegen stikstof, studenten tegen leningen, Groningers voor meer compensatie, gekleurde Nederlanders tegen Zwarte Piet en voor Zwarte Levens, buurtbewoners tegen asielzoekerscentra, anti-vaxers voor vrijheid, enzovoort. Elke tijd heeft zijn protesten, en soms waren die een stuk groter of heftiger dan tegenwoordig, zoals de krakersrellen en vredesdemonstraties van begin jaren tachtig.
Ergens in de afgelopen jaren is de ‘boze burger’ een etiket geworden dat op allerlei protest of ontevredenheid wordt geplakt. Met steeds de betekenis: pas op, dit staat voor veel meer; en als subtekst: misschien maar een beetje toegeven. De ‘boze burger’ wordt gezien als een ‘risicoburger’ (Van Gunsteren, geciteerd in Verhoeven 2009). Dat is te angstig. Protest, boosheid en zelfs ressentiment, van welk slag dan ook, horen bij een democratie.
Coherente politieke visie
We verwijzen nog een keer naar de RMO, die het onbehagen beschrijft als een diffuse free-floating emotie. De filosoof Hans Blokland schreef in een mooi essay over onbehagen dat je niet moet verwachten dat mensen heel precies en consistent onder woorden kunnen brengen wat ze denken en vinden van politiek en samenleving.
Blokland: ‘Ondanks een voortdurend stijgend scholingsniveau beschikken mensen ook vandaag maar zelden over een enigszins consistente en coherente politieke visie, en worden zij vooral bewogen door vooroordelen, beelden, emoties en wanen van de dag.’
Daardoor is het lastig om te achterhalen waar voor burgers de pijn zit achter dat maatschappelijk onbehagen. Met als gevolg dat iedere onderzoeker, journalist of politicus daar iets in kan leggen.
Niet gehoord, niet gezien, niet begrepen
Populistische politici maken hier gebruik van; ze zullen de mensen precies vertellen waaronder ze gebukt gaan (veiligheid, migranten) en wijzen op ‘de Puinhopen van Paars’ of ‘de Ravage van Rutte’ (Baudet). Goede politici zullen mensen de ruimte geven om met elkaar en samen met hen op zoek te gaan naar hun problemen, wensen en verlangens achter het onbehagen.
We hoeven nu niet verder te zoeken, eigenlijk weten we genoeg. De rode draad in alle onderzoek naar onbehagen is een gevoel van machteloosheid en van verbroken verbindingen, waaronder met de politiek. Mensen voelen zich niet gehoord, niet gezien en niet begrepen. Dan is het antwoord: ga in gesprek. Laat mensen vertellen over hun leven en hun problemen, over hun zorgen en over samenleven. Begin met het herstel van verbinding, leg een brug tussen hun leven en dat van anderen en de politiek. Doe op die manier iets aan die machteloosheid.
Spreekuren in de wijk
Laten we het concreet maken: gemeenteraadsleden en wethouders gaan ieder minstens eenmaal per week een dagdeel spreekuur houden in een vaste buurt of wijk. Doel: luisteren, ervaringen uitwisselen, problemen leren kennen, elkaar serieus nemen. En serieus nemen betekent zo nodig ook tegenspreken. En helpen is niet per se overnemen, maar ook niet met een kluitje in het riet sturen. Te snel heet dat cliëntelisme, maar dat is watervrees; politici zijn volksvertegenwoordigers en daarbij hoort contact met de kiezers.
Veel zorgen zijn landelijk en dus gaan ook landelijke politici (Eerste en Tweede Kamerleden) spreekuren houden op vaste plekken. Waarom moet het regionale ziekenhuis dicht? Waarom gaan de grenzen niet dicht? Waarom worden er niet meer huizen gebouwd? Spreekuren zouden een toeslagenaffaire veel eerder aan het licht brengen. Hoe is het mogelijk dat Kamerleden niet weten hoe hun regels in de praktijk uitpakken?
Onbegrijpelijke regels
We gaan nog een stap verder. Ook de hoogste bestuurders van de instanties waarmee burgers dagelijks te maken hebben, moeten uit hun cocon komen: de woningcorporaties, de zorginstellingen, de zorgverzekeraars, het UWV, de Belastingdienst, de politie... Ook zij weten onvoldoende wat er leeft bij mensen.
Met vrijwel alle instanties ervaren burgers afstand en onbereikbaarheid; ook figuurlijk, door onbegrijpelijke regels en gebrek aan inlevingsvermogen bij uitvoering. Het is voor burgers belangrijk dat zij directeuren zien, en voor directeuren − of hoe zij zich ook noemen − is het belangrijk dat zij burgers zien en spreken, hun leven en hun problemen kennen.
Ten slotte: mensen – buren, wijkbewoners, dorpsbewoners, stadsbewoners, burgers – moeten ook met elkaar gaan praten, in het echt, niet alleen op sociale media. Om te beginnen over het samenleven. Van alle verbindingen is deze het moeilijkste, want hoe organiseer je dit? In ieder geval kunnen de spreekuren met politici en bestuurders mensen helpen stappen te zetten als ze herontdekt hebben dat ze niet machteloos zijn als ze samenwerken. Mensen met de meeste toerusting op dit gebied kunnen hierin een voortouw nemen. Noblesse oblige.
Gebrek aan verbindingen
We leven in tijden van pessimisme. Niet de ongelijkheden of kloven zijn het eerste probleem, dat is wel het gebrek aan verbindingen. ‘Van kloof naar brug’, in de woorden van Tim ’S Jongers in zijn Participatielezing van dit jaar. Uitwisseling van ervaringen, om een einde te maken aan het gevoel van mensen dat ze niet gezien worden.
Het meest vernederende, zo schrijft de filosofe Marjan Slob in de Volkskrant begin 2022, is dat er niet werkelijk naar je gekeken wordt. ‘Dat je wordt genegeerd. Dat je een figurant bent in het verhaal van een ander.’ Laten we proberen om verhalen te verbinden.
Dit artikel verscheen eerder bij Sociale Vraagstukken. Jelle van der Meer is journalist. Marcel Ham is hoofdredacteur van het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.
Dit is een ingekorte versie van het boek 'Niet boos maar machteloos. Twintig jaar onderzoek naar de boze burger', te bestellen bij Uitgeverij Van Gennep.
-o-o-o-
Bronnen
Blokland, H. (2006). Een poel van maatschappelijk onbehagen. De Witte Raaf, editie 120, maart/april
Dekker, P. & J. de Hart (2003). Geen knieval voor het tijdgeestje: het SCP en de onvrede van 2002. Beleid & Maatschappij 30 (1)
Dekker, P., J. den Ridder (2011). Stemming onbestemd. Verdiepingsstudie Continu Onderzoek Burgerperspectieven. Den Haag: SCP
Dekker, P., L. van Noije & J. den Ridder (2013). Overvloed aan onbehagen. In: RMO, Het onbehagen voorbij. Een wenkend perspectief op onvrede en onmacht. Den Haag: RMO
Lange, S.L. de, J. Zuure (2018). Woest. De kracht van verontwaardiging. Amsterdam: ROB/UAP (zie ook deze bewerkte versie)
RMO (2013). Het onbehagen voorbij. Een wenkend perspectief op onvrede en onmacht. Den Haag: RMO
Tim ’S Jongers. (2022). Beledigende broccoli. Over de ervaringskennis van kwetsbaren. Van Gennep
SCP (2021). Verschil in Nederland. Zes sociale klassen en hun visies op samenleving en politiek. Den Haag
Slob, M. (2022). De tijd van hautaine polemiek is voorbij. De Volkskrant, 21-1-2022
Steenvoorden, E. (2016). Societal Pessimism: A Study of its Conceptualization, Causes, Correlates and Consequences. Proefschrift UvA
Verhoeven, I. (2009). Burgers tegen beleid. Een analyse van dynamiek in politieke betrokkenheid. Amsterdam: Aksant
Voogd, J. de, R. Cuperus (2021). Atlas van afgehaakt Nederland. Over buitenstaanders en gevestigden. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties