Zelden grotere symboolpolitiek gezien dan het uitfaseren van de gloeilamp of, op z’n Brussels gezegd, het ‘opschalen van de efficiëntie-eisen van verlichting’. Op de opiniepagina’s proberen mensen zoals klimaatexpert Bas Eickhout in de NRC Next van afgelopen woensdag te redden wat er te redden valt en het te spinnen tot een nuttige maatregel. Tevergeefs. Ze hebben halve waarheden en kleine leugens nodig om hun gelijk aan te tonen.
Zo haalt Eickhout aan dat negentien procent van de elektriciteit in de wereld opgaat aan verlichting. En dus is het verbod een goed verbod. Ik hoop voor hem dat hij er zelf in gelooft, want anders zou ik hem betichten van moedwillig onvolledige informatie verspreiden. Maar goed, behalve klimaatexpert is Eickhout ook GroenLinks-europarlementariër. Helemaal klimaatneutraal kan je hem dus niet noemen.
Allereerst heeft die negentien procent slechts betrekking op het wereldwijde stroomverbruik, niet op het Europese. Het zou goed kunnen dat dat percentage in Europa anders is. Daarnaast is, met het oog op het milieu, het focussen op stroomverbruik zeer twijfelachtig. Daar gaat gaat het natuurlijk niet om, het gaat immers om het totale energieverbruik. Strikt genomen klopt het wat Eickhout zegt, maar door dat niet te benoemen schetst hij toch een onvolledig beeld.
In die negentien procent zit daarbij niet alleen het aandeel van huishoudens besloten, maar ook het aandeel van de industrie en de overheid. Denk aan het verlichten van kantoren, bedrijventerreinen, en – ook niet geheel onbelangrijk – straatverlichting. Deze nieuwe wetgeving gaat daar helemaal geen invloed op hebben, aangezien de overheid en het bedrijfsleven veel efficiëntere verlichting gebruiken. In Nederland is het aandeel van verlichting in het stroomverbruik per huishouden slechts vijftien procent. Nog steeds een aardige hap, maar wel flink minder dan geschetst.