Wie een stukje over kerst en volkscultuur wil schrijven en daarbij niet de omvang van een paar kloeke boekdelen tot zijn beschikking heeft, loopt tegen hetzelfde probleem aan als bij eenzelfde blog over ‘Sinterklaas’: het is een enorm complex dat zich zowel in de ruimte als in de tijd uitstrekt waarbij ontstaan en ontwikkeling over elkaar heen buitelen en waarbij elke ketter die iets wil aantonen of bewijzen zijn letter wel vindt.
In feite beslaat ‘kerst en volkscultuur’ een lange periode die begint met Sint Maarten op 11 november en eindigt bij het feest van de Doop van de Heer , dat wordt gevierd de zondag na Driekoningen op 6 januari, met de winterzonnewende als centraal punt, omcirkeld door de ‘Twaalf heilige nachten‘ (het zijn er letterlijk dertien) of Rauhnächte tussen Kerstnacht op 24 december en Driekoningen op 6 januari), waarbij de grens tussen het hier en de otherworld veel dunner is dan normaal en de overledenen ons zouden kunnen bereiken, net als met Halloween op 31 oktober. De hele periode duiden we voor het gemak meestal aan met ‘midwinter’ en de datumvaste lezer zal opgemerkt hebben dat die begint met ‘Sinterklaas’.
De wortels van midwinter gaan terug naar de prehistorie en is later vermengd geraakt met de persoon van Jezus van Nazareth, en niet alleen in de volkscultuur en de volksdevotie. De historische figuur van Agios Nikolaos, de bisschop van Myra, is er als zelfstandig fenomeen nog wel gemakkelijk uit te lichten, maar men hoeft maar te kijken naar de ‘Sinterklaasvieringen’ op de Waddeneilanden, zoals het beruchte Sunneklaas op Ameland, die behalve de datum en de naam vrijwel niets meer met Sint Nicolaas te maken hebben maar alles met vruchtbaarheidsfeesten en -ceremonies uit lang vervlogen tijden, waarvan bij de reguliere Sinterklaasfeesten alleen de roe van Zwarte Piet is overgebleven. En degenen die bewust met Kerstmis de geboorte van Jezus van Nazareth vieren hebben in de regel thuis en/of in hun kerk een kerstboom staan die met zijn altijd groene takken eveneens verwijst naar vruchtbaarheid.
De prehistorische mens was zich zonder enige kennis van natuurlijke wetmatigheden bewust van de cycli der seizoenen, maar was van mening dat de natuur voor de zekerheid geholpen moest worden met allerlei ceremonies om naar het licht en de warmte terug te keren, maar was zich eveneens bewust van het feit dat deze donkere en koude periode nodig was omdat anders het nieuwe leven op veld en bij mens en dier niet tot stand kon komen. De ceremonies bestaan nog steeds, meestal als feestelijke invented traditions, met de ‘Keltische’ festivals van Samhain (1 november) en Imbolic (2 februari) wellicht als bekendste.
Hoe meer je naar het oosten opschuift, te beginnen al in Polen en de landen van het voormalige Joegoslavië, hoe meer de oude midwintertradities in ere worden gehouden. Meestal min of meer gescheiden van het christelijke kerstfeest, maar met name in de Russische gebieden komt het verschijnsel dvoeverie voor dat ‘dubbel geloof’ betekent en waarbij pagaan (rodnoverie) en christelijk geloof doodleuk in samenhang en bij één complex van verering naast elkaar bestaan. Men is van mening dat de oude en vertrouwde tradities niet botsen met het nieuwe christendom en is zelfs niet zelden van mening dat ze complementair zijn. Deze gedachte spreekt mensen in het westen tegenwoordig ook aan (zie de viering van de Twaalf heilige nachten bij de Remonstranten), waarover je dan natuurlijk weer een dikke (kerst-)boom kunt opzetten.
Mijn in de eerste zin gesignaleerde probleem is natuurlijk makkelijk te ondervangen door er een paar tradities uit te pikken waarbij ik die hierbij in het bovenstaande in een zekere context heb geplaatst. Vandaag één voorbeeld, binnenkort het vervolg met nog twee voorbeelden.
De Servische badnjak
Het Yule- of joelblok, in Servië een badnjak genoemd, is één van de meest wijd verbreide kerst- en midwintertradities in Europa, maar is in Servië nog steeds een levend fenomeen. De badnjak, een boompje, dikke tak of boomstronk, meestal van een eik, dat ceremonieel wordt omgehakt of gesnoeid en op kerstavond in de open haard – traditioneel de plaats waar de beschermende huisgeesten alsmede de zielen van de overleden voorouders wonen – wordt gelegd en ritueel wordt aangestoken met een spaander van het joelblok van het vorige jaar, waarna het de Twaalf heilige nachten moet blijven branden.
Het fenomeen, dat ontegenzeggelijk van Germaanse of Keltische pagane oorsprong is, is inmiddels gekerstend en komt zowel in de huiselijke kring als in de kerk voor. Na de kersttijd worden de onverbrande stukken van het blok bewaard als bescherming tegen ongeluk, blikseminslag (de eik was de boom van de dondergoden), hagel, schimmel (meeldauw) en brand. Over de uiteindelijke oorsprong van het ritueel blijft het gissen en er moet rekening mee worden gehouden dat de betekenis ervan al vóór de kerstening wisselde, ook geografisch gezien. Typisch volkscultuur: hoe complex wil je het hebben ?
De eerste schriftelijke bron over het fenomeen dateert uit 1184. Henry Bourne beweerde in 1725 dat het ‘Yule-Clog, or Christmas-Block’ in de donkere dagen gebruikt werd om het huis te verlichten, maar dat het brandende hout ook stond voor de terugkeer van de zon, de warmte en het lengen der dagen. Soortgelijks beweerde de Duitse folklorist Wilhelm Mannhardt (1831-1880). De bekende Sir Arthur John Evans (1851-1941) verrichtte veldwerk in Servië en kwam daarbij tot de conclusie dat de badnjak te maken heeft met voorouderverering. Niemand minder dan Jacob Grimm merkte al op dat de Germaanse en Slavische gebruiken rondom het joelblok vele overeenkomsten vertoonden. G. R. Willey (1913–2002) merkte in 1983 op dat na de 12 dagen de as van het verbrande joelblok over de velden werd verspreid om de vruchtbaarheid van het land te bevorderen. Om dit effect te vergroten werd met name in Oost-Europa het blok ingesmeerd met geitenbloed. Dus toch weer een vruchtbaarheidsritueel. De Russische linguïst, semioticus en cultuurhistoricus Boris Uspenskij (geb. 1937) weet via een paar U-bochten de badnjaktraditie te verbinden met de Russische versie van Sint Nicolaas door onder meer te verdedigen dat elementen uit de Sint Nicolaastraditie zijn verhuisd naar de kersttijd.
De geografische verspreiding, de veranderende betekenissen, de vele regionale varianten en de functies van het joelblok zijn veel te uitgebreid om er in het kort op in te gaan. Het fenomeen is in veel landen, waaronder Nederland, inmiddels uitgestorven. Er zijn echter landen waar de traditie, althans op het platte land of in de bergen, nog springlevend is. Eén van die landen is, zoals gezegd, Servië.
De benaming badnjak komt van het Oud-Slavische ‘bodar‘ of ‘badar‘ dat verwijst naar het werkwoord ‘bdjeti‘ (wakker blijven). Men moest wakker blijven om ervoor te zorgen dat de badnjak niet doofde terwijl men wachtte op de geboorte van Christus (vgl. het evangelie naar Matteüs 25, 1-13). De term ‘Badnji Dan‘ betekent ‘kerstavond’ en ‘Badnja Večer‘ betekent ‘kerstnacht’.
Hoewel je tegenwoordig een badnjak-boompje gewoon op een kerstmarkt in de stad kan kopen, regelt een beetje Serviër dat natuurlijk zelf. Dit gaat als volgt, waarbij zij aangetekend dat er vele lokale varianten bestaan. Eerst wordt uiteraard een geschikt eikenboompje in een bos uitgezocht. Hierna wordt met het gezicht naar het oosten een gebed uitgesproken, ontegenzeggelijk een latere christelijke toevoeging, waarna een van oorsprong heidens offer-ritueel volgt: het aanbieden van brood en brandy (waarvan de houthakker eerst zelf een paar flinke slokken neemt) aan de boom. Dan wordt de boom toegesproken met de woorden: “O Badnjak, Dadnjak, onze gelukkige neef” (of aan welk overleden familielid de boom dan ook opgedragen wordt). Van de begroeting zijn er de nodige varianten, zoals “Goede morgen en een gelukkige kerstavond gewenst”. Ook kan de houthakker de reden uitleggen waarom hij de boom gaat omhakken: “Ik ben gekomen om je naar mijn huis te brengen, om mijn trouwe helper te worden, in het huis, op het veld en op elke plaats”. Hierna wordt een kruis geslagen, de boom gekust en vervolgens omgehakt. Daarna wordt de boom naar huis gebracht en buiten tegen het huis aangezet en pas als de avond gevallen is en de ‘Badnji Dan‘ een feit is, naar binnen gebracht.
De volgende beschrijving is uit het boek ‘Watching over badnjaks, 1937’ en beschrijft het vervolg van de ceremonie in het dorpje Stragari, Jasenica in Centraal-Servië. Het is de vraag of de ceremonie nu ook nog zo uitgevoerd wordt – het breekpunt met de oude meer heidense tradities ligt bij de Tweede Wereldoorlog – maar het beschrijft wel het vermoedelijk oorspronkelijke ritueel.
Nadat de badnjak in het huis is binnengebracht wordt er stro op de vloer gelegd. Noten en gedroogd fruit worden hierop gelegd voor de kinderen en in elke hoek van de kamer wordt een noot gelegd voor de doden (voorvaderen). Tezelfdertijd worden alle scherpe metalen voorwerpen uit het huis verwijderd omdat zij bliksem aantrekken; tenslotte is de eik de boom van de dondergod Perunu . Hierna wordt de badnjak in de haard geplaatst, gekust, wederom ceremonieel voedsel en wijn aangeboden door de heer des huizes – in deze functie te vergelijken met de Romeinse pater familias – onder de woorden: “Heil badnjak, ik geef graan en wijn, en jij geeft mij alle goeds en vrede”. Vervolgens wordt de badnjak aangestoken. De ceremonie is echter pas afgelopen als op eerste kerstdag de eerste bezoeker (Položajnik) het huis binnenkomt; deze brengt namelijk geluk. Tot slot voert deze nog een waarzeggingsritueel uit.
Vanaf de 1990-er jaren staat een badnjak (als klein eikenboompje, door de priester gezegend) ook gewoon in de kerk zoals in Nederland in de kerken kerstbomen staan en steekt de gelovige zijn badnjak aan in met uit de kerk meegebracht gezegend vuur.
Binnenkort hoop ik deze blog te vervolgen met nog twee voorbeelden.
(Afbeeldingen zijn uit het public domain).