Pech Onderweg
Het was weer ‘ns zo’n dag: het zat je weer ‘ns tegen,
alles, leek het wel – en dat was zacht gezegd.
Je ging op reis, je nieuwe fiets, je oude was gestolen,
paste niet op de Twinny Load. Domper, je ging nu
met een brik de bergen op en af.
Zo’n begin kon je wel gebruiken. Je ziet prompt
een dode poes in de berm, leeg blikje cola ernaast.
Je kijkt weg, en daar ligt een dode vogel, plat,
z’n ene oog ligt een eindje verderop.
De omgeving deed er nog een schepje bovenop:
leegstaande winkels, gesloten restaurants,
lege, afgesloten parkeerterreinen en illegale stort.
De man van J.C. Decaux hing affiches in de abri.
Je zag in het voorbijgaan dat hij een pink miste.
Voor de bakker klom je ’s ochtends tegen die
12 procent helling op. Bleek hij dinsdags gesloten,
stond op een briefje, maar je leesbril lag thuis.
Bij het zweefvliegveld zag je die man
met een loep de vleugel van zijn vliegtuig
inspecteren. De andere vleugel lag
geknakt ernaast. In de wei ernaast
besteeg een koe een andere koe.
’s Avonds aten jullie op een terras. De visboer
van om de hoek rook je al. De levende jukebox
speelde Space Oddity. Je voelde, voor het eerst,
mee met de eenzaamheid van Major Tom
in z’n blikje in de ruimte.
Gottegot, wat een streek was dit ook, kijk daar dan,
staat er een wasmachine in de voortuin. En in de achtertuin
liep een Cocker Spaniël met kooigedrag, achtjes.
Keer op keer, met een stuk touw in z’n bek. Hij zag niks
behalve zijn ingesleten oneindigheidslus.
’s Nachts was er onweer. Kletterde neer,
en bleef drukkend hangen tussen de bergen.
Je ging nog hardlopen. Je haalde je huid open
aan prikkeldraad, bloed liep over je been.
In de winkelstraat werd je aangesproken door een dame
met een hondje. Ze zei dat ze van de Cobra was,
dat haar vader Karel Appel was – ze was in de war.
Ze zei dat ze een moestuin had gehad,
maar dat ze die liet vergrassen – vanwege lichamelijk
ongemak. Niet alleen lichamelijk, dacht jij.
Je bezocht een kapel, pal aan zee.
Jezus was de man van staal, maar hij roestte,
het was geen bloed. En de schilder was al
bezig met Moeder Maria, zij is van steen,
ze glom, NAT, ze zag er weer strak uit.
In de grote kerk trof je Maria in een bootje,
op wielen. De bloemen die bij haar stonden,
dat waren er niet veel, en ze waren verlept.
En Christus hing hier -maar was dat nou
per ongeluk- niet gecentreerd aan het kruis.
Er was een muziekfeest in het dorp. Maar er vielen
gaten in de programmering. Verveeld liep het publiek rond.
De jongen met kilt, vroeg een meisje ten dans.
Ze had een jurk met hoge split, ze was veel te mooi
voor hem, ze wees hem af. Een andere danser draaide
zijn rondjes. Keek zijn partner niet aan,
keek over haar schouder in de leegte.
Op het strand viel je sandaal uit elkaar.
Verderop stond, midden tussen de badgasten,
een ambulance geparkeerd. Aan de boulevard
had een golf de strandhuisjes weggespoeld.
Er dreef een kinderopblaasbootje voorbij, de kop
van de eend was lek. Op de kiezels lag een meeuw,
dood. Te pletter gevallen, te zien voor iedereen.
Zijn ogen open, alsof hij zelf verbaasd was.
Verderop liep die kat, had in het vuilnis gesnuffeld,
en kreeg nu die plastic zak niet meer van haar kop.
Blind dwaalde ze.
Je vakantie liep op z’n eind. Op de camping zat een
vrouw vast in het invalidentoilet . Ze klopte tegen het raam.
Ze had een tattoo met veel zwart in het hart,
je vermoedde daaronder de naam van haar ex.
Toen je eindelijk wifi had, had je werk je eerder ingepland,
er was iets met je contract. Stond je daar met je plannen.
Er daalde een zwijgende ongemakkelijkheid in je neer.
Je vakantie was voorbij. Bij de pomp toetste je het
verkeerde nummer in. Je hoorde het schurende geluid
van metaal tegen metaal, maar verrek, dat was jij niet.
Reacties (2)
https://www.kaltblut-magazine.com/joseba-eskubi-amorphic-worlds/
En dan stond er nog niet eens en tv aan met een persconferentie…