Op 22 juni hoop ik te promoveren tot doctor in de politicologie. Bij het onderliggende proefschrift ‘Political Parties and the Democratic Mandate’ behoren twaalf stellingen. In deze serie een korte toelichting op enkele van de meest prikkelende. De tweede aflevering: ‘Politiek is een paradox van strijd en compromis’
Als je een politicoloog vraagt wat politiek is, krijg je waarschijnlijk een zorgvuldig uit het hoofd geleerde definitie. Politiek is “wie wat krijgt en hoe” (Laswell) of “de gezaghebbende allocatie van waarden” (Easton). Het heeft te maken met macht, met collectieve besluitvormingsorganen en in moderne context met de staat. Deze kenschetsen bevatten elk treffende elementen, al moet je er wel even over nadenken om ze precies te kunnen plaatsen. Het is naar mijn overtuiging zinvol om politiek te bekijken als de spanning tussen twee schijnbaar tegenstrijdige elementen: strijd en compromis. Wanneer je slechts één van deze twee elementen benoemt, verlies je de essentie.
Politiek is strijd, want het gaat om het nemen van beslissingen waarover doorgaans onenigheid bestaat. Als iedereen het altijd eens zou zijn, heb je geen politici nodig. In democratieën wordt deze strijd gevoerd op niet-geweldadige wijze.Niet voor niets noemde Clausewitz oorlog de “voorzetting van politiek met andere middelen”. Politiek is strijd en het gaat ergens over.
De andere kant van politiek is het compromis. De doelstelling van (democratische) politiek is te komen tot collectieve besluitvorming. Zeker in een democratisch systeem kun je zo’n besluit niet nemen als er niet op z’n minst enige overeenstemming is. Strijd alleen is niet genoeg. Zelfs in niet-democratieën moeten leiders zich bewust zijn van de gevoelens van het volk. Dit is niet alleen noodzaak, het is ook wenselijk. Wij kiezen politici niet alleen omdat ze een bepaalde visie op zaken hebben, maar ook om die visies om te zetten in beleid. Daarvoor is draagvlak nodig.
Door sommigen worden strijd en compromis als aan elkaar tegengesteld gehouden. Zowel conservatieven als Burke alsook radicale democraten als Rousseau leggen bijzonder veel nadruk op het zoeken van het compromis, of de ‘volkswil’. Zij streven vooral naar de eenheid. Populisten hebben in zekere zin dezelfde neiging: de elite negeert volgens hen stelselmatig de eisen van het volk. Natuurlijk, strijd tegen de elite is nu noodzakelijk, maar uiteindelijk moet de politiek niets anders doen dan het implementeren van de wensen van het volk.
Aan de andere kant staan degenen die politiek slechts als een afrekening met het zittende regime zien (Schumpeter). Volgens hen is democratie niets meer dan de mogelijkheid om de regering naar huis te sturen. Zo krijg je een pendule-democratie (Ed Van Thijn): van links naar rechts en weer terug. Er is een voortdurende strijd, maar van compromis is niet echt sprake, want een regering die steunt op een minderheid van de kiezers kan voor een korte periode haar agenda doorvoeren. Gelukkig is de werkelijkheid in landen met zo’n systeem weerbarstiger dan de theorie. Maar een eenzijdige focus op ‘afrekenen’ leidt enkel tot politieke poppenkast: vermakelijk, maar zonder doel.
Politiek bestaat bij de gratie van de spanning tussen strijd en compromis. Hoe worden verschillende voorkeuren en belangen (strijd) meegewogen in de vorming van collectief beleid (compromis)? Dit kruispunt is niet alleen bijzonder fascinerend, het is ook in normatieve zin van belang dat beide elementen in evenwicht worden gehouden. Politiek zonder strijd is de dood in de pot. Politiek zonder compromis mist zowel richting als doel. Partijen, in het bijzonder coalitiepartijen, moeten zich dat realiseren: verkoop het compromis niet als je eigen program. Doe als Bolkestein tijdens Paars-I en voer de strijd aan de hand van eigen overtuigingen, maar leg je als dat nodig is neer bij het gesloten compromis. Dát is eerlijke en heldere politiek.