Ongelijkheid in het onderwijs blijft bestaan en wordt nog steeds doorgegeven aan de volgende generatie. Tegenwoordig is vooral de opleidingsrichting van ouders bepalend geworden voor de opleidingskeuze van hun kinderen. Gerbert Kraaykamp, Jochem Tolsma en Maarten Wolbers zijn sociologen van de Radboud Universiteit Nijmegen. Zij betogen in deze gastbijdrage dat meer onderwijs niet meer gelijkheid brengt.
Steeds meer mensen zijn anno 2011 hoog opgeleid, ook de kinderen van laag opgeleide ouders. De opleidingskeuze van kinderen wordt steeds minder gestuurd door het opleidingsniveau van ouders. Maar de opleidingsrichting van de ouders is veel belangrijker geworden voor zowel de opleidingsrichting als het opleidingsniveau van hun kinderen. Zo is de kans dat kinderen van ouders met een juridische achtergrond ook een juridische opleiding kiezen twee keer zo groot dan een keuze voor een willekeurig andere opleiding. Bovendien volgen zonen van technisch opgeleide ouders tegenwoordig ruim anderhalf jaar meer scholing dan zonen van ouders in de zorg; voor dochters is dit verschil bijna een jaar.
Deze gegevens zijn afkomstig van de Familie-Enquête Nederlandse Bevolking, een grootschalig surveyonderzoek onder een representatieve groep Nederlanders dat elke vijf jaar wordt uitgevoerd door sociologen van de Radboud Universiteit. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van gegevens over onderwijsloopbanen en het gevolgde onderwijs van ouders van bijna negenduizend personen.
Ouderlijke opleidingsrichting stuurt opleidingskeuze kind
Het opleidingsniveau van de ouders wordt minder belangrijk voor de opleidingskeuze van hun kinderen. Vroeger kozen vooral kinderen van hoogopgeleide ouders voor een medische studie, tegenwoordig is die keuze ook weggelegd voor kinderen met net iets bovengemiddelde ouders. Een vergelijkbare ontwikkeling zien we bij andere opleidingsrichtingen, zoals het onderwijs, techniek, economie en sociaal-culturele opleidingen. De opleiding Rechten vormt een uitzondering – dit blijft vooral een opleiding voor kinderen van hoog opgeleide ouders.
Ook de invloed van het opleidingsniveau van de ouders op het opleidingsniveau van het kind neemt af. Als ouders een jaar langer op school hebben gezeten, dan levert dat kinderen nog ‘maar’ drie maanden extra scholing op. Dit heeft te maken met de enorme onderwijsexpansie. De groep met een beroeps- of hogere opleiding is diverser, heterogener. Nu bijna iedereen goed opgeleid is, kun je je met het opleidingsniveau niet meer echt onderscheiden op de arbeidsmarkt en wordt de keus voor een goede opleidingsrichting belangrijker. Het is steeds relevanter geworden wàt het kind gaat doen binnen het mbo, hbo of de universiteit: techniek, zorg, recht, medisch of anderszins. En deze keuze wordt steeds meer gestuurd door de opleidingsrichting van de ouders.
Onderwijsexpansie creëerde nieuwe ongelijkheid
Opmerkelijk genoeg heeft de onderwijsexpansie, bedoeld om te verheffen en gelijke kansen te bieden op onderwijs ook weer een nieuwe ongelijkheid gecreëerd. We zijn steeds hoger opgeleid, maar diploma’s zijn minder waard geworden waardoor het steeds belangrijker wordt om een juiste richting te kiezen. De onderwijsexpansie heeft weliswaar geleid tot een afname in de overdracht van opleidingsniveau van ouders op kinderen (zie ook onze eerdere publicatie), maar zorgt er tegelijkertijd voor dat ouders hun opleidingsrichting overdragen op hun kinderen. Daarnaast kan de opleidingsrichting van ouders veel opleveren voor het opleidingsniveau van hun kinderen.
We kunnen concluderen dat de onderwijsexpansie lang niet overal heeft gezorgd voor minder ongelijkheid in het onderwijs en een meer meritocratische samenleving.
Het hele onderzoek hierover is hier te downloaden en verschijnt binnenkort als bijdrage in het boek ‘Goede bedoelingen in het onderwijs’ (uitgegeven door Amsterdam University Press).
Reacties (3)
Ja, en?
Dat het opleidingsniveau van de ouders minder meespeelt bij het opleidingsniveau van het kind is enorme winst. Gaan we lopen piepen dat de richting opeens belangrijk is. De heren sociologen gaan er aan voorbij dat als ouders aanleg voor een richting hebben (b.v. beta’s) dat de kans groot is dat de kinderen ook een dergelijke aanleg zullen hebben. Los van dat er in een huishouden ook meer gepraat wordt over dergelijke onderwerpen en dus al meer in de belevingswereld van de betreffende kids voorkomt. Lijkt me een hele normale gang van zaken waar niets mee mis is.
Een ander punt is dat de onderzoekers stellen richting van je studie veel belangrijker is. Die was vroeger ook al belangrijk. Een papiertje is in mijn ervaring tegenwoordig alleen maar een startkwalificatie. Je zal je moeten bewijzen met ervaring, uitzonderlijke prestaties buiten je opleiding en blijven leren. Ik vind dat bij uitstek een meritocratische trend waar de heren in deze bijdrage geen oog voor lijken te hebben.
Dus, hoezo probleem?
Hoewel ik persoonlijk van mening ben dat meritocratie niet zaligmakend is, ben ik het met je eens dat dit stukje een hoog gehalte “sociologen gepiep” heeft. Met ongelijkheid denken de meeste mensen aan “wie voor een dubbeltje geboren is wordt nooit een kwartje” in plaats van “slimme ouders hebben slimme kinderen”.
Op een of andere manier doen zowel het onderzoek als de conclusies mij alleen maar denken aan de heer Stapel.