Een historicus zou eigenlijk alle landen moeten bezoeken waarover hij schrijft. Doet hij dit niet, dan maakt hij fouten. Gegarandeerd. Zo schrijven oudheidkundigen nog wel eens dat de Romeinen in Germanië alleen maar armzalige gebieden aantroffen, zodat ze het land aan de overzijde van de Rijn na verloop van rijd zonder al te veel schade weer konden opgeven. Wie echter de moeite neemt de Romeinse forten langs de Lippe te bezoeken of de vallei van de Main te verkennen, stelt al snel vast dat het gaat om vruchtbare gronden. De bewering dat Germanië arm zou zijn, is afkomstig uit de Romeinse propaganda, die moest verdoezelen dat er wel degelijk iets verloren was gegaan.
Of neem de Romeinse nederlaag bij Carrhae. Wie het verslag van Ploutarchos leest, krijgt het idee dat generaal Crassus door verraderlijke gidsen de woestijn werd ingelokt. De Griekse auteur geeft een lange beschrijving van het doodse landschap en merkt op dat de eindstrijd uiteindelijk plaatsvond bij een beekje dat daar, zo krijg je het idee, door de woestijn stroomde. In dit “eindeloze woestijnlandschap” konden de legioenen niet goed vechten, schrijven moderne auteurs dan. Wie de legioenen achterna reist, zal inderdaad door een doods landschap gaan, om vervolgens aan te komen bij de uiterst vruchtbare vlakte van de rivier de Balikh. De moderne reiziger stelt daar vast dat de beschrijving van het doodse landschap in feite totaal irrelevant is: de strijd vond plaats op de velden langs een rivier, ja zelfs ten dele in een moeras. Crassus kwam niet in de problemen door ontrouwe gidsen of “eindeloze woestijnen”, maar doordat zijn vijanden simpelweg beter waren – iets wat de Romeinen niet aan zichzelf konden toegeven en wat moderne historici zouden hebben geweten als ze de plek hadden bezocht.