Een gastbijdrage van Gijs van Oenen, politicoloog en cultuurfilosoof aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Het stuk is ook te lezen op Sociale Vraagstukken.
De lust van de emancipatie en participatie wordt in toenemende mate een last, met opgeschroefde verwachtingen van de politiek. Sociale media zullen dat probleem verergeren. Een uitweg: een grotere rol voor onderzoek in de politiek.
Onderzoek naar de temperatuur van de samenleving levert al een jaar of vijf een constant, duidelijk beeld op. De burger is gelukkig, maar ontevreden. Dat wil zeggen: gelukkig met het eigen leven, maar ontevreden over de samenleving. Recent onderzoek naar de maatschappelijke beleving van en door de jeugd complementeert dit beeld: die is zelfbewust hedonistisch en onkritisch. Dertigers schijnen op hun beurt onzeker en gestrest te zijn.
Hoewel er ongetwijfeld meerdere verklarende factoren voor deze opvallende ontwikkelingen bestaan, meen ik dat een belangrijke factor tot nog toe niet of onvoldoende wordt onderkend: ‘de tragedie van de geslaagde emancipatie’. Centraal in deze verklaring staat de stelling dat het proces van emancipatie in Nederland geslaagd is. Een ieder is tegenwoordig in staat en behoort daarom de moed op te brengen voor zichzelf te denken. Niemand heeft leiding of bevoogding van anderen of van instituties nodig om zijn verstand te gebruiken. De laatste en beslissende fase van dit emancipatieproces, dat zich vanaf eind 18e eeuw langzaamaan heeft doorgezet, brak aan in de jaren ‘60 en ‘70 van de 20e eeuw. Gevestigde autoriteiten en instituties kwamen toen onder vuur te liggen. Mensen werden mondig en kwamen, individueel of in groepsverband, voor hun belangen op. In Nederland gebeurde dit alles ook nog eens sneller en radicaler dan elders. Dit wellicht mede doordat het bestuur zich snel aanpaste aan de gewijzigde verhoudingen, al dan niet met behulp van zogenaamde repressieve tolerantie.
Door de emancipatoire cultuur raakten mensen er snel aan gewend dat zij, voor het eerst in de geschiedenis, niet meer hoefden te leven naar normen waarover zij zelf geen zeggenschap hadden gehad. Dat betekent niet dat we louter naar zelfgekozen normen zouden kunnen of mogen leven; we hebben immers te maken met anderen, en met een pluraliteit aan overtuigingen en waarden. Maar het betekent wel dat er een hele interactieve cultuur van participatie en democratisering is ontstaan waarin mensen eraan gewend zijn geraakt betrokken te worden bij de institutionele vormgeving en belichaming van normen en waarden. Analoog aan het oude democratische credo ‘No taxation without representation’, zo geldt nu voor normen in het algemeen ‘geen acceptatie zonder consultatie’.
We trekken het niet meer
Door onze interactieve affirmatie van maatschappelijke normen hebben we ons die normen ‘eigen’ gemaakt, waarmee we onszelf in feite de plicht opleggen ook daadwerkelijk naar die normen te handelen. Autonomie heeft, zoals Kant al liet zien, een verplichtend karakter. Consequent handelen naar de eigen normen is een zware opgave; nu komen we er achter dat emancipatie ook disciplinering vereist, instituties die een ‘grenzenstellende context’ organiseren.
De lust van de emancipatie, participatie en interactiviteit gaat zo in toenemende mate ook als last worden ervaren. We zien dit geïllustreerd in het fenomeen van het dertigersdilemma: de keuzevrijheid, de maakbaarheid van het leven, leidt tot ‘keuzestress’, angst om ‘de verkeerde keuze’ te maken, voortkomend uit de ‘last’ om het perfecte leven te kunnen leiden. En we zien dus ook in toenemende mate symptomen van interactieve metaalmoeheid optreden. We ‘trekken het niet meer’, of zeggen: ‘Nu even niet!’; we ‘staken’ dan als het ware tegen onze eigen overtuigingen. Dit hedendaagse onvermogen te handelen naar de eigen normen is wat ik aanduid als interpassiviteit.
Interpassiviteit uit zich bijvoorbeeld in de problematiek van veiligheid. Doordat burgers hun eigen normen niet meer kunnen naleven, niet meer zelf de verantwoordelijkheid voor een fatsoenlijke omgang in de publieke ruimte op zich kunnen nemen, besteden zij die uit aan ‘toezichthouders’. Die moeten vervolgens de burgers gaan herinneren aan wat zij eigenlijk zelf al weten.
Interactieve metaalmoeheid en interpassiviteit vinden we ook in het domein van de politiek en het bestuur. We zijn enerzijds vergroeid geraakt met de interactieve procedures die ons in een voortdurend consultatief en deliberatief proces met politiek en bestuur verbonden houden. Anderzijds zijn deze procedures en processen zo complex en zo ver uitgedijd dat de daaraan verbonden participatie en het democratisch engagement voor individuele burgers steeds moeilijker is te realiseren. We realiseren ons dat we eigenlijk onze stem zouden moeten laten horen in alle domeinen van het publieke leven, of in ieder geval in alle domeinen die ons eigen leven op de een of andere wijze raken. We worden daartoe ook steeds meer in staat gesteld – is het niet in de vorm van politieke participatieprocedures, dan wel in de vorm van een geprivatiseerde vorm van consumentistische keuzevrijheid. Willen we tegenwoordig bijvoorbeeld ‘groene’ energie, dan moeten we ons niet meer wenden tot de minister van Economische Zaken, het parlement of de gemeente, maar tot commerciële aanbieders.
Ondanks de toenemende interactieve metaalmoeheid, neemt het interactief engagement nog niet af, want over democratische participatie bestaat nog onverminderd enthousiasme. Veel politieke discussies en problemen gaan nog immer over tekorten van democratische participatie, en de oplossing wordt veelal gezocht in uitbreiding en verbetering van mogelijkheden tot participatie en uitoefening van democratische vermogens.
Politici en bestuurders op hun beurt getroosten zich niet aflatende inspanningen om de vermeende kloof tussen burger en politiek te verkleinen. Daarmee wekken zij, op paradoxale wijze, juist weer hoge verwachtingen over wat de politiek vermag – verwachtingen die weliswaar vaak, maar naar de smaak van de moderne burger toch niet vaak genoeg, worden ingelost.
De gevolgen van nieuwe media
Welke gevolgen zullen de snel groeiende ‘Nieuwe media’ (mobiele telefonie, blogs, hyves, twitter, en andere vormen van ‘sociale media’ of ‘2.0 applicaties’) hebben voor interactieve metaalmoeheid en interpassiviteit in het politieke domein?
Nieuwe media zullen verkiezingscampagnes en –methodes aanzienlijk kunnen beïnvloeden, en ook de druk op zittende politici om zich buitenparlementair te verantwoorden nog verder vergroten, maar ze zullen de verwachtingen ten aanzien van politiek en bestuur nog verder opschroeven. Men zal meer betrokken raken bij interactieve procedures, en in die zin bij ‘democratie’, maar de vermeende ‘kloof’ tussen burger en overheid zal alleen maar blijven groeien. Ook initiatieven als ‘Wetgeving 2.0’ en ‘Ambtenaar2.0’ zullen dit tij niet keren, eerder het tegendeel: ze versterken de burger in de gedachte dat het bestuur direct aanspreekbaar is, zonder dat daarin politieke representatie en verantwoording nog een rol spelen.
Hoe verder? Volgens één scenario wordt de oplossing gezocht in de richting van ‘sterke mannen’. Eertijds vooral in de vorm van een zakenkabinet met figuren uit het bedrijfsleven, tegenwoordig zien we populistische politici als Fortuyn, Verdonk en Wilders op de voorgrond treden. Hun ferme optreden zal, naar men hoopt, rechtstreeks aan de verlangens en opvattingen van de gewone mensen appelleren en de ‘puinhopen’ van de traditionele representatieve politiek uit de weg ruimen. Zulke ‘directe representatie’, die daarom geen representatie is, is echter uiterst labiel. De onvermijdelijke deceptie zal niet lang op zich laten wachten en de ‘revolutie’ zal zich binnen korte tijd tegen de eigen leiders keren.
Een ander scenario houdt in dat we het tragische karakter van de huidige situatie onderkennen, en inzetten op meer inhoudelijke vormen van politieke meningsvorming en controle, bijvoorbeeld met inzet van onderzoek.Vanuit een ander, meer politiek-antropologisch perspectief pleitte Herman van Gunsteren in 1999 al voor ‘regeren door terugzien’, maar wie er moet terugzien en hoe liet Van Gunsteren onbesproken. Dit zien we nu al bij de parlementaire enquête of speciale onderzoeken zoals die door bestuur of parlement kunnen worden ingesteld, zoals bijvoorbeeld over Srebrenica of de Irak-oorlog. Zulk onderzoek kan door Tweede of Eerste Kamer worden verricht, maar ook bijvoorbeeld door gespecialiseerde wetenschappelijke instituten of door een ‘commissie van wijzen’. Het zijn middelen die tijd kosten, maar een automatische afkoelingsperiode is juist een voordeel in de oververhitte gemediatiseerde politieke constellatie van tegenwoordig. Het bevredigt tevens de behoefte aan openbaarheid, met openbare verhoren waarvan de media uitgebreid verslag doen. Recente voorbeelden van dit soort onderzoeken zijn het onderzoek van de commissie-Davids over de Irak-oorlog en het onderzoek van de commissie-De Wit over de financiële crisis.
Zo’n onderzoeksdimensie voegt in wezen een extra element van ‘waarheidsvinding’ toe, om het representatieve aspect van de democratische structuur te versterken. Niets belet de media, of commerciële onderzoekers, of via internet georganiseerde netwerken van belangstellenden en geïnteresseerden, om zich op die ‘markt’ te storten. (Zoals marktonderzoeksbureau Motivaction zich het afgelopen decennium succesvol als ‘concurrent’ van het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft opgeworpen). Als het goed is, creëren de parlementaire en andere officiële onderzoeken zelfs vanzelf zo’n behoefte aan ‘contra-expertise’ door andere media. We zullen dan vanzelf zien welke vorm van ‘medialogica’ hier succesvol op in weet te spelen.
Gijs van Oenen is politicoloog en cultuurfilosoof, en werkzaam aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Dit artikel is een ingekorte versie van het essay over ‘interactieve metaalmoeheid’ dat hij voor de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling schreef.
Reacties (1)
De commissie Davids, ja, dat is een goed voorbeeld. Kan iemand mij misschien effe vertellen wat er met de resultaten van die commissie is gebeurd?