Wie niet van insecten houdt, moet op vakantie in La Grande Motte. De aankomstplaats waar het tourpeloton over enkele uren in een zinderende sprint zal neerstrijken, is volkomen bedacht door de Franse regering onder De Gaulle. (Natuurlijk De Gaulle: bij Franse regeringen denk ik altijd aan De Gaulle, bij de Franse koningen denk ik aan Louis Quatorze, bij Franse filosofen aan Voltaire. Ik weet dat er anderen zijn, maar heel vaagjes, heel diep verscholen onder een dik plakkaat (denk)beelden. Iconen zijn dit, onsterfelijk en gegrift in de geschiedenis. Anderen, misschien wel even groot sneeuwen onder.)
Enfin, bedacht dus. Hoe bedenkt men een badplaats, en met welk doel? Twee vragen waarop eenzelfde antwoord te vinden is: geld. Francs dus in dit geval, francs die niet in Frankrijk werden uitgegeven, maar aan de Spaanse Costa Brava. In de jaren zestig kwam in het naoorlogse Europa een aanzienlijke toeristenstroom op dreef. Omdat de eerstkomende economische crisis zich pas over tien jaar zou aandienen met de oliecrisis van 1973, leegden zij met vreugde hun van voorspoed uitpuilende portemonnees aan de exotische kuststrook. Dat Spanje geregeerd werd door een fascistische generaal deed kennelijk niet terzake. Wie geld had, en een auto, ging op vakantie in de toen nog idyllische vissersdorpen Lloret de Mar, Salou en Tarragona. Voor de toerist die tegenwoordig de martelgang moet ondergaan hier neer te strijken, is het moeilijk te geloven dat het hier ooit leuk was.