Daan Heerma van Voss schrijft in de NRC over zijn afnemend vertrouwen in de politiek. Dat begon volgens hem bij de bruiloft van Grapperhaus die zich bij die gelegenheid niet aan de coronaregels hield. Daarop volgde een Kamerdebat.
Was Grapperhaus nog geloofwaardig, was de vraag. Premier Rutte zei van wel. Rutte vond dat zijn collega nog geloofwaardig was, en dus was hij het ook. De premier deed daarmee een poging eigenhandig de regels van het sociale contract [tussen burgers en volksvertegenwoordigers] te herschrijven. Want waar politici de macht hebben om wetten te bedenken en beleid te voeren, hebben ze níet de macht om te bepalen of ze geloofwaardig zijn. Dat oordeel is aan de burger.
Daarna kwam er nog veel meer, zoals we weten:
Ons collectieve vertrouwen in de overheid, dat in april 2020 op zo’n 70 procent lag, is gekelderd tot minder dan 30 procent in 2021. Politici zeggen vaak dat ze ‘zorgelijk’ zijn over de algemene afname in het vertrouwen in de politiek. Ik ben eerder zorgelijk over hun onvermogen om hun eigen rol in dit proces te zien. Het Omtzigtschandaal, de Toeslagenaffaire – het zijn allemaal stapjes die het vertrouwen van burgers in de politiek deden eroderen. En als het vertrouwen afneemt, groeit het anti-establishment-gevoel, wat kiezers ontvankelijker maakt voor radicaal-rechtse of antidemocratische partijen. Vroeger dachten we: het gevaar voor democratie komt van buiten. Ik denk dat de dreiging eerder intern is. Democratie werkt zolang men erin gelooft.