ANALYSE - Vandaag staat er een ingezonden brief in het Financieel Dagblad, met de kop “Internationalisering pure noodzaak”, geschreven door de directeuren van het Europees Platform en het Nuffic. Beide organisaties richten zich op het ondersteunen en stimuleren van internationalisering in het onderwijs. Gisteren nog stond er een uitgebreid verhaal in De Volkskrant over de bezuinigingen op het ambassadenetwerk. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken moet ook bezuinigen, en kiest ervoor om zo veel mogelijk steunpunten in het buitenland te behouden. In plaats daarvan worden bestaande ambassades soberder en gaat men inwonen bij ambassades van andere landen.
Het is toch wat met Nederland en internationalisering. Het gevoel bestaat altijd dat er teveel geld aan wordt uitgegeven, zonder dat duidelijk is wat het oplevert. Het Nuffic en het Europees Platform citeren in de brief talrijke rapporten die aantonen dat internationalisering wél heel veel oplevert. Eerder schreef ik al dat in landen als de UK, Australië en Nieuw-Zeeland, onderwijs aan buitenlandse studenten “big business” is.
Toch willen we er niet teveel aan uitgeven. In Nederland hebben ambassades een imagoprobleem, en met internationalisering in het onderwijs is dat eigenlijk net zo. Ambassades worden nog steeds geassocieerd met de elite, en Nederlanders die een ambassade echt nodig hebben, wonen in het buitenland. Vaak komen alleen de slechte ervaringen in de krant.
Bij internationalisering heb ik wel eens het idee dat we in Nederland ons onderwijs zó goed vinden, dat het zonde is om studenten naar het buitenland te sturen. Er is decennia lang subsidie verstrekt aan onderwijsinstellingen om meer studenten naar het buitenland te krijgen, en ook meer studenten te ontvangen. Dat is lang niet altijd vanzelf gegaan en internationalisering wordt lang niet altijd omarmd. Slechts een klein percentage gaat volgens de statistieken naar het buitenland. Zowel inkomende als uitgaande mobiliteit stijgen wel, maar nog steeds gaat minder dan 3% van de studenten naar het buitenland. Dat is geen groot electoraat.
Op bijna alle maatschappelijke terreinen is internationalisering gewoon onderdeel van het dagelijks leven, en de motor voor groei en innovatie. Maar het blijft voor organisaties als Nuffic, Europees Platform en ook Nederlands Onderwijs in het Buitenland blijkbaar lastig om daarvoor aandacht te houden. En eigenlijk klopt het ook niet dat twee ondersteunende instellingen een dergelijke brandbrief moeten schrijven. Het is aan de instellingen zelf (universiteiten, hbo, mbo, vo, po) om te laten merken dat ze dit belangrijk vinden. Dus waar blijft de brief van de instellingen?
Daar wreekt zich mogelijk een ander verschijnsel. Binnen universiteiten is internationalisering voor een groot deel al “common practice”. Kijk maar naar onderstaande grafiek, uit een recent rapport over academische carrières van het Rathenau Instituut:
De Nederlandse academische arbeidsmarkt is een open systeem. Flinke aantallen promovendi (PROM), overig wetenschappelijk personeel (OVWP), universitair docenten (UD), universitair hoofddocenten (UHD) en hoogleraren (HGL) verlaten de universiteit, maar omgekeerd stromen ook veel wetenschappers in van buiten de Nederlandse universiteiten.De Nederlandse wetenschap wordt steeds internationaler. Steeds meer academici komen vanuit het buitenland en steeds meer academici die aan de Nederlandse universiteiten werken, gaan naar het buitenland. Het aandeel buitenlandse academici in Nederland groeit.
In een omgeving waar internationalisering “normaal” is, is men wellicht minder geneigd allerlei externe organisaties te ondersteunen.
En er is natuurlijk nog een ander knelpunt. Het onderwijsstelsel in Nederland kent deelsectoren met verschillende “snelheden” en belangen als het gaat om internationalisering. Iedere deelsector heeft eigen instituties om internationalisering te bevorderen. Daar kan men leren van de discussie bij Buitenlandse Zaken. Ga bij elkaar inwonen, en denk dan ook nog iets groter. Allereerst één instituut voor alle sectoren, zou ik zeggen.
En waarom niet een gezamenlijk instituut met onze buren? Ga met België, Duitsland, de UK en wat mij betreft Denemarken onder één dak zitten, en breng de steunpunten onder in ambassades. Dan heb je alle kwaliteiten van het Europese onderwijs in de aanbieding. En laat de instellingen betalen voor je diensten. In de UK kost het opvragen van informatie over mobiliteit van studenten gewoon geld: het is blijkbaar ook geld waard. Om dat voor elkaar te krijgen heb je als Nederland wel visie en overtuigingskracht nodig. Die moet komen van de onderwijsinstellingen en politici, en niet alleen van clubs die in dit opzicht een belangrijke ondersteunende functie hebben.
Bron: Rathenau Instituut (2013). Feiten en cijfers: Academische carrières en loopbaanbeleid. Marije de Goede, Rosalie Belder, Jos de Jonge |