Uit de jeugdzorg | Alicia
COLUMN - Het is drie uur. Over een half uur vertrek ik naar mijn werk. Een slaapdienst, tot de volgende ochtend elf uur. Mijn tas is al ingepakt. Ik haal nog even snel een stofzuiger door mijn huis.
Toevallig zie ik vanuit mijn ooghoek mijn telefoon oplichten. Als ik opneem, ben ik al te laat. Nog net zie ik dat het Sander was, mijn collega. Het verbaast me dat hij nu belt, want over een uurtje zie ik hem. Nou ja, het zal wel belangrijk zijn. Ik bel terug in de veronderstelling dat ik onderweg naar mijn werk nog even een boodschap moet doen. Of dat hij telefonisch over wil dragen omdat hij straks in een bespreking zit.
Niets van dat al.
Nog voor ik de telefoon over hoor gaan, neemt hij op. Niet met ‘Hé, met Sander,’ zoals gebruikelijk, maar met: ’Ja, wat is het nummer van Daphne?’
’Eh, dat kan ik nu niet zien. Die staat in de telefoon die ik nu in mijn handen heb, wat is er?’
‘Zeg dat ze mij terugbelt! Alicia staat op het dak van de flat!’
Mijn hart lijkt even stil te staan.