Sociale Vraagstukken

289 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Allochtonen zijn al decennia het haasje

Een gastbijdrage van Ruben Gowricharn, hoogleraar sociale cohesie en transnationale vraagstukken aan de Universiteit van Tilburg. Het stuk is ook te lezen op Sociale Vraagstukken.

Donners integratienota is geen knieval voor de PVV. Het is de uitkomst van een morele diskwalificatie van allochtonen die al decennia aan de gang is. Zelfs de rechterlijke macht maakt zich hieraan schuldig. Tegelijkertijd worden burgerschap en tolerantie gepredikt. Dat is de spagaat waarin Nederland zich bevindt.

Het is eerder opgemerkt: de multiculturele samenleving is geen experiment en kan dus ook niet mislukt zijn. Het is geen ontwerp, zoals de welvaartsstaat, die een wilsuiting is geweest. Verscheidenheid van culturen is historisch een haast natuurlijk verschijnsel. In Nederland komt die tot uiting in bijvoorbeeld de restanten van de zuilenmaatschappij, de heterogeniteit aan streekculturen en de variatie aan stedelijke leefculturen. Die verscheidenheid verschilt in één wezenlijk opzicht van wat nu de multiculturele samenleving wordt genoemd: de huidige verscheidenheid wordt belichaamd door diverse allochtone groepen, zichtbare minderheidsgroepen, klein in aantal, versnipperd, sociaal en politiek zwak, in veel opzichten zelfs weerloos.

Met de multiculturele samenleving wordt niet alleen het allochtone bevolkingsdeel bedoeld, maar meer specifiek de groepsvorming van allochtonen die zich sinds de jaren zestig en zeventig voltrok. De ontzuiling ging gepaard met processen van secularisering en individualisering, ontwikkelingen die haaks stonden op de allochtone groepsvorming. Dat leidde tot jeuk en kriebel bij de baby-boom-generatie, die zich heeft ontpopt als de ‘anti-zuilengeneratie’. De oplossing van dit zuileneczeem bestaat uit assimilatie, individualisering en nationale verbondenheid – de cocktail van het huidige nationalisme. Het moet niet verwonderen als historici later zullen optekenen dat de huidige politieke elite bezig is af te rekenen met het eigen verleden.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

De corrumperende effecten van macht

Een gastbijdrage van Joris Lammers, universitair docent aan de Universiteit van Tilburg. De bijdrage is ook te lezen op Sociale Vraagstukken.

Mensen met een machtige positie denken en voelen anders dan mensen zonder macht. Het effect van macht is vergelijkbaar met het gebruik van alcohol. Je kunt het zien aan mensen als Silvio Berlusconi of Dominique Strauss-Kahn, die gemakkelijk de grenzen van het acceptabele overschrijden. Is daar een medicijn tegen?

Keer op keer horen we van mensen met een belangrijke functie die het niet al te nauw nemen met normen, waarden en de wet. Silvio Berlusconi organiseert seksfeesten met minderjarige meisjes, Dominique Strauss-Kahn wordt ervan beschuldigd een kamermeisje te willen verkrachten. Zou het werkelijk zo zijn dat macht de moraal ondermijnt?

Als sociaal psychologen doen wij op een gestandaardiseerde manier onderzoek naar het fenomeen macht. Daarbij zoomen we niet in op het gedrag van individuen als  Berlusconi, maar zoomen we juist uit om vast te stellen of er algemene patronen te ontdekken zijn in het gedrag van machtige mensen. De gedachte daarbij is dat je het corrumperende effect dat je onder machtige politici ziet, ook moet kunnen zien bij ‘gewone’ mensen -maar in een sterk verdunde vorm.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Integratiedebat negeert bestaande waarden

Een bijdrage van Fons van de Vijver, hoogleraar crossculturele psychologie aan de Universiteit van Tilburg. Het stuk staat ook op Sociale Vraagstukken.

Minister Donner gaat met zijn integratienota voorbij aan de al jarenlange stabiele steun van Nederlanders voor de multiculturele samenleving. De opvattingen van autochtonen zijn anders dan de scherpe toon van het publieke debat suggerreert.

Het kabinet moet bezuinigen, en natuurlijk ontkomt ook het integratiebeleid daar niet aan. Zo’n bezuiniging moet je natuurlijk wel inhoudelijk motiveren, en dat deed minister Donner dan ook, toen hij afgelopen donderdag zijn integratienota presenteerde. De visie van het kabinet komt hierop neer: de overheid draagt de verantwoordelijkheid voor integratie aan de immigrant over, die moet zelf voor zijn inburgering betalen, en bij mislukking volgt inleveren van de verblijfsvergunning. Meer nog dan nu wordt aanpassing aan de Nederlandse samenleving – de Nederlandse taal en cultuur kennen – de norm. Het is de minister menens.

Nederlanders zijn niet anders gaan denken over allochtonen
Het kabinetsbeleid veronderstelt dat autochtonen steeds kritischer zijn geworden over de multiculturele samenleving. Het mag misschien verbazen, maar dat is niet het geval. Uit verschillende studies die wij vanuit de Universiteit van Tilburg hebben verricht blijkt dat oude Nederlanders de afgelopen tien jaar nauwelijks anders zijn gaan denken over allochtonen. In overgrote meerderheid hebben ze er geen problemen mee dat verschillende etnische groepen in ons land samenleven. Autochtonen vinden al die tijd wel dat allochtonen onvoldoende aangepast zijn, en dat ze op het werk Nederlandse moeten spreken (thuis en op straat hoeft niet). Maar tegelijk zijn ze ook sterk van mening dat je niet mag discrimineren, en dat immigranten en oude Nederlanders moeten samenwerken ‘om de problemen in Nederland op te lossen’.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Laat buitenstaanders meekijken in de tbs-kliniek

Een gastbijdrage van Ko Hummelen, bijzonder hoogleraar forensische psychiatrie aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Het stuk is ook te lezen op Sociale Vraagstukken.

De veroordeling van Julian C. laat onder meer de weerstand tegen tbs bij verdachten zien. De motivatie van een voor tbs-behandeling kan bevorderd worden door verbetering van het behandelmilieu in de kliniek. Dat vraagt om meer meekijken van buiten.

In de forensische psychiatrie is altijd sprake van dwang en drang. Patiënten met een psychiatrische stoornis of ziekte hebben vrijwel niets te willen. Daardoor bestaat er bij deze patiënten vaak weerstand tegen hun behandeling. Vooral de tbs-maatregel leidt nog al eens tot heftig verzet. Dat valt recentelijk ook af te leiden uit het verzet van Julian C. om mee te werken aan een psychiatrisch onderzoek. (Formeel kan een  rechter alleen tbs opleggen als een stoornis is vastgesteld, red.) De opgave voor de tbs-kliniek is om die weerstand zo veel mogelijk te overwinnen. Ze moeten patiënten motiveren mee te werken aan hun (soms opgedrongen en gedwongen) behandeling. Dat is nodig en nuttig want de meest effectieve behandeling is die waarvoor de patiënt zelf ‘kiest’.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Rechtspraak niet alleen aan rechters overlaten

Een gastbijdrage van Marc Hertogh, hoogleraar Rechtssociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Het stuk is ook te lezen op Sociale Vraagstukken.

De zaak tegen Geert Wilders en de Chipshol-affaire zijn een belangrijke stresstest voor de Nederlandse rechtspraak. Dat de rechtspraak goed functioneert als niemand het gezag van de rechter in twijfel trekt, is één. Maar nu moet zij laten zien dat ze ook naar behoren functioneert als er storm uitbreekt.

Dat Geert Wilders zijn advocaat de rechtbank tot driemaal toe heeft laten wraken, en dat in de Chipshol-affaire een rechter beschuldigd is van meineed, zijn geen incidenten. Veel rechters zeggen: er gaan honderdduizend zaken goed, toevallig lopen er nu een paar verkeerd. Daar ben ik het niet mee eens. Recent Utrechts onderzoek heeft bijvoorbeeld aangetoond dat tussen 2005 en 2009 het aantal wrakingen met ruim tachtig procent is toegenomen. De zaak-Wilders, de Chipshol-affaire en ook de groeiende kritiek op het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg illustreren bovendien een veel bredere trend dat burgers het oordeel van gezagsdragers niet langer als vanzelfsprekend accepteren. De Utrechtse hoogleraar Publiek Management Mirko Noordegraaf wees er eerder op deze site al op dat de rechtspraak onvoldoende in staat is om  de aansluiting tussen zichzelf en haar omgeving te organiseren. Hetzelfde probleem speelt in de medische wereld en de politiek. Daar worden geleidelijk en met wisselend succes maatregelen genomen om het vertrouwen van de burger te herwinnen.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Meldcode helpt zorgvuldig handelen

Een gastbijdrage van Marie-José van Hoof en Linda Vogtländer, beide van de werkgroep trauma- en kindermishandeling van het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Het stuk is overgenomen van Sociale Vraagstukken.

Het verplicht toepassen van een meldcode huiselijk geweld of kindermishandeling is nog iets anders dan het invoeren van een meldplicht. Voor het bieden van goede hulp volstaat het stappenplan van de meldcode. Het is overbodig om alle vermoedens van mishandeling te melden.

Onlangs heeft de rechtszaak Riagg Rijnmond versus de gemeente Rotterdam gediend en vond in verband hiermee op deze site een debat plaats. Wat mij als professional in de gezondheidszorg opvalt bij lezing van deze artikelen is de grote verwarring die is ontstaan, zowel over de inhoud van de meldcode als over en het verschil tussen een meldcode versus een meldplicht. Appels, peren en citroenen worden geregeld voor hetzelfde fruit aangezien.

Bij de recente bespreking van de Wet Herziening Kinderbeschermingsmaatregelen in de Tweede Kamer heeft deze zich onder andere uitgesproken voor verplichte toepassing van de meldcode kindermishandeling, maar de door de Onderzoeksraad en motie Dille/Van der Burg voorgestane meldplicht heeft het gelukkig niet gehaald. Dit mede dankzij een flinke lobby vanuit het veld van gezondheidsprofessionals.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Gevaar: een nieuwe klassenmaatschappij

Hoger en lager opgeleiden hebben steeds minder contact met elkaar. Volgens TNS NIPO vindt 86 procent van de Nederlanders die verwijdering problematisch. Hoogste tijd voor discussie over het gevaar van een nieuwe klassenmaatschappij, menen Dieneke de Ruiter, Lotte van Vliet en Jose Manshanden van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.

De afgelopen decennia is sociale stijging in Nederland vanzelfsprekend geworden. Dat gebeurde vooral via het onderwijs. Door het onderwijs breed toegankelijk te maken is sociale stijging mogelijk geworden voor velen, en sociale afkomst niet meer bepalend voor waar iemand maatschappelijk terecht komt. Mensen zijn sociale stijging ook als vanzelfsprekend gaan ervaren. Zij stellen zich er op in, en verwachten ook voor hun kinderen dat die vooruit komen in het leven. Er is een belofte van stijging ontstaan. En maatschappelijke posities worden niet meer bepaald door afkomst maar door opleiding.

Wij stellen twee kanttekeningen bij die open samenleving met sociale stijging. Ten eerste: hoewel sociale afkomst veel minder een rol speelt dan vroeger, is zij nog steeds van invloed op het bereikte opleidingsniveau. Het is bijvoorbeeld bekend dat voorlezen de ontwikkeling van jonge kinderen stimuleert en dat voorlezen vaker en op een betere manier gebeurt in gezinnen waarvan de ouders hoger opgeleid zijn. Ook is duidelijk dat hoger opgeleiden bijvoorbeeld vaker toegang tot kwalitatief goede scholen bemachtigen omdat zij hun kind eerder aanmelden. De invloed van afkomst wordt versterkt doordat ons onderwijs uitgaat van keuzes op jonge leeftijd waardoor kinderen met weinig hulpbronnen minder gelegenheid hebben om hun talent te ontplooien.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Dat omgeving Tristan niet ingreep, verbaast niet

In de nasleep van het drama van Alphen wordt de vraag gesteld hoe het kan dat de radicalisering van Tristan van der V. niet eerder door zijn omgeving opgepakt werd. Daniël Wigboldus, hoogleraar Sociale Psychologie aan de Radboud Universiteit, is echter niet verbaasd.

’De Amerikaanse sociaalpsychologen John Darley en Bibb Latané hebben eind jaren zestig, begin jaren zeventig onderzoek gedaan naar de vraag wanneer mensen andere mensen helpen en wanneer niet. Ze hebben bijvoorbeeld een experiment gedaan waarbij iemand in een kamer een vragenlijst moest invullen en er rook onder de deur door kwam. Die persoon ging natuurlijk kijken wat er aan de hand was. Wanneer ze echter drie mensen in die kamer een lijst lieten invullen en die andere twee deden alsof er niks aan de hand was, dan bleef ook de persoon waar het om ging in de meeste gevallen zitten. Darley en Latané zochten verder uit hoe dat nou komt en hebben vastgesteld dat er vijf fasen zijn die een toeschouwer van een gebeurtenis doormaakt voordat hij of zij in actie komt.

Het gaat er ten eerste natuurlijk om of de persoon de gebeurtenis ziet. Stel: iemand krijgt op straat een hartaanval, dan kan het goed zijn dat veel voorbijgangers dat helemaal niet waarnemen. Maar stel dat je het ziet, dan komt de tweede vraag. Hoe interpreteer je wat je ziet? Krijgt de man die op straat ligt echt een hartaanval of is het een dronkenlap? Hier speelt de zogeheten ‘pluralistic ignorance’ een belangrijke rol. Wanneer je brand ziet en je hoort mensen schreeuwen, dan is het helder, daar is hulp nodig. Maar bij iemand als Tristan van der V. kan het goed zijn dat interpretatie veel lastiger was. Deed die jongen een beetje raar, er zijn zoveel jongens die vreemd doen en games spelen, of was hij echt gevaarlijk? Als mensen daar onzeker over zijn, gaan ze op anderen letten. Wat doen de anderen? Maar als iedereen onzeker is, doet niemand dus iets, omdat niemand een ander iets ziet doen. Dat is ‘pluralistic ignorance’.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Liever grondig onderzoek dan snelle sociale media

Een gastbijdrage van Gijs van Oenen, politicoloog en cultuurfilosoof aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Het stuk is ook te lezen op Sociale Vraagstukken.

De lust van de emancipatie en participatie wordt in toenemende mate een last, met opgeschroefde verwachtingen van de politiek. Sociale media zullen dat probleem verergeren. Een uitweg: een grotere rol voor onderzoek in de politiek.

Onderzoek naar de temperatuur van de samenleving levert al een jaar of vijf een constant, duidelijk beeld op. De burger is gelukkig, maar ontevreden. Dat wil zeggen: gelukkig met het eigen leven, maar ontevreden over de samenleving. Recent onderzoek naar de maatschappelijke beleving van en door de jeugd complementeert dit beeld: die is zelfbewust hedonistisch en onkritisch. Dertigers schijnen op hun beurt onzeker en gestrest te zijn.

Hoewel er ongetwijfeld meerdere verklarende factoren voor deze opvallende ontwikkelingen bestaan, meen ik dat een belangrijke factor tot nog toe niet of onvoldoende wordt onderkend: ‘de tragedie van de geslaagde emancipatie’.  Centraal in deze verklaring staat de stelling dat het proces van emancipatie in Nederland geslaagd is. Een ieder is tegenwoordig in staat en behoort daarom de moed op te brengen voor zichzelf te denken. Niemand heeft leiding of bevoogding van anderen of van instituties nodig om zijn verstand te gebruiken. De laatste en beslissende fase van dit emancipatieproces, dat zich vanaf eind 18e eeuw langzaamaan heeft doorgezet, brak aan in de jaren ‘60 en ‘70 van de 20e eeuw. Gevestigde autoriteiten en instituties kwamen toen onder vuur te liggen. Mensen werden mondig en kwamen, individueel of in groepsverband, voor hun belangen op. In Nederland gebeurde dit alles ook nog eens sneller en radicaler dan elders. Dit wellicht mede doordat het bestuur zich snel aanpaste aan de gewijzigde verhoudingen, al dan niet met behulp van zogenaamde repressieve tolerantie.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Meer zelfredzaamheid in de jeugdzorg

Een gastbijdrage van Dorien Graas en Rienk Janssens, werkzaam bij de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, respectievelijk als adviseur en secretaris.

Om de toenemende vraag naar jeugdzorg een halt toe te roepen, moet de organisatie daarvan niet alleen effectiever worden, maar moet meer gewerkt worden aan de zelfredzaamheid en veerkracht van gezinnen. Dat adviseert de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling vandaag aan staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner van VWS.

Gemeenten en provincies maken zich op voor het bestuurlijke akkoord over de stelselherziening van de jeugdzorg. De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling benadrukt dat de overheveling van de jeugdzorg naar de gemeenten alleen kan slagen als er ook een andere zorgvisie aan ten grondslag ligt. Minder individuele interventies op basis van risicotaxaties, meer versterking van sociale netwerken en een betere inzet van ervaren professionals op het moment dat het probleem nog niet escaleert. Ontzorgen en normaliseren is het devies, aldus de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling in zijn briefadvies Bevrijdend kader voor de jeugdzorg.

Spectaculaire groei van de jeugdzorg
De groei van de vraag en het aantal doorverwijzingen naar de jeugdzorg is de afgelopen jaren spectaculair geweest. Wachtlijsten bij de Bureaus Jeugdzorg vormden met regelmaat van de klok het hoofdpijndossier voor het programmaministerie voor Jeugd en Gezin. Zelfs de meest voorzichtige verwachtingen om de stijging een halt toe te roepen, verbleekten bij de praktijk van het zorggebruik.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Meldplicht voor hulpverleners is juist een goed idee

Om kinderleed te voorkomen is een meldcode voor hulpverleners juist een heel goed idee, vindt rechter Paul Vlaardingerbroek in reactie op Paul Frissen en Niels Karsten. Sterker nog, de overheid zou moeten verhinderen dat sommige kinderen geboren worden.

‘Moet er een meldplicht komen voor hulpverleners?’ Op die vraag antwoord ik onomwonden ‘ja’. Inderdaad is er een kans is dat een hulpvrager de zorg zou mijden, indien hulpverleners verplicht zijn om verwaarlozing, mishandeling en misbruik van kinderen te melden. Tegelijkertijd is het overtrokken om te stellen dat elke hulpverlener in een controleur of opsporingsinspecteur verandert op het moment dat de meldcode wordt ingevoerd. Ergens zou ik denken: was het maar zo. Immers, het zou goed zijn indien juist deze mensen leren de ogen en oren open te houden. Maar natuurlijk is het niet de taak van hulpverleners om opsporingswerk te verrichten. Van de andere kant vind ik wel dat wanneer ernstig misbruik wordt gezien, of er vermoedens zijn van verwaarlozing of mishandeling van kinderen, voor een ieder een plicht bestaat om dit te melden. Het gaat vaak om verslaafden waarbij zorgen bestaan over de opvoeding van hun kinderen. Ook bij ernstig verstandelijk beperkte en psychisch gestoorde mensen bestaat er een hoog opvoedingsrisico. In het ziekenhuis wordt door behandelaars een protocol nageleefd. Ambulancepersoneel weet ook dat sommige ongelukken gemeld moeten worden. Bij jeugdige patiëntjes moet worden onderzocht of bijvoorbeeld de botbreuken door een ongeluk of door huiselijk geweld zijn veroorzaakt.

Om iets te doen, werd al voor personeel met een beroepsgeheim een meldrecht ingevoerd. Maar, het recht om te melden volstaat helaas niet. Nog altijd vinden jaarlijks tussen de 100.000 en 140.000 gevallen van kindermishandeling plaats. Deze gevallen blijven vaak verborgen; er kan pas worden ingegrepen als het zichtbaar misgaat. De kinderen hebben dan vaak al ernstige schade geleden. Om te zorgen dat professionals beter op de signalen gaan letten, ze te zien en willen zien, moet buiten kijf komen te staan dat privacywetgeving niet in de weg mag staan van het melden van vermoedens van verwaarlozing, mishandeling of misbruik. Dit zou zelfs zo ver moeten gaan dat melding wordt gemaakt van vermoedens van toekomstig slecht ouderschap.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Meldcodes voor hulpverleners: niet doen

Een gastbijdrage van Paul Frissen en Niels Karsten.

De overheid wil professionals zoals artsen, psychiaters, ambulancebroeders en leraren verplichten misstanden bij gezinnen te melden. De Rotterdamse Meldcode Huiselijk Geweld is daar een voorbeeld van. Niet alleen is dat pretentieus, maar ook gevaarlijk. “Het consultatiebureau is een bedreigende instantie geworden, die iedere ouder als een zwak geval of potentiële kindermishandelaar benadert.”

Publieke professionals, zoals artsen, psychiaters, ambulancebroeders en leraren, hebben in hun omgang met misstanden als kindermishandeling te maken met een radicale omkering van het denken. Het antwoord op de vraag of zij vermoedens van mishandeling moeten melden, heeft zich, om oud-premier Lubbers te parafraseren, ontwikkeld van ‘nee, tenzij’ naar ‘ja, mits’. Het gegeven dat het melden van kindermishandeling voor een beroepskracht met een zwijgplicht toch mogelijk is dankzij het meldrecht, heeft het aangrijpingspunt gevormd voor het huidige uitgangspunt dat vermoedens gemeld moeten worden, tenzij de geheimhoudingsplicht dit in de weg staat. Als gevolg daarvan is de vraag niet langer onder welke uitzonderlijke omstandigheden het beroepsgeheim doorbroken mag worden, maar dient er, in de woorden van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, een collectieve discussie plaats te vinden met als doel beleid te formuleren over de gevallen waarbij het uitstellen van (een) melding onwenselijk is. De terughoudendheid van de individuele professional in het melden van vermoedens van strafbare feiten, die vroeger een kernaspect was van de professie en wezenlijk werd geacht voor het vervullen van de professionele taak, wordt hem nu verweten.

Vorige Volgende