Einde van de Kraakbeweging? (2)
GeenCommentaar heeft ruimte voor gastloggers. Vandaag is dat Harm van der Veen, die lange tijd zelf actief was in de Groninger Kraakbeweging. Vandaag het tweede deel. Dit artikel verscheen eerder in het lokale ledenblad van GroenLinks Groningen. Lees ook deel 1 van dit artikel.
De reactie van de overheid op het kraken heeft zich lange tijd in de sfeer van de jurisprudentie afgespeeld. Niet de politiek maar de rechters reageerden dus op de sinds begin jaren zeventig ontstane behoefte aan wetgeving. Op basis van vaak heel oude wetten die oorspronkelijk bedoeld waren als huisvredebescherming en huurrecht, formuleerden de rechters grenzen en richtlijnen voor de krakers. Er ontstond zodoende een rechtsvacuüm waar de kraakbeweging garen bij spon.
Doordat de overheid politiek verdeeld was, kwam zij dus slechts moeizaam tot nieuw beleid. Menig politicus deelde de mening van de krakers dat veel van de pandeigenaren mede schuldig waren aan de woningnood. Hun panden stonden uit speculatieve overwegingen leeg terwijl er een enorme woningnood was. Een in 1973 ingediend wetsvoorstel voor de ‘Anti-kraakwet’ werd in 1978 door deze onenigheid, na jarenlange politieke discussie, door de regering teruggetrokken uit de Eerste Kamer.
Dit leverde nieuwe wetsvoorstellen op die ook pandeigenaren verplichtten hun maatschappelijke rol te spelen, o.a. in de vorm van wetten die kraken onder voorwaarden legaal maakte. In 1979 diende de regering daarom een wetsvoorstel in voor de ‘Leegstandswet’. Daarover werd opnieuw jarenlang politieke strijd gevoerd. Hoewel deze wet in 1981 door beide Kamers werd goedgekeurd, werd er nog verder gediscussieerd over de uitvoerbaarheid daarvan. Uiteindelijk is slechts een klein deel van de ‘Leegstandswet’ in 1986 in werking getreden. Het deel over het strafbaar stellen van het kraken viel daar niet onder, waardoor je kan stellen dat krakers zelfs meer rechten kregen.