Een van de fascinerendste verschijnselen in de communicatie is ongetwijfeld de ironie. Het is typisch menselijk: ik geloof niet dat er diersoorten zijn die elkaar ironisch bejegenen, en kunstmatige intelligentie is er bij mijn weten ook nog niet aan toe.
Het is alleen de vraag hoe je het gebruik van ironie precies moet begrijpen. De klassieke definitie is dat je bij ironie het ‘omgekeerde zegt van wat je bedoelt’. Je kijkt uit het raam, het regent pijpenstelen, en je zegt ‘lekker weer, hè’.
Dat voorbeeld is alleen minder kenmerkend dan je zou denken. Er zijn allerlei problemen met die definitie, en in een recent (ongepubliceerd) artikel vatten de Amerikaanse taalkundigen Cohn-Gordon en Bergen die aardig samen.
In de eerste plaats is niet duidelijk waarom mensen ooit de behoefte zouden hebben om het omgekeerde te zeggen van wat ze bedoelen. Dat is wel het grootste probleem met ironie: ze lijkt omslachtig en zo ongeveer bedoeld om misverstanden te creëren, dat alles maakt het lastig te begrijpen waarom mensen zich aan zoiets overgeven.
Bovendien zeggen mensen die ironisch praten lang niet altijd ‘het tegenovergestelde’ van wat ze bedoelen. Stel dat je met een vriend naar een vreselijk amateuristisch concert bent geweest van een kraaienvalse zanger. Bij het naar buiten gaan zeg je “Waar heeft die op het conservatorium gezeten?” Dat is ironisch, maar het is niet ‘het tegenovergestelde van wat je bedoelt’, want het is niet duidelijk wat ‘het tegenovergestelde’ van een vraag is.
En tot slot kun je ook niet over alles ironisch zijn door het tegenovergestelde te zeggen. Na het concert loop je met je vriend de straat op. Daar staat een auto waarvan je allebei duidelijk ziet dat een paar ruiten gebroken zijn. Je kunt dan zeggen “alle ruiten van die auto zijn nog heel”. Dat is wel vervreemdend, maar geen ironie.
Cohn-Gordon en Bergen hebben, vind ik, een aardig idee over wat ironie is. Je zegt iets dat evident niet van toepassing is op de situatie – dat kan zijn ‘het tegenovergestelde van wat je bedoelt’, maar dus ook een vraag die duidelijk niet past – en je doet dat niet alleen om iets inhoudelijks mee te delen – het regent, de zanger is vreselijk –, maar vooral ook om iets te zeggen over de ‘common ground’.
Die common ground is een vakterm in de communicatietheorie, die verwijst naar de kennis die deelnemers aan een gesprek delen. Zonder common ground is menselijke communicatie nauwelijks mogelijk. Ook als ik niet-ironisch zeg “die zanger is vreselijk”, doe ik een beroep op de common ground, bijvoorbeeld door met de uitdrukking ‘die zanger’ te verwijzen naar die éne zanger aan wie wij nu allebei denken. Omdat ik weet dat wij allebei aan dezelfde zanger denken, hoef ik dat niet nader te expliciteren.
In ironie doe je nog iets meer: je wijst er nadrukkelijk op dat jij die zanger niet alleen vreselijk vindt, maar dat je ervan uitgaat dat iedereen dit al wist, dat het in de common ground zat, voordat je het zei: dat je gesprekspartner het ook vindt, of in ieder geval dat hij weet wat jouw muzikale smaak is. Je doet dus ook een mededeling over die common ground. Dát is de functie van ironie: bevestigen dat je onuitgesproken dingen deelt.
Dit is de reden waarom het met de gebroken autoraampjes niet goed werkt. Als je beiden kunt zien dat die raampjes kapot zijn, is er weinig geheimzinnigs aan de common ground. Ironie gaat daarom ook in de regel over meningen, die nu eenmaal niet onmiddellijk zichtbaar zijn.
Cohn-Gordon en Bergen gaan niet precies in op de reden waarom je eigenlijk dan over die onuitgesproken common ground zou willen praten, maar je kunt je voorstellen dat het iets te maken heeft met het complexe sociale karakter van de mens en de bijzondere plaats die precies de common ground daarin inneemt. Mensen genieten ervan als ze een grote common ground hebben met hun gesprekspartner, ‘samen’ speelt een belangrijkere rol voor de mens dan voor andere diersoorten. Er is ook geen andere diersoort die het leuk vindt om samen naar de televisie te kijken.
Het probleem is nu natuurlijk dat die common ground, precies omdat hij onuitgesproken is, ook altijd een factor is van onzekerheid. Het is daarom prettig om te weten dat je mensen om je heen hebt met wie die common ground ook op het gebied van opinies redelijk stabiel is. Vandaar dat zoveel mensen klagen dat ironie op sociale media niet werkt: je hebt daar te maken met een minimale common ground, omdat je voortdurend praat met mensen die je niet kent en die je ook niet kunt zien. En vandaar ook dat een avondje op Twitter, ondanks alle verhalen over filterbubbels, uiteindelijk minder bevrediging schenkt dan naar een concert gaan met vrienden.
Verscheen eerder hier.
Reacties (1)
En wat ook niet helpt is dat het ironieteken nog steeds niet in de ascii-tabel of emoji/symbolen is opgenomen.
Nee, een zwevende man in pak (?), dáár kunnen we wat mee.