Sociale Vraagstukken

296 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Eugene Phoen (cc)

Nederlands prostitutiebeleid is mislukt

ACHTERGROND - De opheffing van het bordeelverbod heeft niet tot de verwachte resultaten geleid. Dat kan ook niet zolang de overheid de maatschappelijke werkelijkheid negeert en de sekswerkers geen stem geeft in het beleid. Het huidige emotionele debat over prostitutie helpt niet om die situatie te veranderen.

Hoe ga je om prostitutie? Met die vraag worstelt elke overheid, waar ook ter wereld. Het resultaat van die worsteling is in de westerse wereld globaal vertaald in vier beleidsregimes, die sekswerkers en klanten criminaliseren (VS, Ierland en Italië), klanten criminaliseren (Zweden, Noorwegen, Finland), seksbedrijven geheel of gedeeltelijk legaliseren (Nederland, Oostenrijk en Duitsland), of specifieke op prostitutie gerichte wetgeving afschaffen (Nieuw Zeeland, Australië). Meestal is de wetgeving van een land een mengvorm van deze ideaaltypen.

Opheffing van bordeelverbod moest misdaad en overlast bestrijden

In de vier grote steden van Nederland zijn per dag ongeveer 2200 sekswerkers actief. Dat cijfer is gebaseerd op de telling van het aantal sekswerkers dat op een bepaalde datum op een bepaalde locatie werkzaam is. Gezien de enorme mobiliteit onder sekswerkers, zowel geografisch (tussen type bedrijven, steden en landen) als beroepsmatig (tussen sectoren) en vanwege de werktijden (perioden van werken afgewisseld met niet werken), is een uitspraak over de landelijke cijfers een uiterst hachelijke zaak, waaraan wij ons niet wagen. Wel durven we te beweren dat een landelijk dagcijfer van 20 duizend sekswerkers, zoals in de internationale literatuur vaak wordt genoemd, overtrokken is.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Waarom zouden wijkteams beter en goedkoper zijn?

ANALYSE - Gemeenten zijn zich aan het voorbereiden op transities in het sociale beleid. Er wordt veel verwacht van sociale wijkteams, die laagdrempelige en generalistische hulp moeten geven, met een beroep op eigen kracht. De verwachtingen zijn hooggespannen. Wordt het ook beter en goedkoper?

De verantwoordelijkheid voor coherent sociaal beleid ligt bij de gemeenten. Er zijn hierbij hoge verwachtingen van een buurtgericht aanbod van hulp. De buurt wordt gezien als de juiste schaalgrootte om dienstverlening beter te verbinden, om de burger meer te betrekken en om de vraag naar ‘duurdere’ voorzieningen te voorkomen. Onder verschillende noemers als sociale wijkteams of buurtteams wordt hier hard aan gewerkt (VNG 2013).

In wijkteams wordt laagdrempelige, generalistische hulp georganiseerd. De eigen kracht en het eigen informele netwerk van cliënten spelen een belangrijke rol. Mogelijke begeleiding wordt zoveel mogelijk aangeboden vanuit netwerken in de buurt. Iedere gemeente organiseert dat weer anders, zoals de verschillende beslissingsbevoegdheden van een buurtteam, de grootte van het gebied, de gerichtheid op jeugd en gezin en dergelijke. Ook kan per wijk de aard van de problematieken nogal verschillen.

De verwachtingen van gemeenten omtrent de buurtteams zijn hoog: met minder geld betere ondersteuning leveren. Het is nog niet duidelijk welke efficiency winst ingeboekt kan worden door het werk van de buurtteams. Sommigen stellen dat 25% efficiencywinst te behalen is maar daarbij wordt vooral geredeneerd vanuit zware gezinsproblematiek, met erg veel betrokken partijen. Tot nu toe verrichte MKBA’s zijn indicatief, gestoeld op schaarse kengetallen en noemen bedragen die niet altijd verbonden zijn aan echte geldstromen. Voor een evaluatie van de Utrechtse buurtteams Jeugd & gezin en de buurtteams Krachtig hebben we daarom gekeken naar daar waar het gebeurt: bij de individuele cliënten die ondersteuning nodig hebben.  Op welke manier kunnen buurtteams beter en goedkoper zijn?

Foto: Stefan Koopmanschap (cc)

Beledig de mantelzorger niet

ACHTERGROND - De Goudse zorginstelling Vierstroom wil familieleden van inwoners ‘moreel verplichten’om minstens vier uur per maand mantelzorg te verlenen. Op het eerste gezicht lijkt dat een logische beleidskeuze. Maar pas op, gemotiveerde mantelzorgers kunnen zich licht beledigd voelen.

Dankzij meer mantelzorg kunnen professionele medewerkers zich focussen op de kerntaak, namelijk het verzorgen van de inwoner. Vrijwillige medewerkers (al dan niet familie) helpen bij de nevenactiviteiten die noodzakelijk zijn om het leven in het tehuis  aangenamer te maken. En de band van de inwoner met de familie wordt sterk gehouden, zodat de kans op vereenzaming verkleint. Er is dus weinig discussie dat mantelzorg nuttig en nodig is. Vele organisaties worstelen echter met de vraag hoe mensen gestimuleerd kunnen worden om mantelzorg te bieden. En om een beleid ter zake te kunnen ontwikkelen, hebben zorginstellingen een zicht nodig op de motivatie die mantelzorgers drijft. Die motivatie blijkt niet onder één noemer te vangen, zo blijkt uit het onderzoek in het kader van een recente excellente masterproef van Tom Verhaeghe en Lara Devos (Hogeschool/Universiteit Gent).

Vier verschillende typen mantelzorgers

Er werden vier zogenaamde ‘motivatieprofielen’ van mantelzorgers in de Vlaamse ouderenzorg vastgesteld. Ten eerste, de task-bounded affectionate, een mantelzorger die zorgtaken opneemt vanuit een sterke emotionele band met de zorgbehoevende. Hij heeft daarbij een duidelijk doel, namelijk de levenskwaliteit van het familielid op peil helpen houden. Dit type mantelzorger is zeer geïnteresseerd in alle aspecten van het zorgproces (dus ook de gespecialiseerde zorgtaken), en wil daarom zijn steentje bijdragen op vele vlakken. De impure altruist handelt vanuit een normatief kader dat gebaseerd is op menslievendheid en liefdadigheid, maar kan dit pas opbrengen wanneer hij het gevoel heeft gewaardeerd te worden voor het geleverde werk. Persoonlijke voldoening en af en toe een schouderklop zijn zeer belangrijk. Het derde type mantelzorger, de impure rationalist, zorgt voor het familielid vanuit een zeker eigenbelang (goede levenskwaliteit helpen garanderen ). Maar hij beseft tegelijkertijd dat dit een belangrijke maatschappelijke opdracht is, omdat ons zorgsysteem met zijn grote financiële maatschappelijke kost nood heeft aan dergelijke vrijwillige ondersteuning. Het vierde type is de duty-bounded affectionate. Hij verleent mantelzorg vanuit een zekere vanzelfsprekendheid, en is er van overtuigd dat de naaste dat ook voor hem zou hebben gedaan. Er is sprake van een soort normatieve druk: ‘het hoort zo’.

Foto: ArcheoNet Vlaanderen (cc)

Betrek kerken meer bij Wmo

OPINIE - Kerken zijn nauwelijks in beeld bij de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Dat is jammer, want kerken beschikken nog altijd over een wijdvertakt netwerk en doen al veel dat aansluit bij de Wmo. Overheden en maatschappelijke instellingen hoeven geen koudwatervrees te hebben.

Zijn kerken van belang in het kader van de Wmo? Velen zullen zich deze vraag niet eens stellen, laat staan dat zij de vraag bevestigend zullen beantwoorden. Dat is niet verbazingwekkend en vandaar dat in vele gemeentelijke beleidsnota’s kerken niet of slechts terloops voorkomen. Op het terrein van zorg en welzijn zijn kerken immers grotendeels uit het publieke domein verdwenen. Ook al zijn de meeste zorg- en welzijninstellingen wel vanuit kerken ontstaan of op initiatief van sociaal bewogen christenen.

Vanaf de jaren zestig zijn kerken echter op afstand komen te staan van deze instellingen als gevolg van toenemende overheidssubsidiëring, professionalisering en schaalvergroting die ook een veralgemenisering met zich bracht. Gevoegd bij de algemene trend van ontkerkelijking is het gevolg dat de bekendheid met wat kerken doen sterk verminderd. Vanuit waar het in de Wmo omgaat, participatie van mensen in de samenleving, doe ik de aanbeveling aan gemeentebesturen om kerken te betrekken bij de Wmo. Het gaat mij dus niet om herovering van terrein door kerken. Dat is niet wenselijk en ook niet mogelijk.

Foto: FaceMePLS (cc)

Rotterdamwet: gedragseis voor bewoners?

ACHTERGROND - In september vergadert de Tweede Kamer over de ‘Rotterdamwet’. Daarmee mogen mensen met lagere inkomens geweerd worden uit bepaalde wijken. Maar: ook mensen die eerder voor overlast hebben gezorgd, of zelfs hun kinderen, mogen geweigerd worden voor een woning. Is dat wel verstandig?

De Rotterdamwet (formeel: Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek) biedt gemeenten een pakket van maatregelen om de leefbaarheid en veiligheid in aangewezen aandachtswijken te verbeteren. Momenteel geldt de wet alleen in vijf Rotterdamse wijken, maar andere gemeenten zijn geïnteresseerd. De Rotterdamwet is omstreden vanwege de ‘inkomenseis’, waarmee huishoudens met lage inkomens (vooral uitkeringsgerechtigden) kunnen worden geweerd uit kwetsbare wijken. Daar komt nu mogelijk een nieuw controversieel element bij: een ‘gedragseis’ (mijn term). Dit houdt in dat gemeenten in de aangewezen aandachtswijken potentiële huurders en hun gezinsleden (ook kinderen ouder dan 12 jaar) mogen gaan weigeren op grond van criminele activiteiten of overlastgevend gedrag in het verleden.

Met het SCP-rapport over de krachtwijken (‘geen gunstig effect meetbaar’) in het geheugen, moeten we waken voor de ‘nog harder aanpakken’-reflex. Ten behoeve van een gedegen afweging bespreek ik enkele kanttekeningen bij de gedragseis en betoog ik dat de inkomenseis moet worden heroverwogen.

Het is risicomanagement dat geen problemen oplost

Foto: James Cridland (cc)

Conformisme is handig beleidsinstrument

ACHTERGROND - Psychologisch en neurowetenschappelijk onderzoek laat zien hoe en waarom mensen zich laten beïnvloeden door het gedrag van anderen. Deze kennis over de werking van het brein kan helpen bij het bepalen van overheidsbeleid.

Een belangrijke rol van de overheid is om burgers ertoe te bewegen om gezonde, sociale en duurzame keuzes maken. Straffen en belonen is een veelgebruikte methode om tot zulk gedrag te motiveren. Iemand die te laat is met het invullen van z’n belastingformulier krijgt een boete en het inleveren van gloeilampen wordt beloond met een korting op spaarlampen. De dreiging van een straf of de verleiding van een korting resulteert echter niet per definitie in gedragsverandering en werkt soms zelfs averechts.1 De reden hiervoor is dat belonen of straffen de intrinsieke motivatie voor moreel gewenst gedrag doen afnemen. Dit is goed te zien in een studie in een kinderdagverblijf in Israël.2 Deze opvang besloot om ouders een boete te geven iedere keer als zij hun kind te laat ophaalden. Echter, in plaats van een vermindering van het aantal telaatkomers, leverde deze interventie een toename van het aantal kinderen op dat te laat werd opgehaald. De relatief kleine boete veranderde de intrinsieke norm van de ouders om op tijd te komen. Voor hen betekende de boete slechts dat op tijd komen eigenlijk niet zo belangrijk is: ze kunnen hun te late aankomst immers afkopen.

Slim gebruikmaken van de menselijke neiging zich te conformeren

Foto: Gerard Stolk (cc)

Moreel wangedrag en zelfbedrog van managers

ANALYSE - Bedrijven en organisaties vertonen nogal eens moreel wangedrag. Dat heeft vaak veel te maken met zelfbedrog. Hoogleraar bedrijfsethiek Wim Dubbink benadert het terugdringen van immoreel gedrag c.q. zelfbedrog in organisaties vanuit Kantiaans perspectief.

Het zal de meeste mensen weinig moeite kosten een opsomming te geven van bedrijven waar de laatste jaren sprake was van moreel wangedrag: Enron, BP (Deepwater Horizon), Siemens (steekpenningen), Ahold, World Online (aandelen emissie), Vestia/KPMG en InHolland. Wangedrag van organisaties komt niet alleen veel voor, het berokkent ook veel schade en leed. In het geval van Vestia ging het al om miljarden. Bij de ENRON-affaire ging het om een veelvoud daarvan en raakten bovendien veel particulieren hun pensioen kwijt. De gevolgen van wangedrag blijven ook lang niet altijd beperkt tot financiële schade. Menigmaal is er milieuschade of kost het mensenlevens, met de ramp bij Bhopal (Union Carbide) als extreem voorbeeld. Immoreel gedrag van mensen ligt vaak aan de basis van wangedrag van de organisatie. Ergens in de organisatie overtreedt iemand een wet of een interne regel, kijkt iemand weg bij problemen of handelt iemand anderszins onverschillig.

Dreigen met straf maakt medewerkers cynisch over moraal

Er bestaat sinds jaar en dag de nodige overeenstemming over de do’s and dont’s om immoreel handelen van managers in organisaties te voorkomen. Wat je zeker niet moet doen is in de beloningsstructuur mensen belonen voor immoreel gedrag. Bewust of onbewust komt dat nogal eens voor. Wat je ook niet moet doen is een mail rondsturen met de bedrijfscode en iedereen die zich niet aan de regels houdt, dreigen met straf en aansprakelijkheid. Dat maakt medewerkers alleen maar cynisch over moraal. Wat je zeker wel moet doen is managers (en anderen) onderin de organisatie de mogelijkheid bieden gemakkelijk informatie naar de top te sluizen. Ook is een bepaalde mate van controle altijd nodig.

Foto: ANWB Vrijwilligers (cc)

Beroepskrachten vervangen door vrijwilligers?

ACHTERGROND - In de thuiszorg, in buurthuizen, in de dagbesteding, bij opvoedondersteuningen en de wijkaanpak worden  beroepskrachten steeds vaker vervangen door vrijwilligers. Maar in hoeverre zijn beroepskrachten en vrijwilligers uitwisselbaar? Derde deel in een serie over de waarde van vrijwilligerswerk.

Het vervangen van beroepskrachten door vrijwilligers in door overheidssubsidie gedomineerde organisaties is niet uniek voor Nederland. We zien die verschuiving is alle Westerse verzorgingsstaten. Die is het gevolg van verminderde overheidsuitgaven, stimuleringsprogramma’s om burgers te activeren (sociale inclusie) door onder andere vrijwilligerswerk, en vormt een antwoord op de individualisering. Als resultaat verwachten we dan meer sociale cohesie. Pikant detail is overigens dat in de Verenigde Staten een omgekeerde beweging plaats vindt: in het kader van professionalisering wordt daar vrijwilligerswerk in de welzijnssector overgenomen door betaalde krachten.

Toegevoegde waarde van vrijwilligerswerk

Onderzoek naar de uitwisselbaarheid van beroepskrachten en vrijwilligers staat internationaal (en nationaal) in de kinderschoenen (Handy et al, 2008). Over het algemeen geldt de redenering dat wanneer geld schaars is er veel met vrijwilligers kan, terwijl wanneer vrijwilligers schaars zijn er veel met beroepskrachten moet. Omdat wij schaarse middelen, dan wel schaarse vrijwilligers, inhoudelijk slechte argumenten vinden om dergelijke beslissingen te nemen zijn wij gaan kijken naar: wat kan inhoudelijk beter door vrijwilligers, cq door beroepskrachten worden gedaan (onder de voorwaarde dat ze beide competent zijn om dat dan te doen). Op basis van literatuuronderzoek, expert-interviews en focusgroepen met beroepskrachten, vrijwilligers, beleidsmakers en bestuurders, en cliënten komen wij tot zes verschillen (Metz et al., 2012a), of redenen om voor vrijwilligers te kiezen.

Foto: Globovisión (cc)

Wetenschap en industrie hoeven niet te bijten – ook in zorg niet

ANALYSE - De gezondheidszorg is duur en dreigt straks meer dan de helft van het gezinsinkomen op te slokken. Dat er op de kosten bespaard moet worden, is evident, maar de vraag is hoe. De Health Campus  in Maastricht, een publiek-privaat samenwerkingsproject, biedt antwoord.

De kosten van de gezondheidszorg nemen almaar toe, vanaf 2000 zelfs in versnelde mate. Er zijn al verschillende ideeën geopperd om de zorgkosten te drukken. Ze variëren van gezonder leven; langer doorwerken; groter kostenbewustzijn; eigen betalingen en herziening van het basispakket. Ook betere informatievoorziening, therapietrouw worden als mogelijk oplossingen genoemd. Samenvattend zou je kunnen zeggen dat het beleid de patiënten, de behandelaars, de politiek en de overheid ertoe moet zetten om ieder hun verantwoordelijkheid te nemen. Alleen op die manier kan de zorg betaalbaar blijven.

Maakt publiek-private samenwerking zorg betaalbaar?

Opvallend genoeg wordt in de meeste plannen geen melding gemaakt van de mogelijkheden om private-publieke samenwerkingsverbanden aan te gaan, terwijl er in de verschillende delen van Nederland wel mee wordt geëxperimenteerd, bijvoorbeeld in Zuid-Limburg. De Maastricht Health Campus is een samenwerkingsverband tussen de Universiteit Maastricht, het Maastricht Universitair Medisch Centrum, de Limburgse Development en Investment Fonds (LIOF), de gemeente Maastricht en de provincie Limburg. Op de campus worden ideeën en innovaties uit wetenschappelijk onderzoek en de zorgpraktijk (door)ontwikkeld en ‘on site’ klinisch getest. De bedoeling is dat de opgedane kennis ook daadwerkelijk de dagelijkse praktijk bereikt en ook een bijdrage levert aan de verlaging van de zorgkosten.

Foto: Fanie! (cc)

Overdrijf bijdrage sociale media aan democratie niet

Vorige week viel een deel van twitterend Nederland over de Teldersstichting heen omdat de liberale denktank zou hebben geschreven dat Twitter een bedreiging vormt voor de democratie en nauwelijks toegevoegde waarde voor politici heeft. Politici wisten niet hoe snel ze zich daarvan moesten distantiëren.

De ironie is dat de wijze waarop het rapport op de sociale media werd bejegend de conclusie bevestigt dat de bijdrage van die sociale media aan de democratie niet overdreven moet worden. Twitter is een prima aanvulling op oudere communicatiemiddelen, maar weinig geschikt voor serieus debat. Pieter Omtzigt (CDA) had daarom, zonder het zelf door te hebben, grotendeels gelijk toen hij Twitter vergeleek met verkiezingsposters. Van echte gedachtewisseling tussen politici en hun achterban is op sociale media nauwelijks sprake, al was het maar omdat de meeste Kamerleden keurig binnen de lijntjes lopen die de fractie voor hen heeft uitgetekend. Zij verwarren debat nogal eens met het herhalen van reeds ingenomen standpunten.

Hoe onverstoorbaar blijven politici onder de furie van internetters?

In het bewuste rapport worden sociale media nergens omschreven als gevaar of bedreiging, maar wordt hun betekenis voor de vertegenwoordigende democratie wel gerelativeerd. Wij zijn niet de eersten die wijzen op de spanning tussen bereik en interactie: hoe meer volgers een politicus heeft, hoe lastiger het is om betekenisvolle interactie met hen te onderhouden. Slechts als het aantal deelnemers beperkt is, valt een goed gesprek te voeren. Wie veel volgers heeft, debatteert niet, maar propageert. Een goed politicus moet allebei kunnen.

Foto: Images Money (cc)

Veel programma’s in jeugdzorg zijn weggegooid geld

ANALYSE - Werkt de Eigen Kracht-conferentie nu wel of niet? Moet het effect eerst wetenschappelijk worden aangetoond, zoals hier eerder werd betoogd? Ja, zegt Greetje Timmerman, want er wordt in de jeugdzorg al te veel geld verspild aan programma’s waarvan het effect onduidelijk is.

Wat we nu zien gebeuren bij de Eigen Kracht-conferentie hebben we eerder gezien bij het Triple P-programma (een methode waarin ouders een positieve opvoedstijl aanleren): dat is uitgerold over Nederland zonder deugdelijk onderzoek naar de effectiviteit ervan. Een ander voorbeeld is het JOGG-programma, een interventie om overgewicht en obesitas bij kinderen en jongeren terug te dringen. Dat was heel succesvol in Frankrijk en wordt thans uitgerold over Nederland. JOGG kost ontzettend veel geld, maar het is geenszins aangetoond dat dit programma effectief is voor de mensen bij wie het probleem het grootst is, namelijk voor de mensen met een lage sociaaleconomische positie in de samenleving.

Uit evaluaties van interventies als het JOGG blijkt dat resultaten niet uitgesplitst worden naar sociaaleconomische status. Er zijn positieve effecten, maar onduidelijk is voor wie. En dat is wel belangrijk want (medisch) sociologen stellen telkens weer vast dat gezondheidsinterventies, bijvoorbeeld op scholen of in de wijk of via jeugdzorg niet effectief zijn voor de groepen waar het juist om gaat. Ik ben het dan ook met Stams en Van der Helm eens dat er eerst gedegen wetenschappelijk onderzoek moet zijn verricht alvorens weer heel veel geld te investeren in weer een nieuwe interventie waarvan je niet weet of en voor wie het werkt.

Foto: lcars (cc)

Grootschalige immigratie werkt ondermijnend

ANALYSE - Ongecontroleerde immigratie ondermijnt de solidaire verzorgingsstaat en de banden die een nationale gemeenschap bij elkaar houden. Dat laat het naoorlogse Britse immigratieverhaal zien, aldus David Goodhart. Links-liberalen zouden daarom sceptischer moeten zijn over immigratie en minder sceptisch over de natiestaat.

Het naoorlogse Britse immigratieverhaal is een van de meest indrukwekkende en verbijsterende van de hele Britse geschiedenis. De enorme immigratie was een verrijking voor Groot-Brittanië, maar leidde ook tot een chaos van verdeeldheid en conflict. Het meest in het oog springend is de toevalligheid ervan: van de openstelling voor inwoners van de voormalige Britse kolonies in 1948 naar de onverwachte komst van anderhalf miljoen Oost-Europeanen na 2004. Niets was gepland en er werd geen enkele poging ondernomen om de autochtone burgers of de nieuwkomers voor te bereiden. Desondanks heeft het op veel plaatsen prima uitgepakt, met opwaartse sociale mobiliteit van minderheden in de gemengde voorsteden van bijvoorbeeld Londen en Leicester. De meer dan een miljoen Britten van gemengd ras vormen het levende voorbeeld van de meest elementaire vorm van integratie. Op andere plaatsen is het immigratieverhaal echter verre van succesvol, met name de noordelijke oude industriesteden en delen van Oost-Londen worden gekenmerkt door conflicten en segregatie.

In mijn boek The British Dream laat ik de zestigjarige reis zien die de Britten ondernamen van een vrij homogeen land in het hart van een multiraciaal rijk naar een multiraciaal land zonder imperium. Net als de meeste blanke Britten van mijn leeftijd vind ik het fijn om in een multiraciale samenleving te wonen. Maar in tegenstelling tot de meeste leden van mijn politiek centrumlinkse stam, ben ik gaan geloven dat de publieke opinie in grote lijnen gelijk heeft over het immigratieverhaal. We hebben er te veel van gehad, te snel – vooral sinds 1997 – en veel ervan, met name voor de minstbedeelden, heeft niet de economische voordelen opgeleverd die tal van experts voorspelden.

Vorige Volgende