Ach, wie maak ik ook wat wijs: niks “geachte”. Ik acht u helemaal niet. Dat hoeft ook niet, u heeft geen flauw idee wie ik ben en u gaat dit nooit lezen, dus zelfs voor de beleefdheid hoeft het niet. Maar toch schrijf ik u (zonder achting dus), omdat ik er een beetje de pest in heb. Ik stond vorige week namelijk in een winkel, en daar stond u ook. Met uw natte blafhoest. Non-stop te kuchen en te rochelen.
Ik weet het, we doen alsof de pandemie over is. We negeren de onderzoeken die er op wijzen dat Covid kan leiden tot hersenkrimp, langdurige schade aan het immuunsysteem en tal van aandoeningen die je serieus niet wil hebben. Net als dat we langdurige Covid grotendeels negeren.
Maar het ding is: ook vóór Covid was dit al asociaal. Dat half ziek bacteriën en virussen rondsproeien in de openbare ruimte. Sommigen dragen het soms zelfs als badge of honor, doodziek naar het werk gaan en daar alle collega’s aansteken. I’m on that grind, mothafucka, kijk mij eens werken zelfs terwijl ik ziek ben. En niet bedenken dat die paar uren dat je zelf ziek aan het werken bent en bovendien maar matig productief bent, voor een verlies van een veelvoud aan productieve uren van collega’s zorgt. De tering.
Maar ik dwaal af, mevrouw natte blafhoest. Als u alleen was geweest, dan had mijn naïeve ik nog kunnen denken dat u misschien eenzaam was, boodschappen moest hebben, en kind noch kraai had om u te helpen. Maar we stonden in een winkeltje met beetje luxe eten, eigenlijk. En u was niet alleen, maar met gezelschap, lekker een uitje aan het houden met de meiden (nou ja, dames). Beetje beppen, beetje winkelen, beetje snot in het rond sproeien.
Afijn. Ik wil uw Covid niet. Ook niet uw griep, uw RS, uw ordinaire verkoudheid, helemaal niets. Doe normaal. Zoals gezegd, het wás al asociaal, je ziek tussen de mensen begeven alsof er niets aan de hand is en dan anderen besmetten, maar in tijden van Covid is het echt tyfusasociaal.
Niet meer doen dus, alstublieft.