ACHTERGROND - Het is mijn vaste overtuiging dat de meeste religieuze cultuuruitingen (wat je ook onder ‘religieus’ mag verstaan) vanaf pakweg de Steentijd te maken hebben met vruchtbaarheidsriten en de jaarlijkse cyclus van de seizoenen. Initiatieriten, vaak verbonden aan vruchtbaarheidsriten, zijn een goede tweede, maar dit terzijde. Je komt deze eerstgenoemde opvatting al tegen bij James Frazer (1854-1941), de Schotse antropoloog, mytholoog en auteur van het monumentale werk The Golden Bough (vanaf 1890).
Deze vruchtbaarheidsriten bestaan nog steeds, niet alleen bij geïsoleerde volkeren die als het ware nog in het stenen tijdperk leven, maar komen in gekuiste en gesymboliseerde vorm nog steeds overal ter wereld voor. Een fraai voorbeeld zijn de door mij al diverse malen aangehaalde ‘heidense sinterklaasfeesten‘ op de Waddeneilanden met het Amelandse ‘Sunneklaas’ als de beruchtste.
De vruchtbaarheidsriten vonden plaats in het kwartaal tussen pakweg het wintersolstitium (Midwinter, Yule) en de lente-equinox (Zonnewende, Ostara). Deze periode wordt vaak opgerekt tot het halfjaar tussen wat de Kelten noemden de feesten van Samhain op 1 november en Beltane op 1 mei. Het ligt er namelijk maar aan waar men de klemtonen legt.
Na de kerstening werden deze grenzen vaak aangegeven met de feesten van Sint-Maarten op 11 november en het Pinksterfeest op de vijftigste dag na Pasen (in 2020 is dat op 31 mei, Gregoriaanse kalender) met het Kallemooi op Schiermonnikoog als ‘heidens Pinksterfeest’. In engere zin zijn dat de data van Kerstmis (25 december) en Maria Lichtmisop 2 februari. Voor het vervolg van deze blog is het van belang er op te wijzen dat zowel het Sinterklaasfeest als de kersttijd in dezelfde periode vallen waardoor er gelijkenissen optreden met gekerstende of heidense fenomenen in dit tijdvak.
De gestorven en wederopgestane god
Het werk van Frazer is voor een zeker gedeelte achterhaald, maar afgezien van zijn baanbrekende werk oefenen de meeste van zijn opvattingen nog steeds grote invloed uit, onder andere op grootheden als René Girard (1923-2015) en Claude Lévi-Strauss (1908-2009). Ook zijn theorie over de vruchtbaarheidsriten staat, zeker wat mij betreft, nog als een paal boven water (excuus voor de onbedoelde woordspeling).
Frazer was de grootste van de zogenaamde ‘ritualisten’, een principe binnen de mythologie dat begon met de theoloog William Robertson Smith (1846-1894) die stampij maakte met zijn opvatting dat het Oude Testament geen doorlopend dictaat van God is maar uit verschillende delen uit verschillende perioden is samengesteld. De klassieke mythologen waren in eerste instantie geïnteresseerd in verklaringen over het ontstaan van mythen en lieten de vraag naar de functie ervan links liggen. Smith wilde door vergelijkend onderzoek eerst zo goed mogelijk de wereld van de archaïsche mens reconstrueren om van daaruit te onderzoeken welke rol religie en mythologie daarbij spelen. Hierdoor kwam hij uit op de functie van riten. Hoe die verhouding tussen mythen, religie en riten in elkaar steekt is een verhaal apart.
Frazer gaat er van uit dat de basisbehoefte van ieder mens bestaat in het beïnvloeden en controleren van zijn omgeving, een soort voorloper van de behoeftenpyramide van Maslow. Het realiseren van die fundamentele basiswens vindt, afhankelijk van zijn evolutionair stadium, in een van de drie volgende tijdperken plaats: het tijdperk van de magie, het tijdperk van de religie en (het huidige) tijdperk van wetenschap. In het eerste tijdperk bestonden er nog geen mythen (religies) maar alleen (magische) rituelen.
Het magisch tijdperk
In het magische tijdperk, waarin de mens uit het stenen tijdperk zijn omgeving probeerde te beheersen teneinde überhaupt te overleven en probeerde zijn angsten voor onbegrepen en (levens-)bedreigende natuurverschijnselen te beteugelen, was zijn eerste zorg dat er weer een lente aanbrak waarin nieuw leven van planten, dieren en mensen kon gedijen. Echter, dit was maar één element uit het totaalpakket: de cyclus van de seizoenen. Men had al snel door dat het een foute boel zou betekenen als de aarde bleef steken in bijvoorbeeld de lente, want dan zouden gewassen niet tot wasdom komen. En ook dat na de zomer de aarde zou moeten sterven omdat er anders geen nieuw leven zou kunnen ontstaan.
Uit de poging dit proces te beïnvloeden ontstond de rite van de koning die moest sterven om daarna weer op te staan. Overblijfselen van deze rite zijn nog terug te vinden in bepaalde actuele carnavalsfenomenen, zoals bijvoorbeeld beschreven in Hubert Lampo’s Wijlen Sarah Silbermann (1980). De lezer voelt waarschijnlijk de bui al hangen: Santa Claus stamt af van deze rituele koning. Hoe deze uiteindelijk via een paar u-bochten is geëvolueerd tot de dikbuikige lolbroek in zijn door de lucht snellende slee, vertelt het volgende verhaal.
Gift bringers
Althans, ik ga de ontwikkeling van de laatste anderhalve eeuw die geleid hebben tot de huidige Coca-Cola reclamefiguur van Haddon Sundblom uit 1930 hier niet uit de doeken doen, want die geschiedenis is op vele plaatsen op het internet na te lezen en voor dit verhaal weinig relevant. Scharnierpunt is deze voorgeschiedenis is de persoon van Washington Irving die als een soort Amerikaanse Jan Schenkman in principe verantwoordelijk is voor de huidige Santa Claus, gelet op zijn fictieve geschiedenis van New York uit 1809 waarin hij voor het eerst een Santa Claus beschrijft, gebaseerd op onder andere Nederlandse Sinterklaasgebruiken.
Overigens werd Santa pas echt bekend in heel Amerika na de publicatie van het anonieme (in 1837 geclaimd door ene Clement Clarke Moore) gedicht ‘A Visit from St. Nicholas‘ uit 1823. Veelzeggend is dat het gedicht ook bekend staat onder de titel ‘The Night Before Christmas’ waarbij dus Sinterklaas en Kerstfeest op één hoop worden gegooid. Hierbij is van belang dat Sinterklaas valt onder de tradities van de ‘giftbringers‘ – een fatsoenlijk Nederlands equivalent ken ik niet, want ‘geschenkenbrengers’ klinkt niet echt.
Drie wortels
Wat meer van belang is voor het vervolg van dit verhaal is hoe de figuur van (de latere) Santa Claus in de Verenigde Staten terecht kwam. Net als het Ierse Halloween is deze meegebracht door immigranten, en wel uit drie landen. Ten eerste brachten de Nederlanders onze Sinterklaas mee, waarop Washington Irving zijn Santa Claus baseerde. Je hoeft echter niet naar Specsavers te gaan om te concluderen dat het uiterlijk van Sinterklaas en dat van Santa Claus in grote mate verschillen.
In de tweede plaats waren er de Engelsen die hun Father Christmas meenamen. Father Christmas is een personificatie van Kerstmis uit de zeventiende eeuw, gebaseerd op personificaties uit de vijftiende eeuw. Deze oorspronkelijke Father Christmas was geassocieerd met huwelijksmakelaardij (aha, vruchtbaarheidsritueel!). Echter, toen de Engelsen naar Amerika begonnen te emigreren was Father Christmas onder invloed van de Victoriaanse gewoonte Kerstmis te vieren als een feest waarin, althans in de huiselijke kring, het kind centraal stond, al gedegradeerd tot een ‘giftbringer’, geheel overeenkomstig onze Sinterklaas. De Victoriaanse Father Christmas heeft al de nodige trekken van Santa Claus, maar vliegt nog steeds niet rond een een arrenslee getrokken door rendieren die eerder associaties oproept met de Wilde Jacht, maar wees gewaarschuwd: hier dreigt een wetenschappelijk mijnenveld.
Een derde groep immigranten die over het algemeen wat onderbelicht blijft, zijn de Duitsers. Zij brachten ongetwijfeld hun ‘Christkind‘ of ‘Kris Kringle’ mee, een van de ‘giftbringers’, en de figuur van Pelzmärtel of Pelznichol, ook een ‘giftbringer’, waarbij gebruiken van het sinterklaasfeest en het feest van Sint-Maarten in elkaar overvloeien. Interessant is dat het werkwoord pelzen ‘rantselen’ betekent, hetgeen kan verwijzen naar een vruchtbaarheidsritueel. Het afstraffen van stoute kinderen met de roede is een kerstening of cultivering van het fenomeen. Overigens wordt Pelznichol ook wel vertaald met Pelz-Nichol oftewel (Sint) Nicolaas met een Pelz (pelsmantel, vacht) om.
De wilde man
Nog interessanter is de link die Phyllis Siefker (1941-2002) legt in haar studie waar deze blog naar vernoemt is: Santa Claus, Last of the Wild Men (1997) en waarbij ook de koning die elk jaar ritueel moest sterven en weer opstaan om de hoek komt kijken. Zij haalt daarbij dr Richard Bernheimer (1907-1958) aan in zijn studie Wild Men of the Middle Ages (1952).
Dit beest-mens, altijd gekleed in een dikke vacht of pels, was volgens hem een demon van storm, onweer en destructie, maar was ook verantwoordelijk voor geboorten, groei en vruchtbaarheid. Maar hij was meer: van zijn leven en dood was de wederkeer van de seizoenen afhankelijk. Als hij niet jaarlijks ritueel gedood zou worden, zou de cirkel der seizoenen tot een einde komen, dus werd de Wild Man jaarlijks geofferd. En het is deze Wild Man die door de Duitsers in gekuiste vorm meegenomen werd naar Amerika, specifiek naar Pennsylvania, en daar uiteindelijk getransformeerd werd tot Santa Claus, samen met andere invloeden uit met name Engeland. Voor de volledigheid: de Wild Man komt voor in de Aarne-Thompson-Uther Classification of Folk Tales onder nummer 502.
En de vliegende arrenslee met de acht rendieren ervoor? Siefker blijft in het spoor van de door haar aangehaalde folklorist Margaret Baker beweren dat dit te maken heeft met de Wilde Jacht en Odin/Wodan die door de lucht reed op zijn achtbenige paard Sleipnir, vandaar acht rendieren. Voor veel mythologen en volkskundigen is dit vloeken in de kerk, maar een andere verklaring is vooralsnog niet voor handen. Het intelligente commentaar van Santa Claus zelf laat zich raden: Ho, ho ho.