De Griekse Sarakatsáni waren een volk van nomadische herders die honderden jaren met hun vee in de bergen vertoefden en slechts zelden in contact kwamen met de ‘buitenwereld’. De Sarakatsáni waren geen volk in de etnische zin van het woord, in tegenstelling tot de Vlachen (die taalkundig gezien Roemeens waren), maar waren ‘gewone’ Grieken.
Door hun geïsoleerde bestaan hebben ze veel archaïsche Griekse gewoonten en gebruiken bewaard en misschien waren ze wel de meest oorspronkelijke Grieken die er tot voor kort bestonden. Zo is hun taal, het Sarakatsanika, een Noordgrieks dialect dat elementen uit het archaïsch Grieks bevat die niet in andere Griekse dialecten voorkomen. Wie waren ze precies ?
De Sarakatsáni
De Sarakatsáni bestaan sinds het einde van de Griekse Burgeroorlog (1946-1949) niet meer. Hun cultuur hield het nog een kleine tien jaar uit maar daarna waren alle Sarakatsáni gesetteld en geassimileerd, hoewel nog steeds Grieken op het vasteland zich Sarakatsáni noemen.
Aangezien de naam niet slaat op een volk maar op een gemeenschap die een ambacht deelt, is het de vraag of het voeren van die naam nog terecht is. Je wordt tegenwoordig als een Sarakatsános (m.) of Sarakatsána (v.) beschouwd als je minstens één familielid hebt die tot in de derde generatie teruggaand het beroep van ‘transhumant sheperd’ (een nomadische herder die zijn kudde per seizoen naar een ander graasgebied verplaatst) heeft uitgeoefend. De huidige Sarakatsáni doen met hun festivals meer aan een ‘invented tradition’ denken, maar hebben dit als een nieuwe identiteit (her-)ontdekt.
Herkomst
De herkomst van de Sarakatsáni is gepast gehuld in nevelen. Zowel de antieke als de Byzantijnse schrijvers zwijgen in alle talen over deze mensen. Het zou volgens latere onderzoekers een inheems Grieks volk zijn, afkomstig uit Sakarétsi, het huidige Perdikáki in de regio Aetolia-Acarnania vlak boven de westelijke Pelepónnisos en uiteindelijk afstammen van de Doriërs, die van 1200 tot 1000 vóór Chr. vanuit Illyrië – het huidige voormalig Joegoslavië en Albanië – Griekenland binnentrokken. Hiervoor bestaan voornamelijk taalkundige aanwijzingen. De theorie is nooit bevestigd maar blijft plausibel.
Een andere opvatting is dat althans de naam afstamt van het Turkse ‘karakaçan’ dat ‘zwarte vluchteling’ betekent en duidt op de in het zwart geklede Grieken, die om aan de Ottomaanse bezetting te ontsnappen in de vijftiende eeuw de bergen in trokken. Deze theorie kan ook op de Klephten slaan, maar veel Sarakatsáni waren Klephten.
De Britse historicus Nicholas G. L. Hammond (1907-2001) beweerde dat de Sarakatsáni afstammelingen waren van Griekse herders uit de Byzantijnse tijd, die leefden in de Gramos- en Pindosbergen en in de twaalfde eeuw verjaagd waren door de Vlachen. Kortom: over de herkomst van de Sarakatsáni is niets met zekerheid te zeggen.
De huidige kennis van de cultuur van de (laatste) Sarakatsáni is voornamelijk gebaseerd op het veldwerk en het handboek van A. Khatzimikhali (Oi Sarakatsánoi, 1957), de reisverhalen van Patrick Leigh Fermor (Roumeli – Travels in Northern Greece, 1966) en het wetenschappelijke veldwerk van John Campbell (1954/1955).
Syncretisme
De Sarakatsáni waren dus Grieken en derhalve per definitie Grieks-Orthodox, maar hun geloof was een mengeling van christendom en de oude goden, halfgoden en natuurgeesten van het oude Griekenland, of zoals Fermor het uitdrukte:
The pre-Christian legacy is never far from the surface in Greece. In a society like the Sarakatsáni pagan magic survives in a yet more pronounced shape and the superstructure of Christian form is correspondingly more shaky.
Om te beginnen was een van de basisbeginselen van de Grieks-Orthodoxe dogmatiek, de Drie-eenheid, als zodanig niet gebruikelijk. God en Jezus golden als één persoon genaamd Aï, Sarakatsanika voor Agios (heilige) of Proto Aï (Eerste onder de heiligen) en soms Aphenti (de Heer), van het Byzantijns-Griekse woord authentes waar ook de bekende Turkse aanspreektitel effendi van is afgeleid.
De christelijke heiligen waren bij de Sarakatsáni de gekerstende goden van de Olympos waarbij Proto Aï de christelijke Zeus was.
Heiligen
Wie enige kennis heeft van de naklassieke Griekse cultuur weet dat er elke dag wel een paar heiligen te vieren waren en zijn. Bij de Sarakatsáni was dat aantal behoorlijke teruggeschroefd. Eén van de belangrijkste heiligen in hun pantheon was de ruiter (en drakenverslinder) Sint Joris (Agios Georgios), niet vreemd in een patriarchale samenleving waarin paarden een belangrijke rol speelden. Er is een theorie dat de verering van Agios Georgios een kerstening is van het Romeinse herdersfestival van de Parilia waarbij de gezondheid en de vruchtbaarheid van de kudde werd geregeld. Beide feestdagen liggen in ieder geval dicht bij elkaar: 23 april (Gregoriaanse kalender) voor Agios Georgios en 21 april voor de Parilia. Het feest van Sint Joris overtrof in belangrijkheid zelfs het paasfeest, met name in de Oosters-Orthodoxe feesten toch bij verre het belangrijkste kerkelijke feest.
Op bijna gelijke hoogte met Agios Georgios stonden de heiligen Demetrius (Agios Demetrios) en Theodoor (Agios Theódoros Amaseías), beiden eveneens ruiters.
De feestdagen van Agios Georgios (23 april) en Agios Demetrios (26 oktober) markeerden bovendien het begin en het einde van het pastorale jaar.
Elia
Een vierde belangrijke heilige bij de Sarakatsáni was de profeet Elia (Profitis Ilias, bij de Sarakatsáni ‘Lios’ genoemd), die volgens 2 Koningen 2.11-12 niet stierf maar in een een hemelse wagen met vurige paarden in een stormwind in de hemel werd opgenomen. Zijn opvolger Elisa stond erbij en keek er naar.
Hoewel het vertrek van Elia plaatsvond aan de oever van de rivier de Jordaan, wordt zijn vertrek vanaf de vroege christelijke traditie geassocieerd met bergtoppen. Een berg is tenslotte dichter bij de hemel. Heel veel berg- en heuveltoppen in Griekenland zijn dan ook gewijd aan de Profitis Ilias. Eén van de toppen van het Olymposmassief is gewijd aan de profeet Elia en op die top staat een aan hem gewijde kapel.
Aangezien de Sarakatsáni per definitie in de bergen verbleven was de Profitis Ilias voor hen een belangrijke heilige. Naast een heilige die met de bergen wordt geassocieerd voelden de Sarakatsáni verwantschap met Elias vanwege zijn eenvoudige, ascetische levensstijl. Ook het harde beroep van nomadische herder was ‘not for the faint-hearted’. Fermor citeert de Sarakatsáni als volgt:
He’s a mountain men like us. He lives in the wilderness and wanders from peak to peak. He helps us and we hallow him.
Elia zou de verchristelijking zijn van de Olympische goden Helios en Apollo. Beiden worden geassocieerd met de zon/vuur en Helios beschikte bovendien over een zonnewagen.
Bijgeloof en folklore
Het bijgeloof van de Sarakatsáni lijkt veel op de superstitie zoals we die in heel Europa aantreffen: lucht- en schaduwgeesten, boomgeesten, vampieren, weerwolven, draken en, speciaal voor Griekenland, de kallikantzaros. Ze werden bestreden met toverspreuken en magische voorwerpen, zoals gedroogde slangenkoppen die veertig dagen in een kerk verborgen waren geweest.
Met name de Nereïden, een soort waternimfen, werden als bijzonder bedreigend ervaren. Deze wezens stalen gezonde baby’s van de Sarakatsáni en legden er misbaksels voor in de plaats, een verschijnsel dat men ook bij bijvoorbeeld Nederlandse elfen tegenkomt.
Problemen maakten ook de Kalótyches, half ezel half vrouw, die een bedreiging voor de kudde vormden. Zij brachten ongeluk rondom de geboorte van nieuw vee en in de veertig dagen daarna. De ergsten waren de Daouti, een soort saters: half geit half man met lange horens. Zij bedreigden de kuddes gedurende de adventsperiode voorafgaand aan kerstmis, gedurende laat april en de vroege mei als de herders hun wintergebieden verruilden voor ander graasland, en eind augustus als de wintergebieden weer werden opgezocht.
Nogmaals: het bijgeloof van de Sarakatsáni verschilt niet wezenlijk van de rest van Griekenland en kent dezelfde motieven en archetypen als de rest van Europa.
Het einde
De oorspronkelijke cultuur van de Sarakatsáni, de per seizoen migrerende herder, is volledig uitgestorven. In de vijftiger jaren drong de buitenwereld grootscheeps tot de Sarakatsáni-gemeenschappen door en ontdekten met name de jongeren dat er meer te koop en vooral te verdienen viel dan het ruige en geïsoleerde herdersbestaan. Men trok naar Athene of Thessaloniki of een van de grote provinciesteden, leerde een vak of ging handel drijven, in de ogen van de oorspronkelijke Sarakatsáni een corrupt en oneervol bestaan, waar wel iets bij voor te stellen is.
Degenen die herder gebleven waren lieten hun kuddes overwinteren in grote schuren in plaats van ze naar lager gelegen weiden te brengen, waardoor de seizoensmigraties en demonteerbare hutten waarin ze leefden overbodig werden. De oorspronkelijke Sarakatsáni-cultuur is alleen nog te bewonderen in de twee musea die het vroegere herdersvolk rijk is.