Recensie | 40 stellingen over de wetenschap

Foto: copyright ok. Gecheckt 08-11-2022
Dossier:

LONGREAD, RECENSIE - Deze recensie is wat laat. Ik had deze héél graag gerecenseerd voor de opening van het academisch jaar, want dat is bij uitstek een moment van reflectie op ‘de academie’. En de 40 stellingen in het boek van Rens Bod, Remco Breuker en Ingrid Robeyns gáán over de academie. En het boek is prima voer voor reflectie, want laten we wel wezen: als je vindt dat het ergens helemaal toppie-joppie gaat, dan schrijf je geen pamflet met 40 stellingen.*

Bekende problematiek

Maar bovengenoemde auteurs schreven dus wél veertig stellingen. Want ze vinden dat het niet goed gaat op de Nederlandse universiteiten. Er is veel te weinig geld, te veel bureaucratie, wetenschappelijk personeel is overwerkt, de universiteiten zijn te hiërarchisch georganiseerd, dat heeft zijn weerslag op (het durven melden van) misbruik, personeel heeft te weinig inspraak, de positie van tijdelijk personeel is precair, de financiering van de wetenschap gefragmenteerd in allerlei soorten projectfinanciering maar de stabiele basis ontbreekt, de onafhankelijkheid van het onderzoek wordt bedreigd omdat onderzoekers niet altijd vrijuit kunnen spreken in de publieke ruimte (zonder gevolgen voor hun financiering) en soms te afhankelijk zijn van externe financiering… en nog één en ander.

Mensen die het hoger onderwijs en wetenschap volgen, zullen het allemaal herkennen: het zijn geen nieuwe thema’s. Dat is natuurlijk ook precies de reden dat enkelen van hen een actiegroep zijn begonnen (WOinActie), juist omdat dit al jaren, zo niet decennia speelt, en er weinig (ten goede) lijkt te veranderen.

Het hbo en het voortgezet onderwijs

Het heeft weinig nut om hier alle 40 stellingen langs te lopen. De schrijvers, werkzaam als hoogleraar, kennen de universiteit en de problematiek die speelt heel goed. De problemen worden helder beschreven, en er worden enkele interessante oplossingen en alternatieven geschetst. Iedereen met interesse in het onderwerp kan ik het van harte aanbevelen. Omdat het een heel saaie recensie zou zijn als ik bij (bijna) 40 stellingen zou zeggen wat er allemaal goed aan is, wil ik hier juist ook een paar kritische noten kraken, reflecteren op stellingen waarvan ik het gevoel heb dat ze daartoe uitnodigen, en er wat eigen meningen en ervaringen naast zetten. Daarmee niets af willen doen aan de hoofdlijn van het verhaal van de auteurs, want dat staat.

Om te beginnen, misschien niet verwonderlijk van enkele academici die al geruime tijd diep in de academie werkzaam zijn: het hbo wordt een beetje vergeten. Uit mijn tijd als bestuurder bij de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb)** weet ik dat mensen graag grappen maakten (ruim 10 jaar geleden), over de HBO-raad (nu: Vereniging Hogescholen) als het spreekwoordelijke zwarte kuikentje met eierdopje dat Het Niet Eerlijk Vond dat het altijd werd vergeten door academici. Maar soms was (is) die klacht terecht. Wanneer de auteurs van 40 stellingen stellen dat “de enige plek waar onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek in combinatie met wetenschappelijk onderwijs structureel mogelijk is, is de universiteit”, dan vergeten ze toch de hogescholen, waar in sommige sectoren onderwijs en onderzoek verdomd dicht tegen het wetenschappelijke aan schuren (net als dat sommige richtingen op universiteiten dat doen tegen het praktijkgerichte).

Het gekke is dat de schrijvers dat zelf ook zeggen, een paar stellingen later. Stelling 11 luidt: “hogescholen verdienen de status van universiteit”. Hier hebben ze een punt, maar ze benoemen niet de levensgrote olifant in deze kamer: als je dat echt wil, moet het hele voortgezet onderwijs op de schop. Nu is het zo dat het succesvol afronden van havo 5 toegang geeft tot de hbo-bachelor, maar toegang tot de wo-bachelor krijg je pas na het afronden van vwo 6 – naast een jaar langere duur, heeft deze vooropleiding ook nog eens een (veel) hoger niveau. Ik weet niet hoe het nu precies zit, maar ‘in mijn tijd’ oefende we op 4 vwo met de eindexamens van havo 5. Dat raakt een andere olifant in de kamer: officieel hebben hbo-bachelor en wo-bachelor ‘hetzelfde niveau maar een andere oriëntatie’ (wetenschappelijk of beroepsgericht). Dat laatste valt zoals gezegd al een en ander op af te dingen, dat eerste gaat gewoon niet op. Not a chance in hell dat het hbo er structureel in slaagt om in dat ene extra jaar dat er staat voor hun bachelor (ten opzichte van de wetenschappelijke bachelor) het niveauverschil tussen havo en vwo goed te maken.

Als je deze stelling echt wil waarmaken is een grote stelselwijziging, ook in het middelbaar onderwijs onvermijdelijk. En daar gaan weinig handen voor op elkaar.

De VSNU en landelijke partijen

In een aantal stellingen komt de rol van de VSNU terug, en meer in algemene zin de lobby in Den Haag rond onderwijs en onderzoek. De schrijvers vinden de VSNU geen effectieve belangenbehartiger, maar dat zie ik anders. De bestuurdersbelangen worden prima behartigd.

De lobbypositie van de VSNU is ietwat cynisch samen te vatten in 1) “alles waar we bestuurlijk last van hebben zijn we tegen” (of dat nou accreditatie, onderzoeken van de Onderwijsinspectie of meer rechten voor de medezeggenschap is) en 2) “we willen meer geld” maar dan zonder daar verantwoording over af te leggen want zie 1. De roep om vertrouwen die vaak klinkt vanuit de koepels, beperkt zich tot de overheid die vertrouwen aan het instellingsbestuur moet geven. Maar dat vertrouwen wordt niet doorgezet binnen de instelling (want meer inspraak is de VSNU mordicus tegen).

Vanuit dat perspectief, en het gegeven dat extra geld regelen ongelooflijk moeilijk is voor het onderwijs, is de VSNU supereffectief. Ze frustreert bijvoorbeeld al sinds de invoering van de MUB iedere wezenlijke verbetering van de wet die tot meer inspraak leidt (op opleidings-, facultair en centraal niveau). En hoewel het regelen van extra geld voor het hoger onderwijs niet lukt is het ze al meerdere malen gelukt om extra geld voor zichzelf te regelen door dat weg te halen bij studenten. Dat is een traditie die al teruggaat tot ten minste de jaren negentig, tot aan de lobby voor de afschaffing van de basisbeurs enkele jaren geleden.

Het is dus een hypereffectieve organisatie, alleen deugt het doel dat ze nastreven vaak voor geen meter. Het zijn overigens niet alleen backstabbers die er vandoor (proberen te) gaan met het geld van studenten, ze doen ook af en toe best nuttige dingen op het gebied van kennisdelen, en soms staan ze ook wel eens aan de goede kant, zoals bij de acties tegen de langstudeerboete van Zijlstra. Dat mag ook gezegd worden. De vraag is echter: had ze niet veel meer bereikt door samen met de andere partijen op te trekken voor éxtra geld, door de jaren heen. Het moge duidelijk zijn dat ik het van harte eens ben met stelling 21: vervang de VSNU maar door een landelijke senaat.

Maar meer in het algemeen, en ook relevant in het licht van dit boekje: er zijn maar vier partijen die structureel worden betrokken bij wetswijzigingen in het hoger onderwijs. Dat zijn de twee studentenkoepels (de LSVb en het ISO) en de twee koepelorganisaties van instellingen (de Vereniging Hogescholen en de VSNU). Bizar genoeg is er géén structurele positie voor medewerkers, bijvoorbeeld via een plek aan tafel voor een vakbond voor wetenschappelijk personeel. Daarbij: medewerkers van OCW leken (in de tijd dat ik daar nog over de vloer kwam) verdacht vaak de mening te zijn toegedaan dat de bestuurderskoepels namens de hele academie (of hogeschool spreken), in plaats vanuit hun (soms toch wezenlijk andere) bestuurdersbelang. Als het om hart voor hoger onderwijs (en met name het belang van studenten en docenten daarin) gaat, moeten we het in Nederland dan ook vooral hebben van de politici (zij het de minister of de Kamerleden die over hoger onderwijs gaan).

Om de vele problemen die de schrijvers aanhalen fatsoenlijk op te lossen is het essentieel dat het wetenschappelijk personeel en docenten een (veel) sterkere positie krijgen in dit Haagse krachtenveld.

Bestuur, bekostiging en accreditatie

Deze prachtonderwerpen passeren ook allen de revue. De schrijvers willen de academische senaat terug (stelling 19), alleen dan als breed gremium en niet als eliteclubje voor professoren, wat het tot begin jaren zeventig was. Hoera, goed idee! Het sluit ook wel aan bij waar ik eerder voor pleitte: hervorm de raden van toezicht tot raden van (vrijblijvend) advies, en leg de verantwoordelijkheid voor controle op en benoeming van het bestuur bij de medezeggenschapsraad (die daarmee sterk uitgebreide bevoegdheden krijgt. Hiermee verantwoordt een bestuur zich niet meer tot een kleine groep (oud)bestuurders, maar aan de hele academie. Dit zou overigens ook de toezichtdruk voor het bestuur verminderen, want ze hoeven zich niet zoals nu te verantwoorden aan zowel de toezichtraad als medezeggenschap.

Wat minder enthousiast ben ik over stelling 20: alle bestuurders worden vervangen door wetenschappers, die slechts enkele jaren bestuurder zijn. Nee, “een universiteit is geen bedrijf”, zeggen de auteurs volkomen terecht, daar ben ik het helemaal mee eens. Maar het is wel een héle grote organisatie, en die besturen is ook een vak apart waar speciale kennis en kwaliteiten voor nodig zijn. Zeker niet iedere wetenschapper heeft deze. Zo lang wetenschappers vertegenwoordigd zijn in dat bestuur, en verantwoording wordt afgelegd aan de academie (bijvoorbeeld aan bovengenoemde senaat) is een bestuur van alleen maar wetenschappers onnodig, en m.i. eerder contraproductief. Zeker als die ook nog eens korte termijnen hebben waardoor ze weer weg zijn als bestuurder voor ze fatsoenlijk ingewerkt zijn.

Stelling 24 gaat over de verantwoordingsplicht van het academisch personeel: “wetenschappers verdienen vertrouwen”. Wederom helemaal eens, maar tegelijkertijd wordt er zwaar overdreven als het gaat over de “groteske bureaucratisering van visitaties”. Zeker visitaties in het onderwijs zijn tegenwoordig weinig meer dan een gesprek met andere wetenschappers over “wat willen jullie, wat doen jullie en wat zijn de resultaten”, zonder dat het verder helemaal geprotocolleerd is. Zes jaar als auditor in het hoger onderwijs hebben me geleerd dat een enorme werkdruk van visitaties eigenlijk altijd voorkomt uit twee interne problemen. Ten eerste is dat een gebrek aan zelfvertrouwen bij de opleiding (of de leiding van die opleiding), die uit angst voor een slechte beoordeling heel veel tijd investeert in proefvisitaties en/of het verzamelen van stapels materiaal waar een visitatiepanel helemaal niet om vraagt. De tweede is het wegwerken van achterstallig onderhoud door een opleiding die haar zaken gewoon niet op orde had, en een jaar voor een visitatie opeens bedenkt dat er al drie jaar geen opleidingscommissie is, dat er nog niets is gedaan met de aanbevelingen van de visitatie van vijf jaar geleden, of dat er al jaren niet meer is gekeken of de vakken die op dat moment worden aangeboden nog wel het beoogde programma afdekken (en er geen dubbelingen of gaten in het curriculum zitten). Ja, dan is het ongetwijfeld heel hard werken en stress, maar dat is een feature van het systeem, geen bug – en ook een beetje eigen schuld.

Ten slotte nog de bekostiging: “het totale budget voor de Nederlandse universiteiten is ontoereikend” (stelling 25). Ja, natuurlijk, daar hoeven weinig woorden aan te worden besteed. Echter, de schrijvers dragen in dit stukje wel bij aan een groot misverstand. Ze schrijven: “de druk neemt verder toe omdat de bestuurder de docent aanmaant de student zonder vertraging door de studie te loodsen, want bij overschrijding van die termijn met meer dan een jaar verdwijnt een deel van de rijksbijdrage voor de student in kwestie”. Die druk die is er zeker, maar wat hierbij gezegd moet worden: het is helemaal niet gezegd dat een ‘langstudeerder’ geld kost. Vaak blijven langstudeerders hangen tijdens hun scriptie, en dan betalen ze bij een jaar vertraging de volle mep collegegeld voor een collegekaart, toegang tot de bieb en een paar uur scriptiebegeleiding. Dan maak je echt wel winst op het collegegeld. Een aantal jaar geleden heeft de Onderwijsinspectie hier onderzoek naar gedaan, en ook daaruit bleek dat langer over de studie doen gemiddeld genomen geen geld kostte aan de instelling, al verschilde het wel per domein. Helaas kan ik het niet meer vinden op hun site (dus geen link) – wie het nog heeft of weet waar ik het kan vinden: tips welkom in de comment sectie!

Los daarvan is dat continue opjagen van studenten aanzitten om maar binnen de nominale studieduur af te studeren waardeloos, want het zorgt voor stress bij studenten, en angst om zich verder te ontplooien tijdens hun studie (wat weer ten koste gaat van o.a. medezeggenschap en het studentenleven).

Enkele ongemakkelijke vragen

Waar ik wel nog een beetje mee zit: de mensen die de vaste banen hebben op de universiteiten (universitair docenten, hoofddocenten en hoogleraren), die hebben ook héle mooie salarisschalen. En begrijp me niet verkeerd, ik snap dat structureel 15 uur per week overwerken iets doet met je uurloon, en het is verantwoordelijk werk. Maar het is ook iets waar een groot deel van Nederland alleen watertandend naar kan kijken, zoveel baanzekerheid en een dergelijk salaris. Is het geen idee om een keer naar de VSNU te stappen en te zeggen “ok jongens, bevries de lonen van schaal 11 en hoger maar voor een jaar of 5, maar wij gaan minder overwerken en voor het geld dat vrijkomt stellen we extra mensen aan, en belonen we AIO’s en post-doc’s beter? Door zelf bereid zijn een offer te brengen kun je ook het draagvlak vergroten. Want een groot deel van het land snapt, ben ik bang, niet zo goed waar die mensen met veel baanzekerheid en mooie salarissen zo over zeuren – ook als je het vergelijkt met docenten in het po, vo en mbo.

Daarnaast vraag ik me ook af of de auteurs niet wat absolutistisch staan in de combinatie ‘onderwijs en onderzoek’. Ja, het is een waardevolle combinatie, en stellen “dat het onderwijs niet zonder het onderzoek kan” (stelling 8) lijkt me terecht. Maar volgt daaruit automatisch dat “iedereen die les geeft aan de universiteit onderzoek zou moeten doen”? Dat vraag ik me af, vooral dat ‘iedereen’. De meeste opleidingen hebben onderdelen of vakken die ook best gedoceerd kunnen worden door iemand die níet met 2 benen in de onderzoekspraktijk staat. Daar gaat een opleiding echt niet stuk van, en andere argumenten die gegeven worden bij deze stelling (docenten die onderzoekstijd hebben en ook lesgeven krijgen te weinig uren daarvoor toegekend, waardoor de werkdruk te groot is en wat ten koste gaat van hun gezondheid of privéleven) zijn wáár, maar staan feitelijk los van deze stelling.

Het zou mij helpen om inzicht te krijgen in hoeveel uur de schrijvers vinden dat een onderzoeker onderzoek zou moeten doen om te kunnen functioneren op dat gebied. Ik begrijpen dat ongeveer 50/50 onderwijs/onderzoek als wenselijk wordt ervaren, en in de praktijk zal dat eerder 40/40/20 zijn omdat er ook administratieve taken zijn. Tegelijkertijd wordt in het boek geageerd tegen de oplossing van de VSNU, namelijk het niet alleen waarderen van onderzoeksresultaten (de huidige mores) maar ook het waarderen van managementtaken en onderwijstaken door wetenschappelijk personeel. Het wordt afgewezen omdat het alleen werkt wanneer wetenschappers bereid zijn om minder onderzoek te doen, en dat kan natuurlijk niet. Maar waarom niet? Word je er echt zo’n slechtere wetenschapper van als je één of twee papers per jaar minder schrijft, of als je nog maar 20% van je tijd aan onderzoek kan besteden, maar wel toponderwijs geeft en daar ook voor beloond wordt?

In de weerstand

Het enige moment waarop ik echt in de weerstand schoot was bij het lezen was bij stelling 10, of om precies te zijn, één regel daarin. Overheid en universiteiten werd misbruik van hun personeel verweten, vanwege het structurele overwerk (fair enough), maar niet alleen zij zijn hier verantwoordelijk voor, maar “in zekere zin … ook studenten”. Pardon? We hebben het over studenten, die zich tegenwoordig voor 30 a 40 duizend euro in de schulden mogen steken voor een opleiding? Wiens studiebeurs is afgepakt? Die nauwelijks een kamer kunnen krijgen in de stad waar ze studeren, en wanneer dat al lukt vaak een prijs moeten betalen die ver boven het wettelijk maximum ligt? Die, los van het hoger onderwijs, behoren tot een generatie die ook genaaid wordt als het gaat om (flex)werk, huizenbezit en pensioenleeftijd? Gaan we die nu echt ook nog een complex aanpraten dat het deels hún schuld is, dat het wetenschappelijk personeel zich uit de naad moet werken?

Ik word hier net zo narrig van als om de buitenproportioneel pissige reactie van enkele universiteitsmedewerkers een tijdje terug, toen enkele studenten deels hun collegegeld terugvroegen omdat er (vanwege Corona) geen colleges waren. En de geleverde kwaliteit van het (digitale) onderwijs vies tegenviel. Ja, ik snap het prima, héél vervelend voor een docent, als je heel hard werkt en je best doet en studenten dat niet lijken te waarderen. Maar het is nog veel vervelender om te behoren tot het échte academische precariaat, te moeten fungeren in een neoliberaal systeem waar je als student een ‘klant’ bent die ‘moet investeren in zijn eigen ontwikkeling’. En waarbij investeren eigenlijk betekent: jezelf diep in de schulden steken. En dan door omstandigheden de kwaliteit ook nog eens tegenvalt. Ja, structureel overwerkende docenten hebben het moeilijk. Maar studenten zijn ook slachtoffers van het huidige systeem en zijn echt een nóg zwakkere partij dan docenten – zonder een vaste baan in schaal 12, bijvoorbeeld. Op hen afgeven geeft geen pas, ook niet zoals gebeurt in stelling 10.

Hoe nu verder?

Maar om te eindigen op een positieve toon: ik vermoed dat bovenstaande regel uit stelling 10 een slip of the tongue was, want stelling 38 heeft een heel andere toon, eentje waar ik ook 100% achter kan staan: “studenten en docenten moeten samen in opstand komen”. Hell yeah! That’s the spirit!

Zonder nu gelijk een heel betoog af te willen steken over een persoonlijk stokpaardje (de geschiedenis van het studentenactivisme): studenten hebben zich natuurlijk ook verzet tegen de sloop van de universiteit, juist die universiteit waar de schrijvers zich hard voor maken. Er spelen echter een aantal parallelle processen. Studenten hebben steeds meer druk gekregen op hun studieproces. Enerzijds door dwang- en drangmaatregelen (bindende studieadviezen, een harde knip, vak- en punteisen, en noem het maar), anderzijds door de steeds hogere kosten (hogere collegegelden, verdwijnen van de beurs, steeds hogere huren). Waar een paar generaties studenten geleden het nog redelijk normaal was om een 1 of 2 jaar uitloop te hebben, en een paar daarvoor 3 of 4, is dat nu ondenkbaar. Dat zorgt dat er veel meer ‘moet’ in een kortere tijd (de studie en de noodzakelijke bijbaan), en er keuzes gemaakt moeten worden. Terwijl er ook steeds meer opties zijn ten opzichte van eerdere decennia, qua ontplooiingsmogelijkheden.

Dit alles gezegd hebbende: ik herinner me uit mijn studententijd bijvoorbeeld nog een grote studentendemonstratie (kleine 10.000 man) op 12 november 2002, die als voornaamste doel had het voorkomen van een bezuiniging van honderden miljoenen op het hoger onderwijs. Die studenten stonden daar niet voor hun eigen centen, maar voor de kwaliteit van het onderwijs (en de werkdruk van hun docenten!). Actiebereidheid is er best, die is er ook altijd geweest en zal voorlopig ook nog wel blijven. De omstandigheden van vandaag (zoals hierboven beschreven) zorgen echter wel dat mobilisatie moeilijker is.

Maar de schrijvers hebben wel helemaal gelijk. Ik hoop dat, wanneer Corona het weer toelaat, WOinActie eens gaat buurten bij de LSVb, het ISO, de vakbonden voor hoger onderwijs, en, hopelijk, zelfs de Vereniging Hogescholen en de VSNU – om in gezamenlijkheid een keer te lobbyen én actie te voeren voor een zak met extra geld. Want die is inderdaad nodig, en zonder een gezamenlijk front te vormen gaat dat niet lukken, is de ervaring van de afgelopen decennia. De ervaring is óók dat als het hoger onderwijs en onderzoek snel effect wil zien van protesten ze wat zware landbouwvoertuigen moet huren, moet zorgen voor maatschappelijke overlast en een hele grote bek moet hebben. Maar dat zal een brug te ver zijn.

 

PS: deze recensie is zoals gezegd wat laat. Maar nog op tijd voor het volgende: aanstaande woensdag gaan de schrijvers van het pamflet in discussie met enkele leden van de Tweede Kamer en enkele universiteitsbestuurders. Mocht u dit alles interessant vinden: volg het debat via de livestream.

 

*Stelling 1: jeetje wat gaat het toch goed. Stelling 2: laten we door blijven gaan op deze voet! Stelling 3: Hoera!… nee, dat wordt geen interessant boek zo ben ik bang.

**Ja, dit is een spatiefout. Nee, daar kan ik niets aan doen, want het is ook een eigennaam. Klaag maar bij de oprichters.~

~Ja, dit is één van mijn kleingeestige frustraties. Van de 4 koepelorganisaties in het hoger onderwijs schreven er, in de tijd dat ik actief was, 3 hun eigen naam fout. LSVb en ISO met spatiefout, en de HBO-raad met hoofdletters in plaats van kleine letters zoals het hoort. Maar dat laatste doet iedereen en zijn moeder fout, inclusief OCW, de Onderwijsinspectie, de NVAO en veel onderwijsjournalisten. Maar kom op, als de onderwijselite van het land niet eens in staat is foutloos de eigen naam te schrijven… Mhhh, dit gezegd hebbende staat WOinActie eigenlijk wel in een mooie traditie ;-)

 

Is de link naar het boek hierboven niet zichtbaar? Klik dan hier om het boek te bestellen

Reacties (4)

#1 reactie

De gezochte link (bij stelling 25); onderzoek was niet van de Onderwijsinspectie, maar:
Panteia (2015). ‘De prijs van snelheid (in hbo en wo)’. https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2015Z08199&did=2015D16677

  • Volgende discussie
#2 Janos

@1 geweldig! Daar heb ik lang naar gezocht, maar nu snap ik ook waarom :) Veel dank!

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#3 KO

De oplossingen voor het tekort aan geld wordt nu vaak ook gezocht in sectorplannen. Wiskunde/informatica, natuurkunde, scheikunde halen direct bij een ministerie miljoenen binnen omdat de onderzoeks/onderwijs basis anders te smal wordt.

Bij veel groepen die ik nu ken, is het aanstellen van een staflid met 0.8 fte onderwijs taak en 0.2 bijblijven via Msc studenten en lokale seminars al lang geen taboe meer. Anders zou menig bachelor programma allang opgedoekt zijn.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#4 DJS

@3: De sectorplannen zijn wel gekoppeld aan onderwijs maar zorgen toch vooral voor investeringen voor spannende nieuwe onderzoeksgebieden die dan bijvoorbeeld in MSc tracks terugkomen. Er is mijns inziens echter te weinig aandacht voor de basis en de breedte van vakgebieden, waardoor je als universiteit zo maar met een groot aantal nieuwe specialisten op trending vakgebieden komt te zitten, maar niemand meer hebt om een aantal basisvakken in eerste en tweede jaar BSc te geven.

  • Vorige discussie