Gastauteur

2.328 Artikelen
3 Waanlinks
25 Reacties
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: mediateam GroenLinks Utrecht (cc)

De Groen(Links)e golf

ANALYSE - Veel maatschappelijke seinen staan op groen, hetgeen goed is voor politiek partijen als GroenLinks. Een gastbijdrage van Matthijs Rooduijn, eerder verschenen op Stuk Rood Vlees.

Het gaat goed met GroenLinks. Bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen haalde de partij met 14 zetels het beste resultaat ooit, en inmiddels staat de partij in de peilingwijzer op maar liefst 17-19 zetels. Op dit moment doet alleen de VVD het beter. Een veelgehoorde verklaring voor dit succes: de “Jessias-factor”. Jesse Klaver zou met zijn leiderschapsstijl de partij aantrekkelijk hebben gemaakt voor grote groepen kiezers. Hoewel het inderdaad aannemelijk is dat Klaver een belangrijke rol heeft gespeeld, is het belangrijk te benadrukken dat de Jessias-factor slechts een deel van het verhaal kan zijn.

GroenLinks is namelijk niet de enige groene partij in West-Europa die het op dit moment goed doet.

Bij verkiezingen vorige maand in België (lokaal), Luxemburg (landelijk) en Duitsland (Beieren) deden groene partijen het overal opvallend goed. En eind 2016 won Alexander van der Bellen, een door een groene partij gesteunde politicus, de Oostenrijkse presidentverkiezingen. Waar komt deze “groene golf” nu vandaan?

Politiek-culturele veranderingen

Om te beginnen kan het groene succes niet los worden gezien van grote politiek-culturele verschuivingen. Veel groene partijen ontstonden in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw uit een beweging van veelal jonge en hoogopgeleide “postmaterialisten” die zich richtten op thema’s als vrijheid, zelfontplooiing, internationale solidariteit, en, niet te vergeten, milieu. Zij verzetten zich tegen de bestaande politieke partijen die zich, zo vonden zij, voornamelijk met materialistische zaken bezig hielden. Het ontstaan van groene partijen is dus direct gerelateerd aan veranderingen in de politieke cultuur die zich vanaf de jaren zestig deden gelden.

Foto: Gerrit Burow (cc)

Pas op met populisme

ANALYSE - Een halve eeuw nadat een aantal academici het eerste wetenschappelijke boek over populisme schreven, lijkt er nog steeds weinig duidelijkheid te bestaan over wat populisme nu eigenlijk is. Maar onder wetenschappers is een sterkere consensus ontstaan over wat populisme is, schrijft Matthijs Rooduijn op Stuk Rood Vlees.

Precies een halve eeuw geleden was een groep academici druk bezig met het schrijven van het eerste echte wetenschappelijke boek over populisme. De belangrijkste conclusie: er kon geen overeenstemming worden bereikt over wat populisme nu eigenlijk was. Als je vandaag de dag kijkt wat er allemaal over populisme wordt gezegd en geschreven, zou je bijna denken dat er in de afgelopen vijftig jaar nauwelijks iets is verandert: nog steeds lijkt er weinig duidelijkheid te bestaan over wat populisme nu eigenlijk is.

Maar schijn bedriegt. In de afgelopen jaren is er onder wetenschappers een steeds sterkere consensus ontstaan over wat populisme is en hoe we het zouden moeten bestuderen. Dat betekent natuurlijk niet dat er geen meningsverschillen meer bestaan. Maar het betekent wel dat die meningsverschillen kleiner zijn dan ooit tevoren.

Een “ideationele” definitie van populisme

De meeste onderzoekers zien populisme, kort samengevat, als de boodschap dat het goede volk wordt verraden door een slechte elite die geen flauw idee heeft van wat gewone burgers belangrijk vinden. Sommige wetenschappers omschrijven die boodschap als een “dunne ideologie”, terwijl anderen het over een “discours” of een “stijl” hebben. Maar wat de precieze benaming ook is, deze onderzoekers zijn het met elkaar eens dat het om een inhoudelijke boodschap gaat die het volk tegenover de elite plaatst.

Foto: Jon S (cc)

Media en migratie

ACHTERGROND - Het is belangrijk dat journalisten zich goed bewust zijn van de impact van hun berichtgeving, schrijft Matthijs Rooduijn op Stuk Rood Vlees naar aanleiding van een survey door sociologen Christian Czymara en Stephan Dochow.

Immigratie. Het is al jaren één van de meest besproken thema’s in het publieke debat. En we raken er maar niet over uitgepraat. Veel discussies zijn uiteindelijk op het thema terug te voeren. Klein voorbeeld: NRC schreef afgelopen weekend terecht dat het debat over onderzoek naar de groeiprognoses van de bevolking in Nederland eigenlijk helemaal niet over de bevolkingsomvang an sich gaat.

“Niemand maakt zich zorgen over de ontembare voortplantingsdrift van Nederlanders – eerder over het gebrek eraan. Het onderzoek gaat dus over de vraag hoeveel migranten Nederland aankan. Willen we wel of niet dat migranten hier komen om aan de vraag naar arbeid te voldoen? En krijgen ‘ze’ niet te veel kinderen in vergelijking met ‘ons’?”

Immigratie wat de klok slaat dus. Wat zijn nu de gevolgen van de grote media-aandacht voor dit onderwerp?

Media-impact

Afgelopen zomer verscheen er een interessant artikel dat precies op deze vraag ingaat. De sociologen Christian Czymara en Stephan Dochow koppelen een tekstanalyse van artikelen in Duitse kranten en tijdschriften aan een grootschalige panelstudie waarin Duitse respondenten over een periode van 15 jaar gevolgd worden. De kracht van dit survey is dat dezelfde mensen over een lange tijd gevolgd worden en dus vastgesteld kan worden of en hoe hun opvattingen over immigratie veranderen.

Foto: MD5050 (cc)

Negatieve inkomstenbelasting is beter dan het onvoorwaardelijke basisinkomen (2)

OPINIE - In deel 1 van dit artikel schreef Hein Vrolijk dat de invoering van een onvoorwaardelijk basisinkomen (OBI) tot grotere inkomensongelijkheid leidt. ‘Want iedereen krijgt een extra bedrag bovenop wat hij of zij al verdient, behalve – vreemd genoeg – diegenen voor wie dat basisinkomen eigenlijk is bedoeld: de mensen met een uitkering. (….). Op deze manier krijgen zij ‘evenveel wijn in nieuwe zakken’, terwijl de midden- en hogere inkomens van een extra fles wijn kunnen genieten.’

‘Via de progressieve inkomstenbelasting is dit wel weer recht te trekken’, zo luidt meestal de reactie van OBI-aanhangers. Ik vind het altijd weer verbluffend hoeveel mensen – meestal van linkse signatuur – menen dat je met een progressief marginaal belastingtarief de veelverdieners kunt afromen. Een vergelijkbaar naïef optimisme zien we als het gaat om de invloed van nieuwe wetgeving, zoals ik straks laat zien bij de Wet Werk en Zekerheid (WWZ).

Inkomensongelijkheid

Laat ik beginnen met de inkomensongelijkheid. Zelfs als het mogelijk is de grotere inkomensongelijkheid bij invoering van de OBI te ‘repareren’, scoort de OBI ook daarna een stuk slechter dan de negatieve inkomstenbelasting (NIB), door mij aangeduid als garantie-inkomen. Net als in deel 1 ga ik uit van Bea en Gea die beiden een uitkering van duizend euro per maand netto krijgen als zij hun studie hebben afgerond en nog geen werk kunnen vinden (periode 1). Na enige tijd hebben zij een baan gevonden met een bruto-inkomen van duizend euro per maand (periode 2). Beiden maken voortdurend promotie, zodat hun maandelijkse bruto-inkomen uiteindelijk stijgt naar 4000 euro (periode 5, de laatste jaren van hun werkzame leven). Voor beiden is het marginale belastingtarief 50 procent en netto verdienen ze evenveel, opklimmend van duizend naar 3000 euro per maand.

Foto: MD5050 (cc)

Negatieve inkomstenbelasting is beter dan het onvoorwaardelijke basisinkomen (1)

OPINIE - Een onvoorwaardelijk basisinkomen is geen goed idee volgens onze gastredacteur Hein Vrolijk. Hij heeft een beter alternatief en licht dat toe in twee delen. Vandaag deel 1.

De ‘Week van het basisinkomen’ is al enige dagen voorbij. Vrijwel onopgemerkt, als je afgaat op de progressieve media. Zelfs de speciale website meldde nauwelijks activiteiten. Rechtse media daarentegen hadden meer aandacht voor het basisinkomen. Zoals Das Kapital, dat een experiment in Liverpool bij voorbaat de grond inboort. Of De Telegraaf, die schrijft over een initiatief van de Zwitserse filmmaker Rebecca Panian. Zij wil 880 inwoners van een klein Zwitsers dorp een jaar lang een basisinkomen van 2200 euro per maand geven. Dan komt de aap uit de mouw: ‘Zij wil de proef financieren met crowdfunding en gaat er een film over maken.’

Als de vlag er zo bij hangt, dan is het hoog tijd om heel kritisch naar het onvoorwaardelijk basisinkomen te kijken. Voor een alternatief kunnen we ons laten inspireren door een ‘links’ idee van een ‘rechtse’ econoom.

Zelfs  Rutger Bregman, in Nederland de meest bekende pleitbezorger, zette eind vorig jaar een andere koers in: ‘We schuiven het idee van een universeel basisinkomen op de lange baan.’

Foto: EU2016 NL (cc)

Klaas Dijkhoff gaat nu echt een grens over

COLUMN - Alain Verheij, ’theoloog des twitterlands’, heeft een uitgesproken mening over een unieke brief van VVD-fractievoorzitter Dijkhoff, lezen we op zijn blog.

Hoe vaak maak je het mee dat de leider van de grootste regeringspartij van een land zich middels een open brief uitschrijft bij een religieuze stroming?

Het antwoord is misschien wel: nooit. Misschien is dit de eerste keer in de wereldgeschiedenis. Maar Klaas Dijkhoff flikte het. Waarom? De aanleiding is een uitspraak van een vreselijke kardinaal van de Rooms-Katholieke Kerk. Die heeft de VVD-leider een kleinzielige hyperindividualist genoemd. Laat dit nou net een van de weinige ware woorden zijn die kardinaal Eijk ooit publiceerde. Maar juist deze uiting krijgt een politiek gevolg van jewelste.

De aanleiding is echter niet altijd de oorzaak, zo leer je als je geschiedenis hebt gevolgd op het gymnasium. Dat hebben Dijkie en ik allebei.

Dus wat is de dieperliggende oorzaak? Een langlopend pr-probleem van de VVD waar Klaas Dijkhoff nu mee zit, als fractievoorzitter. Het pr-probleem van sjoemelende, frauderende, #metoo’ende en liegende Kamerleden die allemaal bij dezelfde partij horen. Racistische en seksistische VVD’ers die zo talrijk zijn als de sterren aan de hemel, en peilingen die deze smetten genadeloos weerspiegelen. Kindjes die tegen de populaire opinie in (bijna) het land worden uitgezet, 2 miljard euro aan belastinginkomsten als zinloos cadeau aan grote bedrijven. Geen fijne nieuwtjes voor de populariteit van de VVD.

Foto: Heinrich-Böll-Stiftung (cc)

Rwanda, tweedehandskleding en de ‘donuteconomie’

ANALYSE - Vandaag is het Donut-D-Day. Geïnspireerd door de alternatieve economie van Kate Raworth gaan mensen uit de milieubeweging, de monetaire hervormers en de voorstanders van het basisinkomen de ‘donuteconomie’ handen en voeten geven. Gastschrijver S. de Beter ziet in de invoerrechten die Rwanda heft op tweedehandskleding een voorbeeld.

Kate Raworth pleit met haar economisch model voor het respecteren van sociale en planetaire grenzen (de binnen resp. buitenring van de donut) bij alle economische activiteiten. Vrijwel alle Nederlandse economen vinden het boek Doughnut Economics van Kate Raworth maar niks, zelfs als ze het nog niet hebben gelezen – zoals Bengeltje Bouman. Lees maar de column van Ewald Engelen n.a.v. haar eerste bezoek aan ons land. Of het artikel van Rob Hagendijk en Paul Kalma in De Groene Amsterdammer.

Zijn de economen misschien stikjaloers op Raworth? Omdat ze volle zalen trekt, terwijl in economenland alleen de eigen parochie luistert, meestal louter pro forma. Plus natuurlijk opportunistische politici in het geval zij hun cijfers, argumenten of visie goed kunnen gebruiken.

Op één punt hebben die kritische economen echter wél gelijk: Raworth is niet bepaald scheutig met de concretisering van haar Doughnut Economics. Dat is jammer omdat zij wel degelijk in de juiste richting wijst. Het menselijk ras – nog erger: planeet Aarde – stevent immers af op zijn eigen ondergang. Om de doodeenvoudige reden dat ons economische systeem onvoldoende rekening houdt met sociale behoeften en ecologische grenzen, dus met de binnenste en de buitenste ring van de doughnut. Iedereen die niet ziende blind is, weet dat deze randvoorwaarden voortdurend worden genegeerd, en zeker wat de ecologie betreft in een verontrustende tempo – denk alleen al aan de plastic soep die in de oceanen drijft. Het gilde van economen – overwegend van neoklassieke allure – is er nog steeds niet in geslaagd om daar verandering in te brengen, door mens en maatschappij – en politici in het bijzonder – te inspireren met vruchtbare ideeën voor economische alternatieven in gedrag en beleid. Raworth slaagt daar beter in, maar het enthousiasme dat zij losmaakt, zal in deze vluchtige samenleving snel verdampen, zeker als haar benadering zo weinig concreet blijft.

Foto: SFEPbancourt (cc)

Studentenhuisvesting kan leiden tot een explosieve groei van de totale uitgaven voor huurtoeslag

ANALYSE - Gisteren publiceerden we een gastbijdrage van S. de Beter over de gevolgen van de financiering van het hoger onderwijs voor de toch al nijpende schaarste op de woningmarkt. In een tweede gastbijdrage gaat hij in op enkele andere knelpunten die samenhangen met de problemen bij de huisvesting van studenten. En hij komt met mogelijke oplossingen.

‘Hoe meer, hoe beter’, dat is het verdienmodel van Nederlandse universiteiten en hogescholen. Dit hebben ze niet zelf gekozen maar was een keuze van de overheid, dus van een parlementaire meerderheid destijds. De Rijksoverheid beloont de onderwijsinstelling voor iedere student die zij naar de eindstreep brengt. Dat is een prikkel om te groeien want de marginale opbrengst is een stuk hoger dan de marginale kosten, dus de kosten die een extra student met zich meebrengt. In het hoger onderwijs zijn deze vrij laag als je eenmaal een onderwijscapaciteit beschikbaar hebt.

Vanuit dit groeimodel bezien is het logisch dat universiteiten en hogescholen zich in toenemende mate op buitenlandse studenten hebben gericht toen duidelijk werd dat de instroom van Nederlandse studenten eerder af dan toe zou nemen. En dat in de prognoses deze ontwikkeling wordt aangedikt, om te rechtvaardigen dat de werving van buitenlandse studenten nog meer prioriteit verdient. Zo lezen we in het recente jaarverslag van de Rijksuniversiteit Groningen dat internationale groei nodig is om de krimp van het aantal Nederlandse studenten op te kunnen vangen. Zij had in 2017 5692 internationale en 24010 Nederlandse ingeschreven studenten. De prognose in het jaarverslag is voor 2022 dat het aantal Nederlandse studenten zal dalen naar 22173 en dat het aantal internationale studenten zal stijgen naar 7525. Als u deze aantallen vergelijkt, zal duidelijk worden dat de geprognosticeerde groei van het aantal buitenlandse studenten exact gelijk is aan de te verwachten daling van het aantal Nederlandse studenten. “De wens is de vader van de gedachte” luidt het spreekwoord, wat blijkbaar ook voor veel prognoses geldt.

Foto: SFEPbancourt (cc)

Hoe de financiering van het hoger onderwijs slachtoffers maakt op de woningmarkt

ANALYSE - Hoger Onderwijs instellingen willen zoveel mogelijk studenten binnenhalen. Dat leidt in universiteitssteden tot verstoring van de woningmarkt, meent S. de Beter in dit eerste deel van zijn gastbijdrage

Ieder jaar eind augustus is het weer raak in studentensteden: Nederlandse maar vooral buitenlandse studenten die naarstig – soms zelfs wanhopig – op zoek zijn naar woonruimte. Vaak doen ze de eerste weken noodgedwongen een beroep op campings en hostels.

In Groningen loopt het dit jaar helemaal de spuigaten uit. Medio juni is bekend dat het aantal aanmeldingen fors is gestegen. Bij Nederlandse studenten is de toename 11 procent, maar bij buitenlandse studenten is de toename veel groter: zo zijn er 50 procent meer aanmeldingen van studenten uit Europa, en nog eens 31 procent meer aanmeldingen van studenten buiten Europa. Wie denkt de Rijksuniversiteit Groningen (RuG) voor die tweeduizend extra studenten voldoende huisvesting gaat regelen, vergist zich deerlijk. “Wij zijn een academische onderwijsinstelling, geen woningcorporatie”, moeten ze bij de RuG hautain hebben gedacht. Tegenover de bezorgde Universiteitsraad erkent universiteitsbestuurder Jan de Jeu dat het aantal aanmeldingen hoger ligt dan de RuG verwacht had. “Maar we weten nog niet zeker hoeveel van deze studenten ook daadwerkelijk naar Groningen komen.”, zegt hij sussend. Dat iedereen in september een kamer heeft gevonden, durft hij niet te garanderen. ‘Maar een slaapplek, dat verwacht ik wel.’

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Het is klasse, suffie, niet identiteit – Ewald Engelen

RECENSIE - door Addie Schulte, redacteur van Boekenstrijd.

© Editie Leesmagazijn cover boek Ewald EngelenIdentiteitspolitiek is tegenwoordig bijna een scheldwoord. Wie aan identiteitspolitiek doet, heeft alleen oog voor de eigen groep en niet voor het algemeen belang. Identiteitspolitiek maakt onterecht onderscheid tussen die groep en anderen, benadrukt onbelangrijke zaken en vergeet essentiële kwesties, zo luidt de aanklacht. Ewald Engelen verwoordt deze beschuldiging met grote felheid. De politieke strijd moet gaan over sociaal-economische kwesties en veel minder over sociaal-culturele kwesties. Maar is die scheiding tussen cultuur en economie wel vol te houden?

Rompertjes

Toen de Britse schrijfster Afua Hirsch in Pakhuis De Zwijger haar boek over ras, identiteit en afkomst in Groot-Brittannië presenteerde, kwam er een vraag uit het publiek. Leidt de nadruk op identiteitskwesties als kleur niet af van de klassenstrijd? De kern van haar antwoord was dat klasse ook een identiteit is. Er is niet zomaar een keuzemogelijkheid tussen klassenpolitiek en identiteitspolitiek.

Ik denk niet dat Ewald Engelen die observatie deelt. Engelen heeft in de hier gebundelde columns en essays in De Groene Amsterdammer uitgehaald naar identiteitspolitiek. Die leidt volgens hem tot onzalige aandacht voor immateriële kwesties rond migratie, multiculturalisme, integratie, hoofddoekjes en ‘genderneutrale rompertjes’. Deze kwesties leiden de aandacht af van sociaal-economische onderwerpen als de ongelijkheid, de arbeidsinkomenquote en de toenemende macht van grote bedrijven.

Foto: K2 Space (cc)

In het ‘open’ kantoor kan niemand zich verstoppen

Carla werkte op een middelgroot kantoor. Ze vond haar werk leuk, maar aan één ding kon ze moeilijk wennen: ze voelde zich voortdurend bekeken. Vreemd was dat niet, want haar werkplek bevond zich in één grote ruimte waarin tientallen collega’s zaten. Als ze geconcentreerd wilde werken, verkaste ze soms naar een van de stilteruimtes. Maar ook daar was ze niet veilig voor de nieuwsgierige blikken van voorbijgangers. Alle wanden waren gemaakt van glas.

Op een dag zei het afdelingshoofd tegen Carla: “We moeten praten.” Samen liepen ze zijn kantoor binnen. Net als de stilteruimtes had het iets weg van een reusachtig aquarium. Iedereen die langsliep kon zien wat zich binnen deze glazen kubus afspeelde. Het afdelingshoofd gebaarde haar te gaan zitten. Hij zuchtte nog eens diep en zei toen: “Het spijt me, maar je contract loopt af. Je bent ontslagen.” Carla barstte in tranen uit. En de hele afdeling keek mee.

Parasol naast je bureau

Carla’s verhaal is niet uniek. Als schrijver van een boek en een handvol artikelen over het ‘open’ kantoor heb ik zo’n beetje alle klachten over dit type werkplek voorbij zien komen. Meestal gaan ze over luidruchtige collega’s, ongewenste geuren en te warm of te koud afgestelde verwarmingen. Maar ook de klacht “ik voel me bekeken” scoort hoog, vooral onder vrouwen en medewerkers met taken die wat minder routineus zijn en veel denkwerk en creativiteit vereisen.

Foto: Milieudefensie (cc)

Willekeur

Voor zijn stage bij Fossielvrij NL toog Marco Dijkstra naar Groningen. Hij spreekt er in de aanloop naar de actieweek van Code Rood met slachtoffers van de aardbevingen en aanverwante ellende.

Twee huizen in Nieuwolda. Zelfde aannemer, zelfde bouwjaar. Eigenlijk zijn het dezelfde huizen en allebei de huizen hebben schade van dezelfde beving. Met enkele dagen tussenpoos wordt er een schademelding gedaan.

Het gedoe begint. Meermaals worden beide huizen bezocht door heuse schade-experts, destijds nog ingehuurd door de NAM. Na een minutieuze bestudering van de schades volgt hun deskundige oordeel. Ik vat het in mijn eigen woorden samen: “Van de twee dezelfde huisjes die tegelijkertijd door dezelfde aannemer op bijna exact dezelfde plek zijn gebouwd, is de schade die na dezelfde beving is gemeld in het ene geval inderdaad te wijten aan de beving en in het andere, helaas, door een bouwfout veroorzaakt.” Bevingschade wordt vergoed, zettingschade helaas niet.

Het lijkt soms bijna willekeur”, sprak een politicus met meel in de mond.

Een echtpaar woont al decennia in Warffum. Na de grote beving van Huizinge, in 2012, ontstaan er scheuren in de huiskamer. Het echtpaar laat een expert komen die vaststelt dat het om bevingschade gaat. Het huis wordt leeggehaald om te worden gerepareerd. Een maand lang woont het echtpaar in een vakantiewoning. Gedurende die maand ontdekt de aannemer een nieuwe scheur in de muur. Er wordt opnieuw onderzoek gedaan, waarbij ook aan de buitenkant van het huis scheuren worden gevonden, die er eerder nog niet zaten. Er komt een tweede expert, weer via de NAM. Hij adviseert stilleggen van de hersteloperatie.

Vorige Volgende