Rupsje Nooitgenoeg
COLUMN - Kijk hem staan. Ietwat slobberig in het pak – de armen te iel voor de mouwen –, zijn helderblauwe ogen priemend, de mondhoeken misprijzend naar beneden, de vuisten gebald. Rob Bertholee, hoofd van de AIVD. Zijn grootste vijand: terreurorganisaties. Zijn op een na grootste vijand: ons aller privacy. Om de eerste vijand te verslaan, moeten wij burgers het tweede opgeven, vindt hij.
‘Ik vind privacy ook uiterst belangrijk,’ begint hij. Ja, wat moet hij anders: zeggen dat je privacy onzin vindt is voor een hoge ambtenaar onaanvaardbaar, het is immers een grondrecht? Maar verder moet hij er eigenlijk niets van hebben.
Bertholee deelt het volk fijntjes mee – toevallig precies in de week waarin het boek van Maurits Martijn en Dimitri Tokmetzis, over alle privacy-vermalende beleidsmaatregelen die overheid en bedrijfsleven het afgelopen decennium hebben genomen, insloeg als een bom – dat privacy-voorvechters hartstikke gevaarlijk zijn.
Zouden mensen die privacy als hoogste doel hebben dat net zo enthousiast nastreven als zij slachtoffers zijn van een aanslag? Als zij weten dat zij hebben toegestaan dat zoiets gebeurt?
Hoe vals van Bertholee: alsof er aanslagen plaatsvinden omdat er teveel privacy is. Alle terroristische aanslagen zijn uitgevoerd door mensen die al bekend waren bij de AIVD of hun internationale collega’s. Die verdachten verloren de veiligheidsdiensten echter uit het oog door een overmaat aan bureaucratie, door gebrekkige onderlinge samenwerking en door de door henzelf gecreëerde overmaat aan signalen – immers: hoe meer triggers, hoe meer loze meldingen, en hoe meer nutteloos werk. De AIVD kan simpelweg niet uit de voeten met de grote hoeveelheid door henzelf geplante vlaggetjes.