COLUMN - Ze zijn al diverse keren in mijn columns voorbijgekomen: relieken van heiligen. De oudere naam ‘relikwieën’ is wat in onbruik geraakt omdat sinds de ontkerkelijking nauwelijks meer serieus over dit fenomeen gepraat kon worden. Bovendien sluit het woord ‘relieken’ beter aan bij de Latijnse woorden waarvan de term is afgeleid: het werkwoord relinquere betekent ‘overblijven’ en het bijpassend zelfstandig naamwoord reliquiae betekent ‘stoffelijke resten’.
Hoogste tijd om ons eens af te vragen wat relieken nu eigenlijk precies zijn en hoe het verschijnsel is ontstaan. En ook: hoe in dit bij uitstek volksculturele fenomeen weer een spanning bestaat tussen enerzijds het ‘management’ van de kerk van Rome, die ook in de Middeleeuwen wel degelijk zijn hersens gebruikte, maar uiteindelijk niet opgewassen bleek tegen de praktijk van het gelovige volk en de lagere geestelijkheid. Omdat de ontwikkeling van relieken in de Oosters-Orthodoxe Kerk zich toch enigszins anders heeft ontwikkeld, daarover een volgende keer.
Wat vooraf ging
Relieken en hun varianten zijn van bijna alle tijden en godsdiensten. Het is in feite een archetypisch fenomeen: de menselijke behoefte aan iets tastbaars dat je veiligheid, hulp en troost kan bieden is een algemeen menselijke eigenschap. Het idee is bovendien dat door het contact met een voorwerp dat tot iets bezield ‘heiligs’ heeft behoort men deelgenoot kan worden aan de kwaliteiten van deze persoon.
Relieken spelen ook in het boeddhisme en in mindere mate in het hindoeïsme een rol. In godsdiensten als het jodendom en islam zijn relieken veel informeler en maken ze geen deel uit van de officiële godsdienst. Ze hebben bovendien meestal een andere verschijningsvorm. Zo worden in de islam graven van personen die voor deze godsdienst erg belangrijk zijn geweest (zelfs de term ‘heiligen’ kent de islam formeel niet) op eenzelfde wijze vereerd als relieken in het westen. Overigens kent de islam in de Maghreb wel degelijk voorwerpen die wij zouden herkennen als relieken, vaak met een magische waarde. In het jodendom worden graven van profeten en martelaren in ere gehouden.
Hoewel er beslist geen sprake is van een glijdende schaal, kennen de christelijke relieken zo hun voorlopers. In de Oudheid kende men de heldencultus, waarbij het lichaam plus de wapens van een held, die bijzondere moed of morele waarde had getoond, vereerd werden. In de Vroege Middeleeuwen bleven vormen van heidense reliekenverering nog lang doorsudderen.
Een essentieel verschil met zulke heidense relieken is dat christelijke relieken uit zichzelf geen kracht bezitten. Een christelijke heilige, en dus ook zijn of haar overblijfselen, was slechts een doorgeefluik (voorspraak) naar de Drie-eenheid, althans volgens de kerkelijke leer. Maar de volksdevotie dacht daar anders over en verruimde de toegestane verering van de relieken tot aanbidding, waarbij de grens met magie veelvuldig werd overschreden. Zo werden bijvoorbeeld botsplinters van heiligen verwerkt in talismannen, waardoor ze tot zelfstandig werkende magische objecten werden gedegradeerd.
De eerste christelijke relieken
Zoals ik in mijn column over heiligen al aangaf waren de eerste christelijke heiligen martelaren, die het leven lieten tijdens de christenvervolgingen van de eerste eeuwen. Was zo’n martelaar voor zijn geloof gesneuveld, dan werd het lichaam of wat daarvan over was door familie en medechristenen opgevraagd en begraven. Formele kerkelijke heiligverklaringen waren er in die tijd nog niet en de gedode, die door het martelaarschap net iets dichter bij God in de hemel zat dan de normale sterveling, werd als heilige vereerd.
Na de erkenning van het christendom door de Romeinen als officiële godsdienst (313) werden op deze graven vaak kerken gebouwd met het altaar in de apsis recht boven het graf. Om de martelaar beter te kunnen vereren werd later het lichaam opgegraven (elevatie) en de beenderen naar een nieuw bovengronds graf gebracht, soms zelfs in een nieuwe, speciaal ter ere van de martelaar gebouwde kerk. Men noemt dit de translatio van de relieken, een verschijnsel dat later een belangrijke status zou krijgen die zich onder andere uitte in een aparte jaarlijkse feestdag. Belangrijk was dat het lichaam of de overblijfselen bij elkaar werden gehouden; de integriteit van het lichaam was bij de Romeinse dodencultuur essentieel.
Een belangrijke plaats waar de heiligen werden begraven en vereerd waren de catacomben bij Rome. Omdat er echter regelmatig botresten werden weggenomen – iedereen wilde wel zo’n wonderdoend stukje van een heilige hebben – besloot paus Paulus I in de achtste eeuw om alle stoffelijke overschotten van heiligen uit de catacomben weg te halen en onder te brengen in de kerken van Rome. De kerk ontfermde zich allengs steeds meer over relieken, die sterk in populariteit toenamen.
Het loopt uit de klauwen
Nieuwe kerkgebouwen werden verplicht hun altaren uit te rusten met minimaal één reliek dat in een ruimte binnen het altaar, het sepulcrum (graf), bewaard werd. Omdat de populatie aan kerken na de erkenning van het christendom door de Romeinen en zeker na de promotie tot staatsgodsdienst door keizer Theodosius I in 380 groeide als kool en hun populariteit alleen maar toenam, was er een grote vraag naar relieken.
Naast de kerkelijke verplichting gaven relieken van belangrijke heiligen ook een bepaalde status aan een kerk. Dat zorgde voor competitie en daarmee voor spanningen binnen de Kerk, niet in de laatste plaats omdat relieken indirect een economisch belang dienden.
Probleem was bovendien dat niet alle relieken gelijkmatig over de christelijke wereld waren verdeeld: de meeste bevonden zich logischerwijze in de Levant waar het christendom was begonnen. Het pas gekerstende West-Europa had veel minder heiligen – vaak Keltische missionarissen – en bovendien wilden ook deze gebieden profiteren van de voordelen van het bezitten van relieken van hoog niveau. Zodoende kwam er een transitie op gang van relieken van oost naar west. De lezer ziet nu ongetwijfeld de bui zo langzamerhand hangen.
De leiding van de Romeinse Kerk probeerde deze wandel en handel zo veel mogelijk tegen te gaan en met name het opdelen van de lichamen, (uit nood werd het principe van de integriteit van het stoffelijk overschot losgelaten) maar moest uiteindelijk onder druk van lokale kerken steeds meer water bij de wijn doen. Want bedevaartplaatsen naar kerken met belangrijke relieken floreerden zowel ten behoeve van de parochie zelf als bij de middenstand, zeker als er op de feestdag van de betreffende heilige ook nog een kermis of jaarmarkt geregeld werd. Uiteindelijk ontstond er, ondanks de voortschrijdende fragmentatie van skeletten en zelfs van botdelen, ronduit een tekort aan relieken, hetgeen de deur openzette voor handel, diefstal en uiteindelijk bedrog.
De Kruistochten verergerden dit alles nog. De kruisvaarders toonden, zeker na hun plundering van Constantinopel in 1204, weinig respect voor het van oorsprong Oost-Romeinse Rijk (Byzantium). Relieken met een hoge status werden geroofd of verhandeld en naar het westen overgebracht. Hun aantal was echter te gering om aan de vraag te voldoen en dus zocht men naar creatieve oplossingen. Zo doken er wel tien hoofden van Johannes de Doper op, tanden van een heilige die per heilig persoon boven de honderd uitkwamen om nog maar te zwijgen van de stukken van het kruis waaraan Jezus was gekruisigd. Een door diverse zestiende-eeuwse auteurs gemaakt grapje komt erop neer dat je van al deze stukken en splinters gemakkelijk een schip zou kunnen bouwen.
De relieken werden ook steeds ridiculer: wat te denken van een vlammetje uit de gebeurtenis van de uitstorting van de Heilige Geest en de steen die Jezus NIET ter beschikking had om zijn hoofd te ruste te leggen (Mattheüs 8.20)?
De hele handel en wandel rondom relieken was tenslotte een dermate ungodly business geworden met commerciële belangen, criminaliteit, list & bedrog en misbruik, dat de leiding van de Kerk, die het geheel toch al met lede ogen had moeten aanzien, zich ondanks tegenstand van de ‘gewone gelovigen’, lagere en middelbare geestelijkheid en andere minder frisse belanghebbenden, geen andere uitweg zag dan keihard in te grijpen.
Hierover de volgende keer.
Reacties (2)
Leuk artikel!
Dat de slachtoffers van christen-vervolgingen vereerd werden, klopt.
En als ze overleefden (sommigen werden weer vrijgelaten) hadden ze vaak heel wat gezag onder de christenen, tot ergernis van sommige bisschoppen.
Maar dat is een ander verhaal.
Tussen haakjes, waarom zou “relieken” beter (dan “relikwieën”) aansluiten bij “reliquiae”?
@1: “Tussen haakjes, waarom zou “relieken” beter (dan “relikwieën”) aansluiten bij “reliquiae”?”
Die kon ik ook totaal niet volgen, beter zou die erste alinea weggelaten (of inhoudelijk omgekeerd) worden. Anyway, het schijnt dat in mijn huidige woonplaats één van de twee grote bedevaartskerken ook wat uit Byzantium “meegenomen” relikwieën heeft, om te kunnen concurreren met de restanten van de oudste Nederlandse bisschoppen (die notabene waarschijnlijk in die ene zetelden) in het bezit van die andere.