ACHTERGROND - “De eigen taal is bij uitstek het instrument voor het denken”. Wie zoiets schrijft in een pleidooi tegen het Engels in het hoger onderwijs – de classicus Anton van Hooff deed het deze week in Trouw – kan in bepaalde kringen kennelijk op bijval rekenen. Terwijl het een ui is van dubieuze aannamen.
De eerste rok: dat taal uberhaupt een ‘instrument’ is voor het denken. Het is een zeventiende eeuws idee: je leert een taal heel grondig, en dan kun je vervolgens heel scherp denken. Soms wordt dat ook gebruikt als argument voor de standaardtaal: iemand die zegt “ik ben groter als jij” is een slordige denker, want die ziet de verhoudingen niet scherp.
Ik heb nog nooit bewijs voor die stelling gezien. Er is natuurlijk een correlatie tussen het niveau van iemands opleiding en diens beheersing van de standaardtaal, en een correlatie tussen opleiding en het vermogen om analytisch na te denken, maar dat betekent nog niet dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen standaardtaal en denken, laat staan een causale relatie. Wel is er mogelijk een verband tussen het feit dat de mens taal heeft en dat de mens allerlei vrij ingewikkelde gedachten kan hebben die apen niet hebben – maar dat lijkt dan te gaan over taal in het algemeen, niet over specifieke standaardtalen. En vrijwel iedere mens heeft wel een taal.
Elite
Dan de tweede rok: dat het Nederlands de ‘eigen taal’ is van Nederlanders. We moeten dan vaststellen dat het moet gaan over het standaardnederlands, want andere variëteiten worden bij mijn weten in de collegezaal niet gehanteerd. Wat betekent het om te zeggen dat de standaardtaal ‘de eigen taal’ is van Nederlanders? Je zou zeggen – gegeven het bijna mystieke vermogen dat aan de standaardtaal wordt toegekend om de diepste gedachten van iemand tot uitdrukking te brengen, dat het zou moeten gaan om de moedertaal. Maar het is gemakkelijk aan te tonen dat de Nederlandse standaardtaal lang niet de moedertaal is van dialectsprekers, Friezen, Antillianen en andere Nederlanders die van huis uit Turks of Italiaans of Engels spreken.
Door te zeggen dat het universitair onderwijs in ‘de eigen taal’ moet zijn en dat onderwijs dan in het Nederlands moet zijn, zeg je eigenlijk dat dit onderwijs beperkt moet zijn tot de (weliswaar vrij omvangrijke) elite die de standaardtaal als moedertaal heeft. Tenzij je zou zeggen dat er dus voortaan ook universitair onderwijs in het Fries, het Nedersaksisch, het Brabants, het Papiamento, het Turks, Italiaans en Engels moet zijn. Maar dat lijkt me niet wat Van Hooff deed.
Homogene samenleving
Maar iedereen leert op school toch de standaardtaal? Ja, maar als dát het criterium is, zeg je niet meer dan dat het universitair onderwijs in de taal moet zijn die ook op de middelbare school wordt gehanteerd. Op die school leren de leerlingen echter ook Engels, en in de populaire tweetalige vwo’s is een deel van het onderwijs zelfs in het Engels. Daarmee wordt deze taal volgens die interpretatie dus de ‘eigen taal’ van de studenten. Dat lijkt me ook al niet niet Van Hooffs bedoeling.
Er is dus weinig bewijs voor de gedachte dat je in je ‘eigen taal’ zoveel scherper kunt denken, al is het maar omdat de grenzen van de ‘eigen taal’ zo vaag zijn. Maar áls je het probeert af te bakenen, blijkt het al snel tot ongewenste resultaten te leiden. Het klinkt natuurlijk wel lekker, dat van dat diepe denken in je eigen taal, maar het is gebaseerd op een nogal schimmig idee van de wereld – een waarin de studentenpopulatie allemaal uit min of meer dezelfde sociaal-economische laag komen in een cultureel min of meer homogene samenleving – dat weinig contact heeft met de werkelijkheid.
Echt zo’n idee, zou je zeggen, waar je niet op zou komen wanneer je in je eigen taal dacht.
Reacties (11)
Voor iemand die een ander de maat neemt op de coherentie van het argument bent u zelf niet erg zorgvuldig.
Taal speelt in het leerproces zeker een rol. Tenminste in de communicatie: zowel van docent naar student als andersom. Beperkte taalbeheersing beperkt dan zowel de mogelijkheid voor de docent om informatie over te brengen, en voor de student om informatie op te nemen. Taalbeheersing is wel degelijk belangrijk in het studeren.
Dat ABN niet voor iedereen de moedertaal is, neemt niet weg dat de taalbeheersing van het Nederlands voor bijna alle Nederlanders beter is dan de taalbeheersing van het Engels. Dat geldt in de meeste gevallen ook voor hen die een andere moedertaal hebben.
Vergaande verengelsing van het onderwijs maakt het onderwijs minder toegankelijk voor mensen die het Engels niet in dezelfde mate machtig zijn als het Nederlands.
Engels voor iedereen is geen inclusievere oplossing; verre van.
“Soms wordt dat ook gebruikt als argument voor de standaardtaal: iemand die zegt “ik ben groter als jij” is een slordige denker, want die ziet de verhoudingen niet scherp.”
Ik beschouw dat wel als een bewijs voor het feit dat Nederlands niet de eigen taal is voor op zijn minst de Limburgers. Die denken namelijk “Ich bin groater es dich” (ik pak even de uitspraak/schrijfwijze zoals uit mijn geboortedorp, ik pretendeer niet dat elke Limburger het precies zo zou denken/zeggen/schrijven), hetgeen als je het al te letterlijk vertaalt (en de valse vriend mist*) wordt “ik ben groter als jou”, een zin die veel Limburgers ook zullen produceren, als ze die vanuit hun (Limburgse) gedachten vormen en al uitsprekend naar het Nederlands vertalen.
*Het Nederlandse “dan” (in vergelijkende zin) vertaalt naar het Duits en Limburgs in als/es. Het Nederlandse “als” (in vergelijkende zin) vertaalt naar het Duits en Limburgs in wie. De problematiek ontstaat doordat zowel “als” als “dan” in het Nederlands meerdere betekenissen hebben, die in het Limburgs vertalen naar verschillende woorden. “Dan” als tijdsmoment/voorwaardelijkheid wordt in het Limburgs wel “den(ne)” (Waat duisse om twie oer? Den gaon ich nao hoes) en “als” als voorwaardelijkheid vertaalt in het Limburgs wel naar es/as (“As de as brikg, valte kèr”, of beiden in één zin: “Esse mich verstuis den kal ich plat teage dich”).
Dat gaat niet meer over taal maar over politiek. Er zijn immers volksstammen Nederlanders die juist vinden dat als je niet van huis uit Nederlands spreekt je dus geen Nederlander bent.
Tsss…..
Natuurlijk is taal de expressie van gedachten,
gedachten zijn talig,
zonder taal geen gedachte.
Wat een eigenaardig verhaal van Marc.
Ik ben opgegroeid in Groningen, Westerkwartier’s accent, volstrekt onverstaanbaar voor mijn Noord-Hollandse familieleden,
maar geboren en, na m’n 13’e vanuit Groningen teruggekeerd, naar zuid-west Drenthe.
Op school dus ‘gewoon’ Nederlands geleerd, accentloos.
Ga me nu niet beweren dat taal niet zo belangrijk zou zijn als het gaat om uitbreiden van het denkvermogen,
taal is het hart van denken, zonder taal geen denken,
geen denken aan zelfs.
Ik spreek en versta uitstekend dialect maar ben mij er ook van bewust, als kind al, dat ik mij via ABN een stuk beter verstaanbaar kon maken en een grotere toegang had tot al die kennis die is opgeslagen, boeken of nu digitaal, in het Nederlands,
niet in een of ander Saksisch gebauw.
@4: Alleen talige gedachten zijn talig. Als ik op een gitaar improviseer hoor ik weinig taal voorbijkomen.
Persoonlijk denk ik voornamelijk visueel en ruimtelijk met beelden en patronen. Het omzetten van gedachten naar taal is alleen maar lastig en is voor mij voornamelijk een communicatiemiddel voor de gedachten. In die zin kan ik mij dus niet herkennen in het argument dat de taal het instrument voor het denken is, maar wellicht werkt dit voor anderen anders.
Bij Einstein schenen zijn gedachten ook visueel en nonverbaal te zijn (niet dat ik mij aan hem wil meten).
@5: Hier heb ik een heel sterk antwoord op in de vorm van wat pianoriedels.
Dit is wat ze noemen een ‘stroman argument’, want deze expansie geeft de auteur niet, die trekt Marc van Oostendorp gewoon uit zijn grote witte behind.
Nog eentje. Want van Hooff sluit natuurlijk iedereen uit. Iemand die uit Amsterdam komt, kan iemand die uit Enschede totaal niet verstaan. Natuurlijk.
Wat een kulstuk.
@7: Dan spreekt u dezelfde taal als @Manfred !
De experimenten van Boroditsky en bijvoorbeeld ook taalkundigen op het Max Planck Instituut voor Psycholinguistiek in Nijmegen ondersteunen een gematigd linguïstisch relativisme. De eigenaardigheden van je moedertaal beïnvloeden de manier waarop je de wereld ervaart, maar maken je niet blind voor andere mogelijkheden. Als je bijvoorbeeld een tweede taal leert, beïnvloedt dit opnieuw je manier van denken.
Boroditsky: ‘Indonesiërs die Engels leerden, gingen daarna ook anders Indonesisch spreken, met meer aandacht voor het onderscheid tussen verleden, heden en toekomst, wat in het Indonesisch niet aan de werkwoordsvorm is af te lezen.’
Bron: https://www.dekennisvannu.nl/site/artikel/De-invloed-van-taal-op-je-denken/8504
@0: “Er is natuurlijk een correlatie tussen het niveau van iemands opleiding en diens beheersing van de standaardtaal, en een correlatie tussen opleiding en het vermogen om analytisch na te denken, maar dat betekent nog niet dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen standaardtaal en denken”
Daar spreek je jezelf toch aardig tegen. Misschien vind je het verband alleen maar interessant als het op een ongespecificeerde manier “rechtstreeks” is, maar je accepteert dat er een verband is tussen opleidingsniveau en taalbeheersing, iets wat ook moeilijk te ontkennen valt. Wat het natuurlijk niet impliceert is dat die taal Nederlands moet zijn, maar wat het wel impliceert is dat die taal heel goed beheerst dient te worden.
> dat er dus voortaan ook universitair onderwijs in het Fries, het Nedersaksisch, het Brabants, het Papiamento, het Turks, Italiaans en Engels moet zijn.
Maar alleen als die dialecten en talen (want die meng je vrolijk) daadwerkelijk op academisch niveau beheerst worden door studenten en docenten. Anders heb je er nog niets aan. Er zijn in Nederland alleen heel weinig leerlingen die het VWO grotendeels in het Italiaans of Turks doorlopen. Er zijn wel steeds meer leerlingen die het Engels goed beheersen, maar in hoeverre dat het studeren bevordert of belemmert is niet vastgesteld bij mijn weten.
Verder mag de afwezigheid van enige vorm van bewijs natuurlijk niet gezien worden als het niet bestaan van het verschijnsel. Als er dus niet voldoende en goede door de praktijk ondersteunde literatuur is, dan kun je geen “wetenschappelijke” conclusie trekken en doe je er beter aan geen onnodige veranderingen door te voeren.