Met de kennis van nu wordt verondersteld dat snellere en betere informatie-uitwisseling tussen de Franse inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie Mohammed Merah eerder in beeld zou hebben gebracht. De realiteit is echter veel complexer. Gastredacteur Quirine Eijkman is senior onderzoeker bij het Contraterrorisme Centrum van de Universiteit Leiden. ,,Het effect van het delen van informatie tussen diverse veiligheidsdiensten wordt overschat.”
Na de verschrikkelijke moorden in Zuid-Frankrijk staat het uitwisselen van informatie tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie ter discussie. Volgens de Franse premier was er geen reden om Mohammed Merah eerder te arresteren. Dit ondanks het feit dat de verdachte in de gaten werd gehouden door de Franse geheime dienst. Hij was immers meerdere malen in Afghanistan en Pakistan geweest en had naar eigen zeggen een training van Al Qaida gehad. In binnen- en buitenland is er kritiek. De surveillance zou hebben gefaald en de geheime dienst had informatie eerder met de politie moeten delen. Er wordt verondersteld dat als na de eerste moorden de informatie voortvarend was gedeeld de laatste aanslag op de Joodse school voorkomen had kunnen worden. De vraag is daarom of het niet makkelijker zou moeten worden om informatie tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie uit te wisselen.
Sinds 9/11 en de aanslagen in Londen en Madrid zijn inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie meer informatie met elkaar gaan delen. Toch is er in een democratische samenleving een groot verschil tussen het werk van de geheime diensten en de politie. De taak van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten is het beschermen van de nationale veiligheid, terwijl de politie de openbare orde handhaaft en strafbare feiten oplost. Dit verschil vertaalt zich ook in de bevoegdheden van geheime agenten en rechercheurs. Het monitoren van websites is makkelijker voor inlichtingendiensten dan voor de politie. Alleen kan deze informatie vervolgens niet zomaar worden overgedragen aan de politie en aan een strafdossier worden toegevoegd. Daarnaast willen inlichtingendiensten vaak hun bronnen beschermen en is er een risico dat die bronnen openbaar worden bij de overdracht aan de politie. Het recht op een eerlijk proces vereist dat dit gebeurt. In de praktijk zijn geheime diensten daarom terughoudend met het delen van informatie met de politie. Dit geldt overigens ook vaak in relatie tot collega-diensten in binnen- en buitenland.
Met de kennis van nu wordt verondersteld dat snellere en betere informatie-uitwisseling tussen de Franse inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie Mohammed Merah eerder in beeld zou hebben gebracht. De realiteit is echter veel complexer. In eerste instantie was het namelijk helemaal niet duidelijk dat het om terrorisme ging. Pas na de aanslag op de Joodse school kwam de geradicaliseerde eenling als mogelijke verdachte in het vizier (sterker nog: dat gebeurde pas toen de politie ergens een scooter in de buurt aantrof en de auto van de broer van Merah waar sporen van explosief materiaal werd gevonden). Pas toen de politie hem probeerde te arresteren werd duidelijk dat hij hoogstwaarschijnlijk de dader was. Verder is de hoeveelheid informatie die zou moeten worden verzameld een probleem. Stel dat je elke persoon (of alleen diegenen met radicale overtuigingen die naar Afghanistan en Pakistan afreizen) in de gaten wil houden, dan kost dat ongelooflijk veel mankracht. Tevens is het de vraag of de kwaliteit van technologische observatie- en monitoringsmiddelen voldoende is om dreigingen zoals die van eenlingen als Merah vroegtijdig te signaleren. Ook moet je je afvragen of het proportioneel en legitiem is om op deze wijze in te grijpen. Als je grote groepen mensen permanent in de gaten houdt dreigt de rechtsstaat af te glijden tot een politiestaat. Om dat te verkomen is het van belang dat zowel het verzamelen als delen van informatie alleen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld bij terrorisme, mag plaatsvinden. En dan alleen op basis van de bevoegdheden en het doel zoals omschreven in de wet.
Is het echter effectief om meer informatie tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie uit te wisselen? Na de verijdelde aanslag van de Nigeriaan Umar Farouk Abdulmutallab, die op eerste kerstdag 2009 Vlucht 253 van Northwest boven Detroit probeerde op te blazen, was het duidelijk dat de informatie-uitwisseling had gefaald. Althans de inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikten over informatie dat hij vermoedelijk een dreiging vormde maar hadden daar niet adequaat op gereageerd. Zo had zijn vader bij de Amerikaanse ambassade aangegeven dat zijn zoon dreigde te radicaliseren. Daarnaast werd het gevaar van Al Qaida in Jemen niet op waarde geschat. Dit illustreert dat het effect van het delen van informatie tussen diverse veiligheidsdiensten wordt overschat. Daarom voordat informatie-uitwisseling tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie makkelijker wordt gemaakt moet er eerst onderzoek worden gedaan of dit werkelijk leidt tot het voorkomen van terrorisme. Te veel informatie-uitwisseling tussen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie kan ook leiden tot het labelen van vele personen als potentiële terrorist. Dit werkt radicalisering in de hand.
Reacties (1)
Te veel informatie-uitwisseling tussen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie kan ook leiden tot het labelen van vele personen als potentiële terrorist.
Gaat toch maar om een honderdtal personen? Hoe-dan-ook legt het niet verijdelen van de moordaanslagen/ arresteren, het doodschieten van Merah (nooit van gas gehoord?) en het vervolgens afkondigen van een reeks van anti-extremistische maatregelen Sarkozy geen windeieren