Ik ontwaakte en bevond me in Nederland te midden in een wereld van drift – Max Beckmann.
Hij moet het behoorlijk moeilijk hebben gehad; Max Beckmann werd gedwongen zijn geliefde Duitsland te verlaten nadat Hitler en de zijnen zijn werk als entartet hadden bestempeld. Hij was liever naar Parijs of naar New York gegaan, maar het lot bepaalde dat hij naar Amsterdam ging en daar gedurende de periode 1937-1947 een leven in ballingschap moest leiden. Op het eerste oog lijkt Beckmann totaal niet gespeend van enige ijdelheid omdat zijn eigen beeltenis vaak tot onderwerp van zijn schilderijen is gekozen, maar bij nadere bestudering blijkt dat Beckmann in grote onzekerheid verkeerde dankzij het gebrek aan erkenning. In Nederland was zijn status als kunstenaar namelijk vele malen kleiner dan in Duitsland en dat was een bittere pil die hij moest slikken. In zijn werk ging hij op zoek naar zijn status als kunstenaar en zien we hem vaak afgebeeld als de sombere, norse man die ons doordringend aankijkt. Het gebrek aan erkenning en de onmacht tegen de oorlog zouden gedurende de tien jaar die hij hier verbleef voortdurend terugkerende aspecten van zijn werk zijn.
In het van Gogh museum in Amsterdam is nu een tentoonstelling gewijd aan de jaren die Beckmann in Amsterdam heeft doorgebracht en wordt een klein inkijkje gegeven in het leven dat Beckmann daarna leidde in New York. Het vertrek naar New York moet een bevrijding zijn geweest voor de gekwelde schilder die maar niet weg kon komen uit Amsterdam vanwege de oorlog. De nors kijkende schilder is veranderd in een zelfverzekerde persoon die vol levenslust de wereld in kijkt. Toch was zijn periode in Amsterdam een zeer vruchtbare. In zijn atelier aan het Rokin 116 schilderde hij ongeveer een derde van zijn hele oeuvre bestaande uit portretten en symbolische werken waarin hij de dreiging van de nazi’s of zijn gevoel van onvrijheid als gevolg van zijn ballingschap weergaf.
Beckmann’s werken zijn vooral interessant door zijn kleurgebruik. In tegenstelling tot de heersende tijdsgeest waarin vereenvoudiging van composities het parool was, koos Beckmann voor schilderijen die bol stonden van personages, symbolen en betekenissen. Brandende kaarsen en bloemen rondom het bed stonden daarbij symbool voor de eeuwige cyclus van het leven en vele terugkerende ladders die als ontsnappingsmogelijkheid dienen. Hij verdeelde de wereld in een boven- en onderwereld waarbij De invloed van van Gogh, Cezanne, Picasso en Matisse is daarbij duidelijk zichtbaar. Beckmann zag daarbij het leven als een theater waarin de mens een rol speelt die hij niet zelf heeft gekozen.
De drieluiken vormen het hoogtepunt uit Beckmann’s oeuvre. Hij schilderde vanaf 1932 negen stuks in totaal waarvan er vier in het van Gogh te zien zijn. Beckmann beschouwde deze werken eveneens tot zijn hoogtepunten omdat hij er alle aspecten van zijn kunst in naar voren kon laten komen. In Acrobaten (1939) zien we Beckmann als de acrobaat afgebeeld die een slang bij zich heeft en een glazen bol in de hand waarmee hij impliceert dat de kunstenaar de rol van ziener vervult die het volk moet onderwijzen. In Toneelspelers (1941/1942) is Beckmann de koning die zichzelf met een dolk in het hart steekt omdat een koning in ballingschap geen koning meer kan zijn. Carnaval (1942/1943) is een moderne variant op het Adam en Eva verhaal die verdreven worden uit het paradijselijke Hotel Eden dat destijds een bekend hotel in Berlijn was.Tevens laat hij in dit werk de invloed uit de commedia dell’ arte zien, de zestiende eeuwse improvisatie toneelvorm. De dood en het meisje was een zeer geliefd thema voor schilders uit die tijd en dan met name voor Hans Baldung Grien die de pierrot met een doodshoofd afbeelddde die een naief meisje verleidt. Op Carnaval zien we deze pierrot die ook weer wat trekjes van Beckmann zelf heeft.
Beckmann kon tijdens de oorlog gewoon door blijven werken dankzij opdrachten uit Duitsland en de Verenigde Staten. Alleen tijdens de hongerwinter merkte hij iets van de armoede die door de oorlog teweeg werd gebracht. In Nederlandse kunstkringen was hij echter niet zo geliefd. Weliswaar kocht het Stedelijk Museum een dubbelportret van Beckmann en zijn vrouw Quappi, maar directeur Sandberg hing het niet op omdat hij dan dagelijks met de kop van Beckmann werd geconfronteerd. In de Verenigde Staten kreeg hij wel wat meer erkenning maar tot zijn frustratie kon hij niet leven van de opbrengst van zijn schilderijen en moest hij weer aan eeen kunstschool gaan doceren om rond te kunnen komen. Helaas heeft hij nooit de erkenning die zijn werk nu geniet kunnen meemaken; in 1950 stierf de al jaren met een zwakke gezondheid kampende Beckmann aan een hartaanval, op straat in New York.
Max Beckmann in Amsterdam, 1937-1947 is nog tot 19 augustus te zien in het van Gogh Museum
Reacties (2)
Ik ga kijken.
Kunstenaars krijgen in Nederland altijd na hun dood erkenning. Da’s wel zo goedkoop.