Sociale Vraagstukken

290 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Gerard Stolk (cc)

Moreel wangedrag en zelfbedrog van managers

ANALYSE - Bedrijven en organisaties vertonen nogal eens moreel wangedrag. Dat heeft vaak veel te maken met zelfbedrog. Hoogleraar bedrijfsethiek Wim Dubbink benadert het terugdringen van immoreel gedrag c.q. zelfbedrog in organisaties vanuit Kantiaans perspectief.

Het zal de meeste mensen weinig moeite kosten een opsomming te geven van bedrijven waar de laatste jaren sprake was van moreel wangedrag: Enron, BP (Deepwater Horizon), Siemens (steekpenningen), Ahold, World Online (aandelen emissie), Vestia/KPMG en InHolland. Wangedrag van organisaties komt niet alleen veel voor, het berokkent ook veel schade en leed. In het geval van Vestia ging het al om miljarden. Bij de ENRON-affaire ging het om een veelvoud daarvan en raakten bovendien veel particulieren hun pensioen kwijt. De gevolgen van wangedrag blijven ook lang niet altijd beperkt tot financiële schade. Menigmaal is er milieuschade of kost het mensenlevens, met de ramp bij Bhopal (Union Carbide) als extreem voorbeeld. Immoreel gedrag van mensen ligt vaak aan de basis van wangedrag van de organisatie. Ergens in de organisatie overtreedt iemand een wet of een interne regel, kijkt iemand weg bij problemen of handelt iemand anderszins onverschillig.

Dreigen met straf maakt medewerkers cynisch over moraal

Er bestaat sinds jaar en dag de nodige overeenstemming over de do’s and dont’s om immoreel handelen van managers in organisaties te voorkomen. Wat je zeker niet moet doen is in de beloningsstructuur mensen belonen voor immoreel gedrag. Bewust of onbewust komt dat nogal eens voor. Wat je ook niet moet doen is een mail rondsturen met de bedrijfscode en iedereen die zich niet aan de regels houdt, dreigen met straf en aansprakelijkheid. Dat maakt medewerkers alleen maar cynisch over moraal. Wat je zeker wel moet doen is managers (en anderen) onderin de organisatie de mogelijkheid bieden gemakkelijk informatie naar de top te sluizen. Ook is een bepaalde mate van controle altijd nodig.

Foto: ANWB Vrijwilligers (cc)

Beroepskrachten vervangen door vrijwilligers?

ACHTERGROND - In de thuiszorg, in buurthuizen, in de dagbesteding, bij opvoedondersteuningen en de wijkaanpak worden  beroepskrachten steeds vaker vervangen door vrijwilligers. Maar in hoeverre zijn beroepskrachten en vrijwilligers uitwisselbaar? Derde deel in een serie over de waarde van vrijwilligerswerk.

Het vervangen van beroepskrachten door vrijwilligers in door overheidssubsidie gedomineerde organisaties is niet uniek voor Nederland. We zien die verschuiving is alle Westerse verzorgingsstaten. Die is het gevolg van verminderde overheidsuitgaven, stimuleringsprogramma’s om burgers te activeren (sociale inclusie) door onder andere vrijwilligerswerk, en vormt een antwoord op de individualisering. Als resultaat verwachten we dan meer sociale cohesie. Pikant detail is overigens dat in de Verenigde Staten een omgekeerde beweging plaats vindt: in het kader van professionalisering wordt daar vrijwilligerswerk in de welzijnssector overgenomen door betaalde krachten.

Toegevoegde waarde van vrijwilligerswerk

Onderzoek naar de uitwisselbaarheid van beroepskrachten en vrijwilligers staat internationaal (en nationaal) in de kinderschoenen (Handy et al, 2008). Over het algemeen geldt de redenering dat wanneer geld schaars is er veel met vrijwilligers kan, terwijl wanneer vrijwilligers schaars zijn er veel met beroepskrachten moet. Omdat wij schaarse middelen, dan wel schaarse vrijwilligers, inhoudelijk slechte argumenten vinden om dergelijke beslissingen te nemen zijn wij gaan kijken naar: wat kan inhoudelijk beter door vrijwilligers, cq door beroepskrachten worden gedaan (onder de voorwaarde dat ze beide competent zijn om dat dan te doen). Op basis van literatuuronderzoek, expert-interviews en focusgroepen met beroepskrachten, vrijwilligers, beleidsmakers en bestuurders, en cliënten komen wij tot zes verschillen (Metz et al., 2012a), of redenen om voor vrijwilligers te kiezen.

Foto: Globovisión (cc)

Wetenschap en industrie hoeven niet te bijten – ook in zorg niet

ANALYSE - De gezondheidszorg is duur en dreigt straks meer dan de helft van het gezinsinkomen op te slokken. Dat er op de kosten bespaard moet worden, is evident, maar de vraag is hoe. De Health Campus  in Maastricht, een publiek-privaat samenwerkingsproject, biedt antwoord.

De kosten van de gezondheidszorg nemen almaar toe, vanaf 2000 zelfs in versnelde mate. Er zijn al verschillende ideeën geopperd om de zorgkosten te drukken. Ze variëren van gezonder leven; langer doorwerken; groter kostenbewustzijn; eigen betalingen en herziening van het basispakket. Ook betere informatievoorziening, therapietrouw worden als mogelijk oplossingen genoemd. Samenvattend zou je kunnen zeggen dat het beleid de patiënten, de behandelaars, de politiek en de overheid ertoe moet zetten om ieder hun verantwoordelijkheid te nemen. Alleen op die manier kan de zorg betaalbaar blijven.

Maakt publiek-private samenwerking zorg betaalbaar?

Opvallend genoeg wordt in de meeste plannen geen melding gemaakt van de mogelijkheden om private-publieke samenwerkingsverbanden aan te gaan, terwijl er in de verschillende delen van Nederland wel mee wordt geëxperimenteerd, bijvoorbeeld in Zuid-Limburg. De Maastricht Health Campus is een samenwerkingsverband tussen de Universiteit Maastricht, het Maastricht Universitair Medisch Centrum, de Limburgse Development en Investment Fonds (LIOF), de gemeente Maastricht en de provincie Limburg. Op de campus worden ideeën en innovaties uit wetenschappelijk onderzoek en de zorgpraktijk (door)ontwikkeld en ‘on site’ klinisch getest. De bedoeling is dat de opgedane kennis ook daadwerkelijk de dagelijkse praktijk bereikt en ook een bijdrage levert aan de verlaging van de zorgkosten.

Foto: Fanie! (cc)

Overdrijf bijdrage sociale media aan democratie niet

Vorige week viel een deel van twitterend Nederland over de Teldersstichting heen omdat de liberale denktank zou hebben geschreven dat Twitter een bedreiging vormt voor de democratie en nauwelijks toegevoegde waarde voor politici heeft. Politici wisten niet hoe snel ze zich daarvan moesten distantiëren.

De ironie is dat de wijze waarop het rapport op de sociale media werd bejegend de conclusie bevestigt dat de bijdrage van die sociale media aan de democratie niet overdreven moet worden. Twitter is een prima aanvulling op oudere communicatiemiddelen, maar weinig geschikt voor serieus debat. Pieter Omtzigt (CDA) had daarom, zonder het zelf door te hebben, grotendeels gelijk toen hij Twitter vergeleek met verkiezingsposters. Van echte gedachtewisseling tussen politici en hun achterban is op sociale media nauwelijks sprake, al was het maar omdat de meeste Kamerleden keurig binnen de lijntjes lopen die de fractie voor hen heeft uitgetekend. Zij verwarren debat nogal eens met het herhalen van reeds ingenomen standpunten.

Hoe onverstoorbaar blijven politici onder de furie van internetters?

In het bewuste rapport worden sociale media nergens omschreven als gevaar of bedreiging, maar wordt hun betekenis voor de vertegenwoordigende democratie wel gerelativeerd. Wij zijn niet de eersten die wijzen op de spanning tussen bereik en interactie: hoe meer volgers een politicus heeft, hoe lastiger het is om betekenisvolle interactie met hen te onderhouden. Slechts als het aantal deelnemers beperkt is, valt een goed gesprek te voeren. Wie veel volgers heeft, debatteert niet, maar propageert. Een goed politicus moet allebei kunnen.

Foto: Images Money (cc)

Veel programma’s in jeugdzorg zijn weggegooid geld

ANALYSE - Werkt de Eigen Kracht-conferentie nu wel of niet? Moet het effect eerst wetenschappelijk worden aangetoond, zoals hier eerder werd betoogd? Ja, zegt Greetje Timmerman, want er wordt in de jeugdzorg al te veel geld verspild aan programma’s waarvan het effect onduidelijk is.

Wat we nu zien gebeuren bij de Eigen Kracht-conferentie hebben we eerder gezien bij het Triple P-programma (een methode waarin ouders een positieve opvoedstijl aanleren): dat is uitgerold over Nederland zonder deugdelijk onderzoek naar de effectiviteit ervan. Een ander voorbeeld is het JOGG-programma, een interventie om overgewicht en obesitas bij kinderen en jongeren terug te dringen. Dat was heel succesvol in Frankrijk en wordt thans uitgerold over Nederland. JOGG kost ontzettend veel geld, maar het is geenszins aangetoond dat dit programma effectief is voor de mensen bij wie het probleem het grootst is, namelijk voor de mensen met een lage sociaaleconomische positie in de samenleving.

Uit evaluaties van interventies als het JOGG blijkt dat resultaten niet uitgesplitst worden naar sociaaleconomische status. Er zijn positieve effecten, maar onduidelijk is voor wie. En dat is wel belangrijk want (medisch) sociologen stellen telkens weer vast dat gezondheidsinterventies, bijvoorbeeld op scholen of in de wijk of via jeugdzorg niet effectief zijn voor de groepen waar het juist om gaat. Ik ben het dan ook met Stams en Van der Helm eens dat er eerst gedegen wetenschappelijk onderzoek moet zijn verricht alvorens weer heel veel geld te investeren in weer een nieuwe interventie waarvan je niet weet of en voor wie het werkt.

Foto: lcars (cc)

Grootschalige immigratie werkt ondermijnend

ANALYSE - Ongecontroleerde immigratie ondermijnt de solidaire verzorgingsstaat en de banden die een nationale gemeenschap bij elkaar houden. Dat laat het naoorlogse Britse immigratieverhaal zien, aldus David Goodhart. Links-liberalen zouden daarom sceptischer moeten zijn over immigratie en minder sceptisch over de natiestaat.

Het naoorlogse Britse immigratieverhaal is een van de meest indrukwekkende en verbijsterende van de hele Britse geschiedenis. De enorme immigratie was een verrijking voor Groot-Brittanië, maar leidde ook tot een chaos van verdeeldheid en conflict. Het meest in het oog springend is de toevalligheid ervan: van de openstelling voor inwoners van de voormalige Britse kolonies in 1948 naar de onverwachte komst van anderhalf miljoen Oost-Europeanen na 2004. Niets was gepland en er werd geen enkele poging ondernomen om de autochtone burgers of de nieuwkomers voor te bereiden. Desondanks heeft het op veel plaatsen prima uitgepakt, met opwaartse sociale mobiliteit van minderheden in de gemengde voorsteden van bijvoorbeeld Londen en Leicester. De meer dan een miljoen Britten van gemengd ras vormen het levende voorbeeld van de meest elementaire vorm van integratie. Op andere plaatsen is het immigratieverhaal echter verre van succesvol, met name de noordelijke oude industriesteden en delen van Oost-Londen worden gekenmerkt door conflicten en segregatie.

In mijn boek The British Dream laat ik de zestigjarige reis zien die de Britten ondernamen van een vrij homogeen land in het hart van een multiraciaal rijk naar een multiraciaal land zonder imperium. Net als de meeste blanke Britten van mijn leeftijd vind ik het fijn om in een multiraciale samenleving te wonen. Maar in tegenstelling tot de meeste leden van mijn politiek centrumlinkse stam, ben ik gaan geloven dat de publieke opinie in grote lijnen gelijk heeft over het immigratieverhaal. We hebben er te veel van gehad, te snel – vooral sinds 1997 – en veel ervan, met name voor de minstbedeelden, heeft niet de economische voordelen opgeleverd die tal van experts voorspelden.

Foto: Images Money (cc)

Specialisten in schuldhulpverlening noodzakelijk

OPINIE - Goede schuldhulpverlening vereist van bovenaf aangestuurde specialisten, betoogt Joke de Kock in reactie op Marc Räkers’ pleidooi voor een generalistische aanpak op wijkniveau. Een woningbezitter met schulden is immers meer gebaat bij een specialist dan de wijkmaatschappelijk werker.

Enige tijd geleden verscheen op Sociale Vraagstukken een artikel van Marc Räkers getiteld‘Armoede en Schulden zijn geen technisch probleem’. Graag wil ik Räkers van repliek dienen, want zijn betoog raakt het wezen van de huidige schuldhulpverlening. Ook ik signaleer knelpunten in de dienstverlening. Het vinden van een allesomvattende oplossing voor klanten is inderdaad geen gemakkelijke opgave. Maar de oplossingen die Räkers aandraagt zijn soms te oppervlakkig om de aard van het probleem écht te raken.

In zijn optiek is de schuldhulpverlening te ‘technisch’ geworden en te veel gericht op juridische aspecten. Men veronachtzaamt hierdoor de sociale problematiek die de schulden van mensen heeft veroorzaakt, men denkt te veel in deeloplossingen in plaats van de achterliggende problemen van cliënten als geheel onder de loep te nemen. Dit staat nog los van het feit dat de vele specialistische instellingen ook nog eens langs elkaar heen werken. Räkers pleit er daarom voor om dichter bij de mensen in de wijk ‘sociale generalisten’ in een soort front office te plaatsen die zich met de hele mens en zijn sociale en financiële problemen gaan bezighouden. Pas als het nodig is komen, in de back office, de specialisten in actie. Zo is een volledige en snelle dienstverlening aan cliënten mogelijk.

Foto: jborsboom (cc)

Re-integratie van werkzoekenden kan en moet beter

ANALYSE - Vele tientallen miljoenen zijn eraan besteed, maar te weinig langdurig werkzoekenden zijn in de afgelopen jaren aan een baan geholpen. Een betere, efficiëntere re-integratie is mogelijk, maar kan er alleen komen als het uitgangspunt van methoden en professionals verandert. 

Het verliezen van een baan heeft vergaande economische, lichamelijke en psychische consequenties, niet alleen voor de persoon zelf, maar ook voor familie en andere betrokkenen. Vooral in de huidige crisis is het vinden van een andere baan een moeilijke, en voor veel mensen nieuwe taak waarbij ze moeten omgaan met kritiek, teleurstellende ervaringen en afwijzingen. Dit geldt voornamelijk voor degenen die al jaren werkloos zijn en aangewezen zijn op een bijstandsuitkering. Van deze langdurig werkzoekenden verwacht de politiek dat ze weer gaan participeren in de maatschappij, bijvoorbeeld door vrijwilligerswerk te verrichten en actief op zoek gaan naar een betaalde baan.

Effectieve re-integratie bestaat uit meer dan tevreden cliënten

Nu is er in de afgelopen twee decennia veel geld en moeite besteed om vooral de langdurig werkzoekenden weer aan het werk te krijgen. Het resultaat van al die inspanningen is bijzonder mager. Dat komt deels doordat zowel de re-integratietrajecten als de professionals een verkeerd uitgangspunt hebben. Bij beiden is de focus erop gericht om werkzoekenden te laten presteren en hun bestaande vaardigheden beter over het voetlicht te brengen. Uit mijn onderzoek blijkt echter dat werkzoekenden meer baat hebben bij een re-integratietraject en professionals die het aanleren en ontwikkelen van nieuwe vaardigheden voorop stellen. Dus niet ‘laat zien dat je een goed sollicitatiegesprek kunt voeren’ maar ‘wat kan je leren van dit sollicitatiegesprek’. Werkzoekenden die een ‘leergericht’ traject hebben gevolgd, zijn minder bang voor kritiek. Omdat ze meer zelfvertrouwen hebben, weten ze ook hoe ze van fouten kunnen leren en blijven ze ondanks tegenslag actief op zoek naar een baan. Bovendien hanteren ze meer en verschillende strategieën om een baan te zoeken

Foto: Swiss Pavilion (cc)

De koning kan niet authentiek zijn

ANALYSE - Volgens Willem-Alexander is ‘de belangrijkste les’ voor zijn koningschap om ‘authentiek’ en ‘jezelf’ te zijn. Maar een authentieke koning is praktisch onmogelijk. Willem-Alexander kan wel stellen dat hij ‘geen nummer’ is, maar het is precies doordat hij wél een nummer is dat hij koning mag en kan zijn.

Het televisie-interview met Willem-Alexander en Máxima van 17 april is exemplarisch voor de manier waarop er in Nederland over het huidige koningschap wordt gesproken, ook door de koninklijke familie zelf. Op de vraag welke implicaties de troonswisseling heeft voor de te gebruiken toon als koning (‘afstandelijk’ of ‘volkser’), geeft Willem-Alexander een relativerend antwoord: de toon is contextafhankelijk. De toon gebruikt de toekomstige koning als aanleiding om het domein buiten de functie aan te kaarten: ‘Je bent een koning, maar ook een mens. Je hebt ook emoties en gevoelens. Soms moet je die ook uiten, anders dan kan je niet echt jezelf zijn. Het belangrijkste is dat je authentiek blijft. Als je niet authentiek bent, dan kan je het in zo een nieuwe functie niet goed volbrengen.’ Máxima beaamt de authenticiteit van haar echtgenoot door te wijzen op de continuïteit van zijn persoonlijkheid (‘hij is zoals hij altijd is geweest, dat zal niet veranderen’) en op zijn gewoonheid (‘staat dicht bij de mensen’).

Foto: Harry Harms (cc)

Aantrekkelijk wonen in krimpregio’s kan prima

ACHTERGROND - In de discussie over krimpregio’s ligt de nadruk vaak op leegloop en doemt al snel het beeld van spookdorpen op. Dat beeld is onvolledig. Er verhuizen namelijk ook nog steeds mensen náár krimpgebieden, vanwege de betaalbaarheid van de huizen en de kwaliteit van de leefomgeving.

In zijn bijdrage aan de discussie over krimp zegt Nol Reverda dat krimpgebieden dynamiek en nieuwe energie nodig hebben. Waar hij betoogt dat Parkstad Limburg meer moet inzetten op stedelijke kwaliteiten, blijken het in noordelijke  krimpgebieden, naast betaalbare woningen, eerder plattelandskwaliteiten te zijn die nieuwe bewoners aantrekken. En, misschien verrassend, ook jonge verhuizers trekken naar deze gebieden. Het dominante beeld over verhuizen naar het platteland is dat van de welvarende stedeling op zoek naar een nieuw leven in een idyllische omgeving.

In mijn onderzoek heb ik het klassieke beeld van verhuizen naar het platteland kritisch tegen het licht gehouden door de verhuisstroom naar plattelandsgebieden die minder in trek in zijn nader te onderzoeken. Ik heb me daarbij gericht op Noord-Nederland. Behalve wetenschappelijk relevant is dit ook vanuit beleidsoogpunt interessant. Grote delen van het Nederlandse platteland hebben of krijgen in de toekomst te maken met bevolkingskrimp. Omdat de instroom één van de factoren is die van invloed zijn op de bevolkingsontwikkeling, naast geboorte, sterfte en het aantal vertrekkers, is het belangrijk meer inzicht te hebben in de verschillende migratiestromen naar verschillende soorten plattelandsgebieden.

Foto: Life Mental Health (cc)

Jongens zijn niet gebaat bij zelfontplooiing

ACHTERGROND - Als we de toename van ADHD bij jongens een halt willen toeroepen, dan moeten we het individualisme aanpakken – te beginnen bij de veel te lange schooltijd, stelt Angela Crott in haar proefschrift ‘Jongens zijn ’t. Van Pietje Bell tot probleemgeval’.

Het maatschappelijk onbehagen dat de laatste tien jaar het maatschappelijk debat beheerst, is volgens de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) een ‘veelkoppig monster’. Het ziet er voor iedereen anders uit, waardoor het moeilijk is de vinger te leggen op de precieze oorzaak en omvang ervan.

Dit maatschappelijk onbehagen wordt mede gevoed door het onbehagen van de jongen. Het werd voor het eerst aangewakkerd in 1967 toen het onbehagen bij de vrouw werd verwoord door feministe Joke Kool-Smit in haar beroemde artikel in De Gids. Volgens Kool-Smit moesten vrouwen in de maatschappij participeren. Alleen buiten het gezin kon de vrouw zich ontplooien, zelfstandig zijn en macht krijgen. Ze pleitte voor een herverdeling van de macht: de ‘diensten’ binnen en buiten huis moesten eerlijk verdeeld worden tussen man en vrouw. Dat pleidooi werd niet opgepikt door de man.

Om te zorgen dat de man in de toekomst zijn zorgend vermogen zou aanboren, werd de jongen erop aangesproken. Deze liep echter ook niet over van enthousiasme. In 1992 verscheen een brochure voor jongens over (zelf)zorg dan wel zorgzelfstandigheid: Jongens als superman. In de brochure wordt met de hulp van ‘Roeland de Redder’ getracht jongens van twaalf tot achttien jaar warm te maken voor ‘zorgen voor jezelf en anderen’. Jongens hadden echter grote moeite zich te vereenzelvigen met deze ‘held’, die geen zwaard maar een theedoek hanteerde.

Foto: Gerard Bierens (cc)

In etnisch gemengde klassen wordt vaker gepest

ACHTERGROND - Pesten op school is van alle tijden. Uit onderzoek blijkt dat in een klas met meerdere etniciteiten weliswaar meer gepest wordt, maar dat etnische motieven daarbij geen rol spelen. Toch zou het zinvol zijn voor leerkrachten om oog te ontwikkelen voor de sociale relaties in de klas.

Onderzoekers als Lex Herweijer hebben aangetoond dat de etnische samenstelling van de klas nauwelijks gevolgen heeft voor de leerprestaties. Veel minder bekend is of de etnische samenstelling van de klas interetnische relaties beïnvloedt.

De idee is dat gemengde scholen bijdragen aan wederzijds begrip en aan de reductie van stereotypen waardoor vooroordelen en discriminatie – ook later in het leven – minder kans hebben. En het klopt dat de beeldvorming verbetert als er positieve relaties ontstaan in gemengde klassen. (zie Tobias Stark). Helaas blijven vriendschapsnetwerken op gemengde scholen voor een belangrijk deel gevormd langs etnische scheidslijnen (zie Anke Munniksma). Bovendien is interetnisch contact in de klas niet per se positief. Ook de mogelijkheden voor conflicten tussen etnische groepen nemen in gemengde klassen toe. Een duidelijk voorbeeld van negatief contact is pesten. Als er in gemengde klassen relatief vaak gepest wordt tussen etnische groepen, vormt dit een bedreiging voor de ontwikkeling van positieve interetnische relaties.

Rol van etniciteit bij pesten

Vorige Volgende