OPINIE - Het houden van hoorzittingen met kandidaat-bewindspersonen in het Nederlandse parlement is onwenselijk en nutteloos.
In 1929 ging een benoeming tot minister van Onderwijs van Gerbrandy, over wie deze week een fraaie biografie verscheen, niet door omdat er een storing was in de telefoonverbinding. Er was haast bij en dus namen ze toen maar een ander, mr. J. Terpstra. In april 1959, toen ruim dertig kandidaten weigerden, was bij een formatie-De Quay zelfs sprake van een schertsvertoning. Wie de geschiedenis van de formaties beziet, komt nogal wat situaties tegen waarbij het veel moeite kostte geschikte kandidaten te vinden voor één of meer posten.
Zo gek als toen zal het nu echter niet meer gaan, maar het proces van benoemingen van bewindslieden blinkt niet altijd uit door helderheid en logica. Nu is het – in tegenstelling tot wat wellicht wordt gedacht – ook helemaal niet zo eenvoudig om goede mensen voor zulke zware posten te vinden. Je moet er maar zin in hebben: nauwelijks nog vrije tijd, verantwoordelijk zijn voor fouten van anderen en uitgemaakt worden voor zakkenvuller, terwijl in andere sectoren meer is te verdienen.
De Quay slaagde enige weken later alsnog, maar omdat er in KVP-kring bezwaren bestonden tegen Gerard Veldkamp werd toen niet hij, maar diens partijgenoot Charles van Rooy minister van Sociale Zaken. Van Rooy bleek ongeschikt en in 1961 kwam Veldkamp uiteindelijk op diens stoel.
Dat noodgrepen niet altijd goed uitpakten, kwam daarna vaker voor: Leo de Block in 1967 op Economische Zaken, Chris van der Klaauw in 1977 op Buitenlandse Zaken, Hayo Apotheker in 1998 op Landbouw. En er waren er meer. Overigens lag dat lang niet altijd aan hun ‘bekwaamheid’. Van Rooy was een goed bestuurder en zou later een gewaardeerd ‘Gouverneur’ van Limburg worden. De Block had zijn sporen verdiend bij de KLM en Apotheker was en werd een goede burgemeester in Friese gemeenten.
Zouden dat soort ‘mislukkingen’ zijn voorkomen door kandidaten voorafgaand aan hun benoeming te horen, zoals Alexander Pechtold weer eens bepleitte? En zou Philomena Bijlhout in 2002 hebben bekend dat zij had gediend bij de militie van Bouterse? Of zou Co Verdaas zijn ‘afgekeurd’ vanwege de Gelderse reiskostenaffaire, daar waar de Gelderse Staten daar eerder geen probleem mee hadden?
Zou de Kamer verder een ministerschap van anderen die later niet slaagden, hebben verhinderd? Van kandidaten bijvoorbeeld die politiek minder handig optraden (zoals Ella Vogelaar), of die niet met ambtenaren over weg konden (zoals Uri Rosenthal), of over onvoldoende dossierkennis beschikten (zoals Herman Heinsbroek)? Enerzijds is het de vraag of enkele incidenten (zoals met Verdaas) een zwaarwegend genoeg argument zijn om een nieuwe procedure in het leven te roepen en anderzijds of die procedure echt zal opleveren wat daarmee wordt beoogd.
Je kunt ook zeggen: in Brussel lijkt het wel te werken, omdat daar opnieuw een kandidaat te licht werd bevonden. De Europese Commissie is evenwel onvergelijkbaar met een Nederlands kabinet. De aangezochte kandidaat-bewindslieden hebben te maken met een door fracties overeengekomen regeerakkoord, waaraan zij zich binden en dat zij gaan uitvoeren. Zij hebben geen eigen ‘agenda’. Voor kabinet en bewindslieden geldt verder de vertrouwensregel. Een kabinet en bewindslieden kunnen alleen aanblijven als zij het vertrouwen hebben van de Tweede Kamer. Iedere bewindspersoon (en het kabinet) kan elk moment worden weggezonden.
Dat kan bij individuele eurocommissarissen niet. Weliswaar kan de Commissievoorzitter een commissaris verzoeken op te stappen (zoals tijdens Barroso II met de Maltees Dalli gebeurde), maar voor het Europees Parlement is alleen het wegzenden van de gehele Commissie mogelijk, ook als slechts het beleid van één commissaris wordt afgewezen. Dat maakt een andere procedure dan bij ons logisch.
Het selecteren van kandidaat-bewindslieden is een zaak van politieke partijen. Als die met ongeschikte kandidaten komen, zullen ze daarvoor politiek worden afgerekend. Een krachtig, zelfverzekerd parlement doet er wel goed aan een falend bewindspersoon naar huis te sturen en niet te laten ‘bungelen’. Het beoordelen van bewindspersonen op hun daden past het beste bij ons parlementaire stelsel. Beter dan het vooraf vetoën van nog niet in functie zijnde personen.
Dit artikel van Bert van den Braak verscheen eerder op de website van het Montesquieu Instituut.
Reacties (2)
Goede overweging, een kanttekening: Een krachtig, zelfverzekerd parlement bestaat niet in Nederland (tot mijn grote verdriet)
@0: “Iedere bewindspersoon kan elk moment worden weggezonden. Dat kan bij individuele eurocommissarissen niet.”
– Het verschil is minder groot, afkeuring van de eigen begroting kan bij beide, is heel effektief. Bij de EU de voordracht door de commissievoorzitter , nationaal de voordracht door regeringspartijen, dus met steun van de meerderheid.