Van Nikolai Roslavets (1881-1944) hoorde ik drie jaar geleden, samen met Alexander Mosolov, voor het eerst in een tijdschrift. Ik weet niet meer welk tijdschrift, misschien is zulke vergeetachtigheid een kwestie van leeftijd, maar dertig jaar geleden kon ik me ook al niet herinneren in welk tijdschrift of welke krant ik een bepaald stuk had gelezen. Reden waarom ik die stukken ook uitknipte, en die stukken stapels gingen vormen, die uiteindelijk tien jaar geleden met de oudpapierman zijn meegegaan.
Ik wist al wel van de verschrikkingen voor sommige componisten en musici in het Rijk der Arrebeiders, vooral in de jaren dertig en veertig, door het boek met de herinneringen van Dmitri Sjostakovitsj. Hij noemt de namen van Roslavets en Mosolov in dat boek niet, veiligheidshalve ongetwijfeld, want hij moet ze gekend hebben. Nog in de jaren zeventig was het not done in de Sovjet Unie om bijvoorbeeld te zeggen: ‘Roslavets was een groot componist.’ Als je dat deed, kon je verwachten dat zijn eerbiedwaardige collegae massaal uitriepen: ‘Zijn composities zijn zo slecht, ze zijn het papier nog niet waard waarop ze zijn opgeschreven!’ Exact hetzelfde dus wat ze over Sjostakovitsj en over Mosolov hadden geroepen.