COLUMN - Sinds een week of wat heb ik nieuwe huisgenoten. Nogal veel: inmiddels een paar honderd, schat ik. Ze hebben geen longen en in de open lucht stikken ze binnen het kwartier; als hun omgeving te nat is, verdrinken ze. Ze hebben liefst tien hartjes, die gepaard in hun lijfje zitten: vijf setjes van twee. Ze zijn verrassend sterk: als ze kronkelen, voel je de kracht waarmee ze zich verzetten. (Ik durf alleen de grote op te pakken, bij de kleintjes ben ik enigszins benauwd dat ik ze bezeer.)

Mijn huisgenoten zitten in een wormenton, waar ze mijn huis-, tuin- en keukenafval voor me composteren. Plus een boel karton, dat ze nodig hebben voor de cellulose. Ze zijn nu hard bezig de doos waarin zij en hun nieuwe onderkomen hier arriveerden, in stukjes en beetjes op te eten: een prachtig voorbeeld van de kleinschalige recycling waarvoor ik ze in huis heb gehaald.

Maar een roedel compostwormen verzorgen is iets anders dan omgaan met een kat of hond: je kunt niets aan hun snoetjes aflezen. Je moet hun gedrag bestuderen, en kijken of het goed gaat in hun EarthBNB. Dat kost tijd: je ziet de invloed van elke ingreep op z’n vroegst een paar dagen later. Alsof je een olietanker bestuurt, een mammoetschip gemaakt van tijgerwormen.

Omdat het levende have is, heb ik met de aanschaf ook een verantwoordelijkheid op me genomen – dat klinkt wellicht plechtig, of misschien zelfs licht potsierlijk, ‘verantwoordelijkheid jegens wormen’, maar je kunt niet iets levends in huis halen en dat dan door je eigen nonchalance laten sterven.

Dus zit ik tien keer per dag op mijn knieën stilletjes voor de wormenbak en kijk. Een dag nadat ik vers eten – mijn afval, hun lekkernij – voor ze heb neergelegd, verschijnen overal kleine poepjes op de mangoschillen en tussen de broccoliroosjes, en zie ik glimmende sporen op het karton. Ha: daar zijn ze geweest. Soms zie ik ze wegschieten als ik het deksel optil, wormen kunnen onverwacht snel zijn: ze duiken dieper in de bak, weg van het licht. Ik zie soms al kleine wormenbaby’s. En altijd hoor ik het geknisper van hun gewroet, net onder de oppervlakte.

Het blijkt buitengewoon leuk te zijn om te verkennen wat leven in een bak met afval doet, en om van spul dat je normaal bij de vuilnis gooit iets nuttigs gemaakt te zien worden: compost en plantenvoeding.

Wat ik niet had verwacht: die diertjes veranderen mij – nou ja, een beetje. Vorige week overwoog ik in de supermarkt even om een pak fijngesneden groente te kopen. ‘Lekker voor mijn wormen,’ dacht ik, voordat ik mezelf tot de orde riep: afval kopen is een brug te ver, en nogal contraproductief. Wel kocht ik voor het eerst biologisch geteelde bananen. Gewoonlijk maal ik daar niet om, maar ik was gewaarschuwd dat gewone bananenschillen vol gif zitten. Ik kocht biologische teelt – niet voor mij, maar omdat ik gezonde schillen aan mijn commensalen wilde geven.

Naschrift: Aangezien ik bij iets nieuws meestal full nerd ga, heb ik me intussen uitgebreid ingelezen over het wel en wee van compostwormen. Al snel merkte ik dat iedereen wel iets zei, maar haast niemand alles. Vandaar dat ik mijn eigen Wormenbak FAQ heb gecompileerd: de lijst van Frequently Asked Questions.


Deze column (behalve het ‘naschrift’) van Karin Spaink verscheen eerder in Het Parool
.

Reacties zijn uitgeschakeld