Goed volk | Het Sodom-en-Gomorra-motief (2)

Foto: © Sargasso logo Goed volk

Vorige week introduceerde ik het ‘Sodom en Gomorra-motief’ in sagen en legenden met een paar voorbeelden uit Nederland, gevolgd door het begin van een bespreking van de meest aansprekende legende met dit motief in ons land, het verhaal van het Solse Gat op de Veluwe. Ik begon met de geologische omstandigheden, want om de legende goed te begrijpen en zeker van wat er van misschien van waar is – het is een legende en geen mythe – moeten we verhaal zo breed mogelijk inkaderen. Hieronder deel twee.

De Veluwe: de eerste menselijke bewoning

Het gebied dat wij nu de Veluwe noemen werd al in de prehistorie bewoond, getuige de vele grafheuvels uit het Neoliticum en de Bronstijd, een paar urnenvelden uit de Late Bronstijd en raatakkers uit diezelfde periode, die ook wel ‘celtic fields’ worden genoemd, maar niets met Kelten te maken hebben. Kelten hebben op de Veluwe nooit gewoond, evenals Romeinen.

Het lukte de Romeinse legers niet om het gebied ten noorden en oosten van de Rijn blijvend onder direct bestuur te krijgen. De Romeinen stuitten op weerstand van wat zij ‘barbaren’ noemen, in dit geval Germaanse stammen. De limes liep in Nederland precies door het huidige grensgebied van de Veluwe en de Betuwe (lijn Kesteren – Arnhem, de Rijn). Een deel van de limes in Midden Nederland valt grofweg samen met de toenmalige scheiding van de leefgebieden van de Germanen en de Kelten, hoewel er ten zuiden van deze grens een groot overgangsgebied was van stammen met zowel Germaanse als Keltische kenmerken dat ongeveer reikte tot de huidige grens België-Frankrijk, door de Romeinen Germania Inferior genoemd.

Dat de Romeinen de Veluwe niet onder controle gekregen hebben wil overigens niet zeggen dat ze er nooit geweest zijn. Zo zijn in Ermelo, een kleine tien kilometer van het Solse Gat, de resten van een Romeins marskamp teruggevonden, gedateerd rond 150-200 AD. Deze weken is er een tweede kamp bij gekomen.

De Veluwe: de Germanen

Vanaf pakweg 50 v.Chr. tot 400 n.Chr. woonden er op de Veluwe Germanen . Er is aangetoond dat ze bij het Solse Gat recht spraken en in de lente fruit offerden aan hun zonnegod, waarmee deze plek een plaats krijgt binnen de talrijke Europese seizoensfeesten. Een strikte scheiding tussen wereldlijke en cultusplaatsen was er in die tijd nog niet.

De Veluwe op een kaart door Christian Sgrooten (1573)

De rechtspraak van de Germanen kreeg in later eeuwen een soort vervolg in de bijeenkomsten van de holtrichters en maalmannen van de zogeheten uit de Middeleeuwen daterende maalschappen, instanties die tot ver in de negentiende eeuw het gemeenschappelijk gebruik en exploitatie van de landbouwgronden regelden. In 1606 verplaatste men de vergaderingen naar het huidige Boshuis van het gehucht Drie.

Het buurtschap Drie wordt vaak in één adem genoemd met het Solse Gat dat daar anderhalve kilometer vandaag ligt. Het gehucht, dat vroeger geschreven werd als Thri, schijnt vernoemd te zijn naar een Germaanse bosgod met diezelfde naam. Er is ook een leuke sage over het ontstaan van Drie, dat al in 855 wordt genoemd, en die hier is na te lezen. Het kan natuurlijk ook zijn dat er vroeger slechts drie boerderijen hebben gestaan.

De kerstening

In de Vroege Middeleeuwen zijn vanuit Utrecht pogingen ondernomen de Germanen te kerstenen. In zuidelijker streken, die ooit hadden behoord bij het Romeinse Rijk, was het christendom al aanwezig, maar niet op de Veluwe. De positie van de Germaanse godsdienst veranderde maar langzaam hield het op sommige plaatsen uit tot in de zestiende eeuw.

De eerste, houten kapelletjes zijn sinds lang verdwenen. Later ging men over tot het bouwen met steen. Het genoemde Boshuis zou gebouwd zijn tegen restanten van zo’n Middeleeuwse kapel die in Drie sinds lange tijd bekend stond als het ‘Heilig Huuske’.

Er kwam pas eind tiende eeuw schot in de zaak toen men er toe overging het gebied te verdelen in kerspels, zeg maar parochies. Met name het klooster in Werden, dat op de Veluwe de nodige hoeven bezat, zorgde voor de bestendiging van het christendom op de Veluwe.

Leegloop

Intussen ging het met de Veluwe economisch gezien steeds slechter. Al vanaf de Bronstijd trad er door menselijk handelen ontbossing op. Er ontstonden onbruikbare zandverstuivingen en heidelandschappen waar alleen een herder iets aan had. Later begonnen de bewoners weg te trekken, hoewel in de Middeleeuwen het Solse Gat nog diende voor de winning van blauw leem. In een naastgelegen werkplaats maakte men daarvan bakstenen.

Wat overbleef was een unheimisch gebied waar misdaad en bijgeloof welig tierden. Na zonsondergang, vooral in de doorgaans ijskoude winters, durfde niemand zich buitenshuis te wagen. Om ’s avond met de postkoets over de Veluwe te trekken was ook al geen aanrader. Rover gingen te keer op een wijze waaraan ze in het Wilde Westen nog een puntje konden zuigen.

De talrijke grafheuvels golden als woonplaatsen van Witte Wieven waar je echt ver vandaan moest blijven. Het Solse Gat was verworden tot een roversnest van zigeuners (ik weet dat de benaming ongelukkig is, maar zo worden ze steeds in de bronnen genoemd) waarop georganiseerde klopjachten werden gehouden. Bij het Solse Gat werden nog tot in de negentiende eeuw voorjaarskermissen gehouden, wellicht als een naklang van de vroegere Germaanse voorjaarsrituelen.

De naam ‘Solse Gat’: Irminsul?

Over de naamgeving van het Solse gat bestaat nog steeds veel onduidelijkheid. Er schijnt in Germaanse tijden een plek te zijn geweest met de naam Urthunsala, ‘zuil van Urd’. Met deze zuil wordt waarschijnlijk een ‘irminsul‘ bedoeld, een Germaanse beeldenzuil die al bij de Goten voorkwam. De oorspronkelijke naam van Ermelo (Irminlo) zou hiervan afgeleid kunnen zijn, en in de Middeleeuwen is er sprake van een columna Ermelo.

De vraag is of met Urthunsala daadwerkelijk het Solse Gat bedoeld is of dat het een plek was ergens in de marke van Apeldoorn, die in 855 volgens het charter van de bezitsoverdracht van Folckerus Urthunsala geheten zou hebben. Dat er in Germaanse tijden bij cultusplaats het Solse Gat een irminsul gestaan zou hebben die mogelijk door een christelijke missionaris is vernield (Willehad zou een dergelijk kunststukje in de achtste eeuw inderdaad hebben uitgehaald), is niet meer dan speculatie maar niet onmogelijk.

Om het nog wat eenvoudiger te maken: Urd is ook een schikgodin uit de Edda die soms de goden ter vergadering opriep. Het woord urth kan ook een ‘oord’ of gerechtsplaats aanduiden. Om hier ook nog eens het Solse Gat als de ‘Bron van Urd‘ bij te slepen lijkt mij momenteel iets te veel van het goede. Een compilatie van feitjes waarvan een coherent verband niet kan worden aangetoond is niet echt een voorbeeld van goede geschiedschrijving.

Germaanse raadsvergadering (negentiende-eeuwse lithografie)

De naam ‘Solse Gat’: Sol?

Een alternatieve verklaring is dat het Solse Gat het gat is van een zonnegod Sol. Het probleem is dat zowel de Romeinen als de Germanen een zonnegod hadden met die naam, zodat de vraag opkomt naar welke Sol het Solse Gat verwijst.

Romeinen zoals Julius Caesar en Tacitus die zich beziggehouden hebben met geschiedschrijving over dit gebied, hadden er een handje van de Germaanse ‘goden’ met Latijnse namen aan te duiden: Sol voor de zon, Luna voor de maan en Vulcanus voor het vuur. De Germaanse goden waren minder antropomorf dan de Romeinse, maar zij zagen in natuurkrachten en hemelverschijnselen wel degelijk uitingen van het goddelijke. Het Latijnse sol voor ‘zon’  heeft zijn oorsprong in de Proto-Indo-Europese taal en is dus verwant aan zonnegoden in andere Indo-Europese talen: de Germaanse Sol, de Sanskriete Surya en de Griekse Helios. Het is dus niet of nauwelijks vast te stellen of het Solse Gat naar de Latijnse dan wel Germaanse Sol is genoemd.

De naam ‘Solse Gat’: modderkuil?

Dan is er nog een andere verklaring voor de naam en dat is de meest prozaïsche: sol betekent gewoon ‘modder’, een voor de hand liggende benaming voor deze modderpoel. Men komt deze benaming – naast boue – in het Frans tegen en bijvoorbeeld in het Noors als het woord søle dat modder, slijk, bagger of smurrie betekent. Overigens kreeg het Solse Gat in de loop der tijd de weinig flatterende bijnaam ‘heidenkuil’.

Dan komen we eindelijk toe aan de legende zelf met zijn onmiskenbare Sodom-en-Gomorra-motief.

De ondergang van Sodom en Gomorra; schilderij van Jacob de Wet II (1680)

De legende

Er zijn diverse varianten op het verhaal, maar de rode draad verloopt aldus: Op de Veluwe niet ver van Drie staat een groot en machtig klooster. Na de dood van prior Johannes zijn de monniken echter van het vrome pad geraakt. ’s Nachts geven ze zich over aan braspartijen, lezen de zwarte mis en worden vergezeld van heksen die er allemaal nog een schepje bovenop doen.

Op een zeker moment kon God het niet meer aanzien. Bij het begin van een kerstnacht liet hij het klooster in een enorm noodweer in de grond verzinken en deze plek staat sindsdien bekend als het Solse Gat. Op kerstnachten kan men nog steeds in de diepte de klokken horen luiden en ’s nachts kan men schimmen van monniken ontwaren die droeve litanieën zingen, maar bij het ochtendgloren verdwenen zijn. Het enige dat van het klooster over is gebleven is de oprijlaan, die ik bij mijn bezoek in augustus 2020 overigens niet aangetroffen heb.

Er zijn een paar varianten. Eén bron heeft het er over dat het een vrouwenklooster betrof, en een andere weet te vertellen dat de klokken die in de diepte te horen zijn die van de Middeleeuwse kerk van het nabijgelegen Putten zijn. De grootte van het klooster loopt uiteen van een eenvoudige kluis tot een machtig klooster met vele torens. Duidelijk is dat het verhaal in de loop der geschiedenis behoorlijk is uitgebreid, hetgeen kenmerkend is voor dit soort tradities. Voor wie de legende van het Solse Gat als een spannend verhaal wil lezen, kan dat hier doen.

De bron: Gustaaf van de Wall Perné

Mondeling doorgegeven tradities zijn een frustrerende black box. Je weet niet precies wanneer ze ontstaan zijn, hoe ze in de loop der tijd gewijzigd of uitgebreid zijn, en als ze eenmaal zijn opgeschreven kunnen deze verhalen weer het uitgangspunt zijn voor een nieuwe (invented) orale traditie.

De meeste schriftelijke vastleggingen van de legende van het Solse Gat gaan terug op deel 2 van de verzameling Veluwse Sagen van Gustaaf van de Wall Perné . We zitten dan al in het eerste decennium van de twintigste eeuw! Van de Wall Perné schrijft in het voorwoord tot het eerste deel (1909) dat hij in eerste instantie het nodige literatuuronderzoek had gedaan, met name in Gelderse Volksalmanakken, en vervolgens letterlijk de boer op ging om de verhalen uit de monden van de Veluwenaren op te tekenen. Helaas is dit de enige verantwoording die Van de Wall Perné geeft.

De legende van het Solse Gat kan ontstaan zijn als een etiologisch (verklarend) verhaal: hoe komt die poel daar midden in het bos? Maar waarom met een Sodom-en-Gomorra-motief?

De oorsprong: Veluwse kermissen?

In de eerste plaats waren daar de kermissen die plaatsvonden aan het begin van de lente, waarschijnlijk op Tweede Pinksterdag. Een bron vermeldt dat ze er al sinds “mensenheugenis” waren, dus misschien als opvolgers van de Germaanse vruchtbaarheidsrituelen. In de volkscultuur is dat overigens te mooi om waar te zijn. In ieder geval kunnen de kermissen al dateren uit de Late Middeleeuwen en dan zou er een doorlopende traditie zijn van rond de vier eeuwen, wat ook al bijna een unicum is, maar het kan.

Hoe dan ook, de overheid verbood in de negentiende eeuw de kermissen vanwege slemppartijen, dronkenschap en geweld (bekkesnijden), dit in samenhang met het feit dat het Solse Gat inmiddels een rovershol was geworden. Kortom: de kermissen kunnen model gestaan hebben voor het klooster waarin het niet veel beter toeging. Ongetwijfeld zullen de brave en wellicht godsdienstige boeren uit de omgeving zich hieraan flink geërgerd hebben.

De oorsprong: windhozen

In de tweede plaats was daar het noodweer waarbij het klooster in de grond verdween. Net zoals elke plek in Nederland kent en kende de Veluwe onweersbuien met zware windstoten, maar er is meer. Nog in juni 1987 trok in Oldebroek op de Veluwe een windhoos een spoor van verwoesting. Vele boerderijen en kassen gingen tegen de vlakte, het vee had te lijden en er waren vele gewonden. De eerste in Nederland geregistreerd windhoos vond plaats in 1674.

Het is mogelijk dat de beruchte kermissen en een vernietigende windhoos tot een legende hebben geleid zoals die uiteindelijk is vormgegeven. Zo had men een verklarend verhaal met een morele ondertoon dat bovendien erg spannend was om op koude winteravonden bij de haard of in de herberg te vertellen en in de loop der tijd behoorlijk op te leuken. Het is pure speculatie, maar niet onlogisch.

Toen in de negentiende eeuw bij het Solse Gat oude bakstenen en een muurrest werden ontdekt sterkte dat de bevolking in de overtuiging dat de verwoesting van het klooster werkelijk had plaatsgevonden. Nader onderzoek toonde aan dat de stenen inderdaad uit de Middeleeuwen afkomstig waren, maar producten waren van de steenbakkerij die hier in die tijd gestaan had.

Een dubbele waarheid

Maar de volkscultuur heeft weinig op met dergelijke wetenschappelijke onthullingen, die heeft zijn eigen waarheid. In het Boshuis in Drie is direct bij binnenkomst links een tegelwand uit naar ik inschat de negentiende of achttiende eeuw waar op één van de tegels een kerkje te zien is dat onder water staat (zie afbeelding). Recht tegenover de ingang is een soortgelijke tegelwand met een soortgelijke tegel. Het bewijst natuurlijk niets, maar kan aangeven dat de legende in de achttiende eeuw hier al wijd verbreid was.

Tegel in het Boshuis met daarop een ‘verzonken kerk’

Het negatieve imago bleef het Solse Gat achtervolgen. In 1999 meenden de plaatselijke vertegenwoordigers van de RPF en het GPV, waaronder drs C. Houweling (we zitten hier op de ‘bible belt’), dat bij het Solse Gat gedurende de Walpurgisnacht op de vooravond van 1 mei ‘satanische dansen’ plaatsvonden. Zij eisten een verbod, maar dat er werkelijk heksendansen plaatsvonden is nooit aangetoond.

Tegenwoordig is het Solse Gat een bestemming voor dagjesmensen en biologen, want deze plek heeft een eigen biotoop . Maar het is ook in trek bij leyhunters en wichelroedelopers die in het gebied naar aardstralen zoeken en die het Solse Gat als ‘krachtplaats’ bestempelen. Het blijft een plek vol magie, of je er nu in gelooft of niet.

***

PS

De redactie verontschuldigt zich bij de auteur voor de late plaatsing van dit stuk, dat afgelopen maandag online had gemoeten.

Reacties (1)

#1 Rigo Reus

Een compilatie van feitjes waarvan een coherent verband niet kan worden aangetoond is niet echt een voorbeeld van goede geschiedschrijving.

En nou hoop ik maar dat mijn docent geschiedenis van mijn middelbare school ook meeleest.