Het is niet meer tegen te houden. Wij worden allen vleesverlaters. Op dit moment zijn er pakweg een miljoen vegetariërs en zo’n honderdduizend veganisten. Dat lijkt niet veel, maar het gaat hier om een verdubbeling in luttele jaren tijd. En die onstuimige groei zal waarschijnlijk alleen maar doorzetten. Nog tien, twintig jaar, en vlees eten heeft hetzelfde imago als roken anno 2018. De grote vraag is natuurlijk wat hiervan de gevolgen zullen zijn. Gunstig voor dieren, dat is duidelijk. Maar voor de mens? Al die tofoe, bonen en pompoen, gaan we daar geestelijk op vooruit? (Afgezien van het feit dat we zouden kunnen genieten van het gevoel dat we goed bezig zijn.)
De klassieke voedingsleer zegt van niet. Voeding, dat draait om suikers, vetten en eiwitten, en een handjevol zeldzamer bestanddelen. Zolang je daar genoeg van binnenkrijgt, is er niks aan de hand. Ongeacht waar het vandaan komt. Dat is de klassieke opvatting. En u raadt het al: die klopt niet. We zijn namelijk niet de enigen die genieten van onze spijsvertering. Onze darmen zitten vol bacteriën die enthousiast met ons mee-eten. Maar (en nu komt het): wélke bacteriën dat zijn, hangt af van de samenstelling van ons voedsel. En daar komt bij: die bacteriën communiceren met ons brein. Langs neurologisch én chemische weg. Met andere woorden: uw darmen praten met uw brein, en als uw voedselpatroon verandert, verandert het gesprek. Dus nogmaals: zijn vegetariërs en veganisten wijzer – of juist niet?