Weet, eer u etnisch meet

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Er zijn goede redenen om tegen etnische categorisering en registratie te zijn. Het zichtbaar maken van etnische doelgroepen levert namelijk geen kennis op over maatschappelijke problemen. De voorstanders komen uiteindelijk uit op een halfgare theorie over integratie, zegt socioloog Rogier van Reekum (UvA).

Er is weer veel discussie over de etnische registratie in de Nederland, ook op deze site. Na het RMO-rapport van vorige week laten ook onderzoekers van zich horen. Opvallend aan deze uitwisseling tussen onderzoekers is het feit dat vooral de voorstanders van registratie een vertekend beeld lijken te hebben van hetgeen de tegenstanders problematiseren. Zij denken misschien dat collega’s tegen etnische registratie zijn omdat:

1. het stigmatiserend zou zijn om gecategoriseerde statistieken te maken en problemen zichtbaar te maken;
2. ‘etnische herkomst’ er niet toe zou doen;
3. er andere, wellicht betere manieren zouden zijn om herkomst te meten, bijvoorbeeld zelfidentificatie;
4. de overheid alleen maar algemeen beleid zou moeten voeren.

In zoverre deze standpunten daadwerkelijk worden ingenomen, moeten ze natuurlijk in meer of mindere mate bekritiseerd worden. Er zijn echter betere redenen om tegen etnische registratie te zijn. Daarvoor moeten we kijken naar wat de voorstanders denken te hebben aan registratiegegevens. Sommigen denken daarmee misschien:

1. kennis te kunnen produceren over etnische groepen;
2. problemen onder bepaalde deelpopulaties, zogenaamde bevolkingsgroepen, beter te kunnen begrijpen, verklaren en, hopelijk, verhelpen;
3. de transnationale migratie en mobiliteit in kaart te brengen.

Het eerste punt moet in zijn algemeenheid verworpen worden. De idee dat gestandaardiseerde registratie van herkomst (geboorteland) kennis kan opleveren over etnische groepen berust op een tragisch misverstand en staat volledig buiten de sociaal-wetenschappelijke state of the art. Etnische groepen kunnen niet worden onderzocht aan de hand van demografische methoden, waarin de onderzoeker op grond van eigen methodologisch bepaalde kenmerken individuen in categorieën indeelt. Lees daartoe bijvoorbeeld het werk van Rogers Brubaker (2004). Etnische groepen bestaan, zo legt hij uit, in een spel van grenzen trekken en verleggen. Onderzoekers moeten zich verdiepen in de manier waarop mensen zelf dergelijke grenzen weten te creëren en verschuiven. In de ene situatie en context is iemand de ‘Turk’, in de volgende de ‘Aleviet’, enzovoort. Vooral participerende observatie, interviewen, tekstanalyse kunnen helpen om kennis te produceren over etnische groepen.

Wat meten we dan met etnische registratie?

Het tweede punt moet veel serieuzer genomen worden. De methode van statistische analyse kan, wanneer die ontdaan wordt van deterministische en a-theoretische pretenties, enorm veel inzicht bieden in problemen. We weten bijvoorbeeld dat schooluitval samenhangt met sociaaleconomische segregatie tussen scholen. Over de waarde van dergelijke analyses kan geen misverstand zijn.

Maar wanneer we het specifiek hebben over de etnische registratie in Nederland, dan moeten we wel een cruciale vraag stellen, en we moeten niet ophouden deze vraag te stellen:

Wanneer we mensen indelen in categorieën als allochtoon of autochtoon, wat meten we dan?

We horen voorstanders van registratie vaak zeggen dat zelfidentificatie allerleimeetfouten oplevert en een onbetrouwbaar meetinstrument is. Etnische registratie zou zo mooi zijn omdat het een sterke representativiteit geeft.

Dat impliceert toch echt dat er ‘iets’ gemeten wordt. Het is ook niet zo mysterieus: er wordt gemeten of iemand onderdeel is van een beleidscategorie, ofwel of iemand ‘autochtoon’ of ‘allochtoon’ is. Aan de hand van deze metingen kan onderzocht worden of deelpopulaties – niet groepen! – goed of slecht scoren gezien bepaalde doelen van beleid. Om met socioloog Kees Schuyt te spreken: dit is onderzoek voor beleid.

Er is in principe niets mis met onderzoek voor beleid. Het vreemde is wel dat de voorstanders van etnische registratie dikwijls ontkennen dat hun onderzoek een politiek karakter heeft. Ze praten liever in termen van ‘validiteit’ en ‘betrouwbaarheid om hun pleidooi kracht bij te zetten. Terwijl het toch zonneklaar is dat niet alleen de onderzochte problemen’, maar ook de vergeleken deelpopulaties volstrekt politiek bepaald zijn. Met ‘autochtoon-allochtoon’ meet je immers niet een theoretisch concept in een te toetsen theorie, maar een beleidscategorie in een politiek-bestuurlijke praktijk. Wie nu nog de mond vol heeft van ‘feiten’ is zelfs naar zijn eigen maatstaven van wetenschappelijkheid ongeloofwaardig. Het scoren van bevolkingsgroepen op allerhande beleidsdoelen is niets anders dan gerationaliseerd bestuur. Zoals bijvoorbeeld bij Arjen Verweij van het ministerie van Binnenlandse Zaken op deze site:

‘Om vast te kunnen stellen of je je beleidsdoel (integratie, participatie) realiseert, is nog steeds adequate beleidsinformatie nodig. Daarom dient men achtergrondgegevens als geslacht, leeftijd én geboorteland te verzamelen. Dat is de plicht van de overheid als zij serieus beleid voert en zich wil laten afrekenen op haar resultaten.’

Daar is geen woord Spaans bij. Welkom op het ministerie van Binnenlandse Zaken, waar de staat er is om haar burgers te besturen. Zolang we niet kinderachtig hoeven te doen over het politieke gehalte van dergelijke kennisproductie lijkt het me prima wanneer onderzoekers beleidsdoelgroepen onderscheiden. Maar hun geveinsde sciëntisme hoeft dan ook niet meer serieus genomen te worden. Kan dat onderzoek niet gewoon bij de ministeries onder worden gebracht?

Etnische groepen zichtbaar maken: geen bijdrage aan kennis

Gelukkig is er overeenstemming over het feit dat het zichtbaar maken van deelpopulaties geen bijdrage levert aan kennis over processen die tot problemen lijden:

‘Tussen etnische minderheden en mensen van Nederlandse oorsprong bestaan allerlei vormen van ongelijkheid. Hiermee is niet gezegd dat etniciteit – of het geboorteland van de ouders – de ‘oorzaak’  is van deze uitkomsten. Nee, het zijn beschrijvingen die een verklaring behoeven’, aldus Herman van der Werfhorst in  NRC Handelsblad.

Maar we moeten ons natuurlijk wel afvragen welke beschrijvingen nu precies verklaring behoeven. Voorstanders van etnische registratie vragen zich nagenoeg nooit af of hun beschrijvingen ergens op slaan. Ze schuilen daarin maar al te vaak achter de schijnbare vanzelfsprekendheid van het door hen onverklaarde bestaan van bevolkingsgroepen. Die bevolkingsgroepen komen uit de black box van de overheid rollen. Die bestáán gewoon.

In de retoriek van de voorstanders zouden we zonder registratie belangrijke problemen niet meer kunnen onderzoeken. Maar niemand heeft ooit beweerd dat de werkeloosheid, de criminaliteit, het harder straffen, de overlast, de taalachterstand, de sociale stijging, de discriminatie en het racisme niet onderzocht moeten worden. Waarom de beschrijving van deze problemen baat zou hebben bij een demografisch-etnische bril is simpelweg onduidelijk. Waarom levert die bril goede beschrijvingen op?

Ik vrees dat veel voorstanders van registratie dan toch uit zullen komen op een nooit  gearticuleerde theorie over ‘integratie’, waarin bepaalde groepen wel en bepaalde groepen niet geïntegreerd kunnen zijn. Geïntegreerd in wat, vraagt een beetje onderzoeker zich af. Willem Schinkel, over wie veel wetenschappers graag lacherig doen, legt in zijn werk op gefundeerde en systematische wijze uit waarom de halfgare theorie over ‘integratie’ welhaast onmogelijk kan leiden tot goede beschrijvingen die verklaring behoeven.

Er is nog een ander probleem in dit verband. Omdat via registratie deelpopulaties in kaart gebracht worden, ontstaat steeds maar weer de roep om bevolkingsgroepen specifieke beleidsdoelen voor te schrijven. De zogenaamde performatieve werking van deze registratiepolitiek werkt zo goed dat hele menigten nu ook daadwerkelijk denken dat zij ‘autochtoon’ of ‘allochtoon’ zijn. Dat is natuurlijk het goed recht van al die mensen, maar onderzoekers moeten rekenschap afleggen over hun aandeel in het voortbestaan van dit publieke vocabulaire, haar onbedoelde effecten incluis.

Brengt registratie dan migratie in kaart?

Rest ons nog de vraag of de registratie niet op effectieve en betrouwbare wijze transnationale migratie en mobiliteit in kaart brengt. Hier valt uiteraard wat voor te zeggen. Dat mensen, of hun ouders, niet in Nederland zijn geboren, is op zich – in alle beperktheid van de informatie die daarmee wordt geregistreerd – best relevant, bijvoorbeeld vanwege processen van in- en uitsluiting.

Maar dan is de migratie en mobiliteit van autochtonen toch ook relevant? Hoe autochtoon is iemand nu precies als hij zich bevindt in volstrekt transnationale netwerken van informatie, goederen, kennis, kapitaalstromen, arbeid, rechten en andere afhankelijkheden? Het enige dat etnische registratie effectief zou kunnen meten, meet het daarom op een onbruikbare en vertekenende manier. Zonder zicht te geven op de mobiele, transnationaal vervlochten wereld waarin zowel zogenaamde allochtonen als zogenaamde autochtonen leven.

Naar die vervlechting moet onderzoek gedaan worden. Ik raad vervolgens de overheid aan kennis te nemen van dit onderzoek. Dit impliceert natuurlijk alsnog dat onderzoekers transnationale migratiebewegingen van mensen op coherente manier registreren. Niemand houdt onderzoekers tegen om gezamenlijk hierover gestandaardiseerde databases aan te leggen. Laten we dat meteen Europees doen. Op afstand van overheden kunnen onderzoekers dan kennis produceren over de wereld waarin we leven: een wereld die zich uitstrekt tot ver over de Hollandse dijken.

Rogier van Reekum is als promoverend socioloog verbonden aan de Universiteit van Amsterdam.

Literatuur

Brubaker, R. (2004) Ethnicity without groups. Cambridge: Harvard University Press.

Verweij, A. (2012) Etnisch onderscheid: onontbeerlijk voor beleidsmakers, socialevraagstukken.nl, 15 mei.

Van der Werfhorst, H. (2012) Blijf allochtonen registreren, NRC Handelsblad, 15 mei.

Reacties (7)

#1 TisMeWat

Er zijn goede redenen om tegen geslachtelijke categorisering en registratie te zijn. Het zichtbaar maken van geslachtsgroepen levert namelijk geen kennis op over maatschappelijke problemen. De voorstanders komen uiteindelijk uit op een halfgare theorie over integratie, zegt socioloog Rogier van Reekum (UvA).

Er is weer veel discussie over de geslachts-registratie in de Nederland, ook op deze site. Na het RMO-rapport van vorige week laten ook onderzoekers van zich horen. Opvallend aan deze uitwisseling tussen onderzoekers is het feit dat vooral de voorstanders van registratie een vertekend beeld lijken te hebben van hetgeen de tegenstanders problematiseren. Zij denken misschien dat collega’s tegen geslachts-registratie zijn omdat:

1. het stigmatiserend zou zijn om gecategoriseerde statistieken te maken en problemen zichtbaar te maken;
2. ‘geslacht’ er niet toe zou doen;
3. er andere, wellicht betere manieren zouden zijn om geslacht te meten, bijvoorbeeld zelfidentificatie;
4. de overheid alleen maar algemeen beleid zou moeten voeren.

In zoverre deze standpunten daadwerkelijk worden ingenomen, moeten ze natuurlijk in meer of mindere mate bekritiseerd worden. Er zijn echter betere redenen om tegen geslachts-registratie te zijn. Daarvoor moeten we kijken naar wat de voorstanders denken te hebben aan registratiegegevens. Sommigen denken daarmee misschien:

1. kennis te kunnen produceren over geslachtsgroepen;
2. problemen onder bepaalde deelpopulaties, zogenaamde bevolkingsgroepen, beter te kunnen begrijpen, verklaren en, hopelijk, verhelpen;
3. de transnationale migratie en mobiliteit in kaart te brengen.

Het eerste punt moet in zijn algemeenheid verworpen worden. De idee dat gestandaardiseerde registratie van geslacht kennis kan opleveren over groepen berust op een tragisch misverstand en staat volledig buiten de sociaal-wetenschappelijke state of the art. Geslachts-groepen kunnen niet worden onderzocht aan de hand van demografische methoden, waarin de onderzoeker op grond van eigen methodologisch bepaalde kenmerken individuen in categorieën indeelt. Lees daartoe bijvoorbeeld het werk van Rogers Brubaker (2004). Geslachts-groepen bestaan, zo legt hij uit, in een spel van grenzen trekken en verleggen. Onderzoekers moeten zich verdiepen in de manier waarop mensen zelf dergelijke grenzen weten te creëren en verschuiven. In de ene situatie en context is iemand de ‘Vrouw’, in de volgende de ‘Moeder’, enzovoort. Vooral participerende observatie, interviewen, tekstanalyse kunnen helpen om kennis te produceren over Geslachts-groepen.

Wat meten we dan met geslachts-registratie?

Het tweede punt moet veel serieuzer genomen worden. De methode van statistische analyse kan, wanneer die ontdaan wordt van deterministische en a-theoretische pretenties, enorm veel inzicht bieden in problemen. We weten bijvoorbeeld dat schooluitval samenhangt met sociaaleconomische segregatie tussen scholen. Over de waarde van dergelijke analyses kan geen misverstand zijn.

Maar wanneer we het specifiek hebben over de geslachts-registratie in Nederland, dan moeten we wel een cruciale vraag stellen, en we moeten niet ophouden deze vraag te stellen:
Wanneer we mensen indelen in categorieën als man of vrouw, wat meten we dan?

We horen voorstanders van registratie vaak zeggen dat zelfidentificatie allerlei meetfouten oplevert en een onbetrouwbaar meetinstrument is. geslachts-registratie zou zo mooi zijn omdat het een sterke representativiteit geeft.

Dat impliceert toch echt dat er ‘iets’ gemeten wordt. Het is ook niet zo mysterieus: er wordt gemeten of iemand onderdeel is van een beleidscategorie, ofwel of iemand ‘man’ of ‘vrouw’ is. Aan de hand van deze metingen kan onderzocht worden of deelpopulaties – niet groepen! – goed of slecht scoren gezien bepaalde doelen van beleid. Om met socioloog Kees Schuyt te spreken: dit is onderzoek voor beleid.

Er is in principe niets mis met onderzoek voor beleid. Het vreemde is wel dat de voorstanders van geslachts-registratie dikwijls ontkennen dat hun onderzoek een politiek karakter heeft. Ze praten liever in termen van ‘validiteit’ en ‘betrouwbaarheid om hun pleidooi kracht bij te zetten. Terwijl het toch zonneklaar is dat niet alleen de onderzochte problemen’, maar ook de vergeleken deelpopulaties volstrekt politiek bepaald zijn. Met ‘vrouw-man’ meet je immers niet een theoretisch concept in een te toetsen theorie, maar een beleidscategorie in een politiek-bestuurlijke praktijk. Wie nu nog de mond vol heeft van ‘feiten’ is zelfs naar zijn eigen maatstaven van wetenschappelijkheid ongeloofwaardig. Het scoren van bevolkingsgroepen op allerhande beleidsdoelen is niets anders dan gerationaliseerd bestuur. Zoals bijvoorbeeld bij Arjen Verweij van het ministerie van Binnenlandse Zaken op deze site:

‘Om vast te kunnen stellen of je je beleidsdoel (integratie, participatie) realiseert, is nog steeds adequate beleidsinformatie nodig. Daarom dient men achtergrondgegevens als geslacht, leeftijd én geboorteland te verzamelen. Dat is de plicht van de overheid als zij serieus beleid voert en zich wil laten afrekenen op haar resultaten.’

Daar is geen woord Spaans bij. Welkom op het ministerie van Binnenlandse Zaken, waar de staat er is om haar burgers te besturen. Zolang we niet kinderachtig hoeven te doen over het politieke gehalte van dergelijke kennisproductie lijkt het me prima wanneer onderzoekers beleidsdoelgroepen onderscheiden. Maar hun geveinsde sciëntisme hoeft dan ook niet meer serieus genomen te worden. Kan dat onderzoek niet gewoon bij de ministeries onder worden gebracht?
Geslachts-groepen zichtbaar maken: geen bijdrage aan kennis

Gelukkig is er overeenstemming over het feit dat het zichtbaar maken van deelpopulaties geen bijdrage levert aan kennis over processen die tot problemen lijden:

‘Tussen mannen en vrouwen bestaan allerlei vormen van ongelijkheid. Hiermee is niet gezegd dat geslacht de ‘oorzaak’ is van deze uitkomsten. Nee, het zijn beschrijvingen die een verklaring behoeven’, aldus Herman van der Werfhorst in NRC Handelsblad.

Maar we moeten ons natuurlijk wel afvragen welke beschrijvingen nu precies verklaring behoeven. Voorstanders van geslachts-registratie vragen zich nagenoeg nooit af of hun beschrijvingen ergens op slaan. Ze schuilen daarin maar al te vaak achter de schijnbare vanzelfsprekendheid van het door hen onverklaarde bestaan van bevolkingsgroepen. Die bevolkingsgroepen komen uit de black box van de overheid rollen. Die bestáán gewoon.

In de retoriek van de voorstanders zouden we zonder registratie belangrijke problemen niet meer kunnen onderzoeken. Maar niemand heeft ooit beweerd dat de werkeloosheid, de criminaliteit, het harder straffen, de overlast, de taalachterstand, de sociale stijging, de discriminatie en het racisme niet onderzocht moeten worden. Waarom de beschrijving van deze problemen baat zou hebben bij een demografisch-etnische bril is simpelweg onduidelijk. Waarom levert die bril goede beschrijvingen op?

Ik vrees dat veel voorstanders van registratie dan toch uit zullen komen op een nooit gearticuleerde theorie over ‘integratie’, waarin bepaalde groepen wel en bepaalde groepen niet geïntegreerd kunnen zijn. Geïntegreerd in wat, vraagt een beetje onderzoeker zich af. Willem Schinkel, over wie veel wetenschappers graag lacherig doen, legt in zijn werk op gefundeerde en systematische wijze uit waarom de halfgare theorie over ‘integratie’ welhaast onmogelijk kan leiden tot goede beschrijvingen die verklaring behoeven.

Er is nog een ander probleem in dit verband. Omdat via registratie deelpopulaties in kaart gebracht worden, ontstaat steeds maar weer de roep om bevolkingsgroepen specifieke beleidsdoelen voor te schrijven. De zogenaamde performatieve werking van deze registratiepolitiek werkt zo goed dat hele menigten nu ook daadwerkelijk denken dat zij ‘man’ of ‘vrouw’ zijn. Dat is natuurlijk het goed recht van al die mensen, maar onderzoekers moeten rekenschap afleggen over hun aandeel in het voortbestaan van dit publieke vocabulaire, haar onbedoelde effecten incluis.
Brengt registratie dan migratie in kaart?

Rest ons nog de vraag of de registratie niet op effectieve en betrouwbare wijze transnationale migratie en mobiliteit in kaart brengt. Hier valt uiteraard wat voor te zeggen. Dat mensen een bepaald geslacht hebben, is op zich – in alle beperktheid van de informatie die daarmee wordt geregistreerd – best relevant, bijvoorbeeld vanwege processen van in- en uitsluiting.

Maar dan is de migratie en mobiliteit van mannen toch ook relevant? Hoe mannelijk is iemand nu precies als hij zich bevindt in volstrekt transnationale netwerken van informatie, goederen, kennis, kapitaalstromen, arbeid, rechten en andere afhankelijkheden? Het enige dat geslachts-registratie effectief zou kunnen meten, meet het daarom op een onbruikbare en vertekenende manier. Zonder zicht te geven op de mobiele, transnationaal vervlochten wereld waarin zowel zogenaamde vrouwen als zogenaamde mannen leven.

Naar die vervlechting moet onderzoek gedaan worden. Ik raad vervolgens de overheid aan kennis te nemen van dit onderzoek. Dit impliceert natuurlijk alsnog dat onderzoekers transnationale migratiebewegingen van mensen op coherente manier registreren. Niemand houdt onderzoekers tegen om gezamenlijk hierover gestandaardiseerde databases aan te leggen. Laten we dat meteen Europees doen. Op afstand van overheden kunnen onderzoekers dan kennis produceren over de wereld waarin we leven: een wereld die zich uitstrekt tot ver over de Hollandse dijken.

  • Volgende discussie
#1.1 kevin - Reactie op #1

Je slaat vollédig de plank mis. Het hele punt is juist dat de bevolkingsgroepen politiek bepaald zijn. De categorisering is arbitrair, dat kun je van geslacht niet zeggen. Volgens mij is dat de kern van het betoog: wat meten we eigenlijk als we de bevolking op deze manier indelen? Bevestig je dan niet die grenzen die je eerder hebt getrokken?

Daarnaast valt je ridiculisering op een paar punten door de mand, zoals ‘zelfidentificatie’ van geslacht (of bedoel je gender?). Bij etnische vraagstukken kan ik me heel erg goed voorstellen dat je het ene moment Nederlander voelt en het andere moment Europeaan of juist Eindhovenaar. Bij geslachten ligt dat niet echt voor de hand. Je verhaal slaat nergens meer op. De vergelijking tussen etnische registratie en geslachtsregistratie gaat in het geheel niet op, op deze manier. Misschien heb je wel een punt, maar je kunt dat niet zo één op één vertalen. Het valt onmiddellijk op waar de vergelijking niet opgaat.

  • Volgende reactie op #1
#1.2 TisMeWat - Reactie op #1.1

Hoezo is geslacht niet net zo “arbitrair” als we het vergelijken met de in het artikel aangevoerde “argumenten”?

Soms voelt een vrouw zich vrouw, soms moeder, soms zusje, soms echtgenote. Soms voelt een vrouw die “mannelijk” werk doet zich niet per se “vrouw”, omdat ze – terecht – net als de man betaald wil worden.

En er zijn hele groepen “geslachtsneutraal”, “geslachtsonzeker” of die anderszins uit deze rigide indeling vallen.

Is dit dan niet net zoals bij allochtoon/autochtoon beweerd wordt, aan zelf-interpretatie onderhevig, en zullen we dit dan maar ook gaan afschaffen, omdat het zo onnodig stigmatiseerd en puur een beleidsmatig gedrocht is?

#1.3 Sjiek - Reactie op #1

Prachtig hoe je de bal achter je eigen doelman weet te schuiven.

  • Vorige reactie op #1
#2 Naveda

Wat een overdreven ingewikkeld stuk. Waarom? En wat een wollige flauwekul: “Etnische groepen bestaan in een spel van grenzen trekken en verleggen. Onderzoekers moeten zich verdiepen in de manier waarop mensen zelf dergelijke grenzen weten te creëren en verschuiven.“. Zeg dan gewoon dat etnische grenzen arbitrair zijn. Drukdoenerij waardoor ik een groot gedeelte maar geskipt heb.

Mijn eenvoudige denkwijze:
Bepaalde allochtonengroepen komen bijvoorbeeld vaker in de criminaliteitscijfers voor. Dat weten we door registratie. Daar kun je als overheid vervolgens gericht beleid op ontwikkelen. Handig dus. En zolang je voldoende snel anonimiseert, hoeft privacy geen bezwaar te zijn.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#3 Rogier van Reekum

TisMeWat snapt inderdaad niet waar het om draait en zijn scherpzinnig bedoelde pastiche komt dan ook bij het laatste punt over migratie en mobiliteit niet goed uit de verf. Dat kunnen we hem niet kwalijk nemen. Hoogleraren en beleidsadviseurs bij ministeries snappen het ook niet. Hij maakt dezelfde kromme vergelijkingen als Arjen Verweij maakte in zijn stuk.
Even voor de duidelijkheid:
1) ik, en vele mensen die er bijvoorbeeld studie naar hebben gedaan, zien eigenlijk geen goede redenen waarom de overheid het geslacht van burgers zou registeren; wat gaat dat de overheid aan? wat gaat het doen met die informatie? hoe bepaalt de overheid dat? in welke categorieën gaat de overheid geslachten indelen? toch niet in man/vrouw mag ik hopen, want dat zijn gendercategorieën. Uiteindelijk is de vraag of de overheid geslacht, gender of etniciteit zou moeten registeren een politiek-normatief vraagstuk.
2) Dat de overheid moet ophouden iets te registreren waar het niet over gaat (etniciteit) of niets mee te maken heeft (geslacht) is op zich nog geen reden om er geen data over te verzamelen voor onderzoek. Nu is de vraag die ik in mijn stuk behandel of er onderzoekstechnische redenen zijn voor etnische registratie, zoals dat nu door de Nederlandse overheid gebeurt maar in principe ook door een apart instituut zou kunnen plaatsvinden. Vervolgens moeten mensen die twijfelen aan de waarde van dergelijke data aanhoren dat we toch ook populaties indelen in leeftijds- of gendercategorieën, alsof dat intelligente redenen zijn om ook door te gaan met het verzamelen van gestandaardiseerde gegevens over zogenaamde etnische groepen. Punt is nu juist dat leeftijd en gender veel beter langs gestandaardiseerde weg in kaart te brengen zijn en je dan enigszins betrouwbaar weet wat je meet, al begint het bij gender al wankeler te worden (misschien dat we over een tijdje, zeg een jaar of 200, ook gender niet meer gestandaardiseerd kunnen meten). Voor etnische groepen is gestandaardiseerde meting onzin. En ook wanneer je populaties wilt opdelen in deelpopulaties aan de hand van geboorteland (van de ouders) – en dat dus niet meer etniciteit noemt – is totaal onduidelijk wat je daarmee meet. Als die indeling van de populatie een effect laat zien (uit een regressie-analyse), dan weet je eigenlijk nog niets over waar dat effect vandaan komt en daar kan je aan de hand van gestandaardiseerde categorisering van bevolkingsgroepen ook niet achter komen. Dat laatste geldt ook voor leeftijd en gender, maar daar wist je veel beter wat je aan het meten was. De geinige omzetting van mijn argument over etnische bevolkingsgroepen naar leeftijd of gender gaat dus niet op. Dat is nu juist het punt. TisMeWat, denk er maar nog eens over na…

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#3.1 TisMeWat - Reactie op #3

“Punt is nu juist dat leeftijd en gender veel beter langs gestandaardiseerde weg in kaart te brengen zijn”

Dan wat? Etnische afkomst? Lijkt me net zo duidelijk. Even kijken naar de paspoorten van ouders/grootouders en klaar.

“Als die indeling van de populatie een effect laat zien (uit een regressie-analyse), dan weet je eigenlijk nog niets over waar dat effect vandaan komt en daar kan je aan de hand van gestandaardiseerde categorisering van bevolkingsgroepen ook niet achter komen. Dat laatste geldt ook voor leeftijd en gender, maar daar wist je veel beter wat je aan het meten was.”

Is dat zo? Waarom is het betalingsverschil tussen man/vrouw wel geaccepteerd als statistisch relevant, maar mag etnische afkomst niet meegenomen worden bij criminaliteitscijfers, bijvoorbeeld?

Ondanks hele lange betogen met veel vakjargon, heb ik nog geen duidelijkheid gekregen waarom het ene wel moet mogen en het andere niet, waarom het ene wel relevant is, en het andere “natuurlijk” niet.