RECENSIE - Op 9 april 1410 verscheen Jan van Brederode, gewapend en vergezeld door enkele andere ridders, voor de poort van het kartuizerklooster van Wijk bij Duurstede. Hij kwam zijn vrouw Johanna halen. Jan werd toegelaten en er volgde een verhit gesprek met Koenraad, een voorman van deze kloosterbeweging die toevallig aanwezig was. Koenraad gaf Jan te verstaan dat hij weg moest wezen, dat het uittreden van zijn vrouw ondenkbaar was. De Bazeler Kroniek van de orde, waarin de overval wordt beschreven, vervolgt:
En toen de woesteling zag dat hij met geen mogelijkheid de zalige kloostervrouw terug zou kunnen krijgen zoals hij begeerde, toen ging hij met zijn mannen oorlog maken in die contreien over deze zaak. Vooral in de stad Wijk greep de angst om zich heen. Ook vader Koenraad werd gemolesteerd, met duwen en trekken.
Wijk viel onder het bisdom Utrecht. Een ijlbode vertrok naar Rhenen, waar de bisschop op dat moment verbleef. Deze sprong direct te paard en vertrok met een aantal soldaten richting Wijk. Daar ergens in de buurt kregen ze Jan te pakken. Enkele van zijn medestanders werden ter plekke onthoofd.
De overval op het klooster werd een Europese cause célèbre. Een zaak waar de grote Parijse rechtsgeleerde Jean Gerson nauw bij betrokken was. Jan was namelijk ooit samen met zijn vrouw in het klooster gegaan, om aan een groeiende schuldenlast te ontkomen. Zijn broer zou dan Heer van Brederode worden, zonder die last. Maar kort na hun intrede liep alles anders.
De broer werd gevangen genomen en de familie moest een enorm losgeld zien te verwerven. Toen dat geld (dankzij de dood van Johanna’s vader) opeens in zicht kwam, moest Jan snel zijn klooster verlaten, of alles ging naar een ander. Als vooraanstaand edelman richtte Jan zich hiervoor tot de paus. Zijn toetreden was vals en onwettig geweest, zo schreef hij, want hij had toen niks gezegd over zijn schulden. De paus ging daarin mee. (Ook dat zal het nodige hebben gekost.)
Maar die uitspraak leidde alom tot verbazing. Was een gelofte voor God zó weinig waard? Ze werd uiteindelijk voorgelegd aan Europa’s grootste jurist, Gerson. Die kwam met een uitgebreid, subtiel antwoord, met als slotconclusie dat Jan in het klooster moest blijven. Maar op de een of andere manier kwam Jan in het bezit van een samenvatting die lezing die het tegenovergestelde suggereerde. En dus verscheen hij in april 1410 voor de kloosterpoort met een uitspraak van de paus én een van Jean Gerson.
IJzersterke papieren, maar het mocht niet baten. Jan verdween in het gevang. Kort daarop gaf Gerson nóg een lezing over deze zaak, waarin hij dit keer hard uithaalde naar diegenen die zijn woorden hadden verdraaid. Jan moest naar het klooster. Punt uit.
Die onbesuisde actie heeft ervoor gezorgd dat Jan van Brederode de geschiedenis is ingegaan als een doldwaze edelman. Dát, en het tragische slot van zijn immer neerwaartse carrière, toen hij als huurling sneuvelde tijdens de Slag bij Azincourt, in 1415.
Latere Brederodes zouden nog hoge posten bekleden, maar de tijden waarin het geslacht beschouwd werd als een serieuze kandidaat voor het graafschap van Holland waren na Jan definitief voorbij. Al bleef de familienaam nog lange tijd een symbool van verzet tegen buitenlandse adellijke overheersing. (In 1480 werd een stel Leidenaren opgepakt omdat ze midden in de nacht de oude kreet ‘Brederode houdt u vaste!’ hadden geroepen.)
Maar zoals elke teloorgang is ook het verhaal van de Brederodes zeer de moeite waard. Frits van Oostrom schrijft:
Wanneer we de verdere lotgevallen van het geslacht Brederode volgen, kunnen we alleen maar concluderen dat Couperus hier een kans heeft laten liggen. Het wemelt van oude dingen en de mensen die voorbijgaan.
Van Oostrom laat die kans ook liggen. Zijn boek Nobel Streven gaat over Jan en het beeld dat van hem is ontstaan. Van Oostrom is ruimschoots in staat om diens ‘woeste’ imago te corrigeren, dankzij een ruime hoeveelheid bronnenmateriaal. Dat biedt de mogelijkheid om bizarre losse feiten uit zijn leven, zoals zijn bedevaart naar Ierland, zijn intreden in het klooster, zijn optreden in Wijk én zijn dood in Frankrijk, aaneen te smeden tot een redelijk logisch verloop. Het verhaal van Jan is er door al het onderzoek ‘kleurrijker op geworden en voor een deel buitenissiger – maar ook minder chaotisch.’
Van Oostrom schetst het portret van een edelman die van meet af aan streefde naar het versterken en vergroten van het familiebezit en het doorgeven daarvan aan een volgende generatie. Iets waarin hij dus jammerlijk faalde. Jan en Johanna kregen geen kinderen (vandaar wellicht de bedevaart), Johanna zou in het klooster blijven en daar kort na de ‘bevrijdingspoging’ sterven, en Jan werd huurling. (Hij werd daarbij eerst weggestuurd door de Engelse koning, vanwege die affaire in Wijk, en koos vervolgers voor de Fransen. De verliezers.)
Van Oostrom heeft met Jan van Brederode beduidend meer vaste grond onder de voeten dan bij zijn eerdere beroemde onderwerp, Jacob van Maerlant. Toen was hij gedwongen zich te concentreren op Maerlants wereld (zoals de titel luidde), de wereld rond deze verder ongrijpbare auteur. Dit keer komt hij dicht in de buurt van een psychologische interpretatie, en dat vooral omdat de edelman/kloosterling de vertaler blijkt te zijn geweest van een populair Franstalig boekje vol wijze raad en vrome vermaningen, Somme le roi, ofwel Des coninx summe. (De titel betekent zoveel als ‘encyclopedie voor een koning’.) Daaruit blijkt dat Jan niet alleen uitstekend Frans sprak, maar ook een levendig schrijver was, verzot op sappige uitdrukkingen uit de volkstaal. Zijn eigen toevoegingen verraden daarnaast een grote angst voor de hel, wat voor een edelman die vrijwel voortdurend oorlog voerde wel begrijpelijk is.
De wereld rondom Jan van Brederode komt in Nobel streven maar mondjesmaat aan bod. En Van Oostroms keuze is daarbij moeilijk te begrijpen. We lezen over de kartuizers, Azincourt en nog zo wat zijsporen, maar grote delen van de middeleeuwse Umfelt ontbreken. Een breder beeld van de Europese geschiedenis en van de adelstand ontbreekt; de rol van de kerk (met op een gegeven moment drie pausen), die van de burgers, de steden, de economie – het blijft zonder uitleg.
Daarbij heeft het boek een te lange nasleep. Jan sneuvelt omstreeks pagina 270 (zijn lijk is nooit teruggevonden), maar daarna volgen nog 90 pagina’s historiografische en cultuurhistorische beschouwingen en overpeinzingen. De lezer heeft toch het gevoel dat het boek dan al voorbij is.
Gelukkig is Van Oostrom een begenadigd schrijver en gaat dat gevoel niet overheersen. Nadat we intens hebben kunnen genieten van Jans rusteloze levenswandel, voert hij ons moeiteloos mee langs de latere Brederodes, via het herstel van kasteel Santpoort (hun thuisbasis) tot aan de historische parades van rond 1900, waarbij studenten zich uitdosten in de bonte kledij der roemruchte middeleeuwse voorvaderen. De doldwaze avonturier Jan van Brederode mocht daarbij niet ontbreken.
Frits van Oostrom. Nobel Streven. Uitgeverij Prometheus, 385 blz., 24,99 euro.
Reacties (2)
Met interesse gelezen. Dank je, Marcel!
In het licht van de zuivere familieidealen die Jan leek te hebben is dit niet helemaal zo begrijpelijk. Maar ik redeneer dan ook eventjes vanuit het tijdperk van Gregorius van Tours, zo 555 A.D.
We zien in de geschiedenis van het klooster van Sint-Truiden dat eenkennige en bewapende graven ook in de 12e eeuw een groot probleem waren voor de RK kerk in de Nederlanden.
Drie eeuwen later blijkt die kerk toch te beschikken over een invloedrijker juridisch bolwerk en bovendien over kloosters als maatschappelijke vrijplaatsen. Dat verklaart nu (15e E) Jans angst voor de hel en hierdoor werd hij speelbal. Het rad van fortuin was hem echter niet gunstig gezind ; het had even goed anders kunnen lopen.
Men zou kunnen zeggen dat die bloo’ Jan te weinig kennis van de geschiedenis heeft gehad.