De zaterdagcolumn van Felix Rottenberg uit de papieren editie van het Parool verschijnt normaal iedere zondag, maandag of dinsdag op Sargasso.
Door omstandigheden presenteren we hier nu pas de column van afgelopen zaterdag, 23 juni.
Eigenlijk was Bart Tromp, zo bedacht ik me vannacht, een SDAP-er. Hij was het best tot zijn recht gekomen tijdens het leiderschap van Pieter Jelles Toelstra. Als nagekomen kleinzoon, als de dertiende apostel, verwant aan de Twaalf Apostelen, de groep mannen rond Troelstra die in 1894 de SDAP oprichtte.
Tromp deed denken aan P.J. Tak, een van de beroemdste criticasters van Troelstra, hoofdredacteur van dagblad Het Volk, literator en, net zoals Tromp, een virtuoze polemist in woord en geschrift.
Ik denk dat Tromp zelf ook een soort heimwee had naar de congressen van de SDAP, waar Troelstra’s geschipper vaak ter discussie stond. Tromp zou dan in een lange rede, met citaten van Marx en Lenin en vooral Karl Kautsky, de leider afgestraft hebben met vileine grappen, waar hij zelf ook gemeen om kon lachen.
De afgelopen tien jaar greep ik op donderdagavond éérst naar Het Parool, naar de column van Bart Tromp. Voor het raam, met het uitzicht op de oude stad, las ik zijn analyses. De laatste jaren waren zijn columns over de Nederlandse politiek een beetje flodderig, soms waren ze wat zuur. Maar altijd leerzaam.
Hij kon in een kwartier een column schrijven. Stilistisch perfect. Meesterlijk waren zijn verkenningen van nieuwe ontwikkelingen in de internationale politiek, want Tromp hield alle vakliteratuur bij. Hij las de artikelen in het Engels, Duits en Frans. Hij deed niet aan name dropping, hij was gewoon een niet modieuze vakman.
Bart Tromp was een kenner van opera, kon goed zeilen, maar had niet zoveel verstand van eten. Ik heb hem een keer uitgenodigd voor een Weense schotel naar het recept van mijn favoriete opa. Natuurlijk reageerde Tromp met een grapje waar hij zelf meteen om moest lachen. “Dat zal wel taaie kost zijn, erwten met doorgekookt vlees of zoiets?” “Nee Bart,” zei ik. “In wodka geflambeerde bloedworst met zachte rijst en gesmoorde paprika.”
Bart Tromp was mijn grootste criticaster toen ik in de jaren negentig voorzitter van de PvdA werd. Dat was geen lolletje. Als bedrijfsleider van de Hollandse Sociaal Democraten wist ik nog niet zo goed hoe ik op zijn ironie en cynisme moest reageren. In de loop der jaren leer je dat: neem hem honderd procent serieus, ontrafel de argumentatie, aanvaard wat juist is en discussieer over het meningsverschil dat overblijft.
Toen ik voorzitter af was, had ik er spijt van dat ik hem niet gevraagd heb Eerste Kamerlid te worden. Hij was een uitstekende fractieleider geweest van het elitegezelschap dat zich in de senaat de waan van de dag aan zich voorbij kan laten gaan.
Dat BartTromp nooit voor een politieke functie is gevraagd, verklaart mogelijk iets van zijn zurigheid.
Later, toen ik ook was toegetreden tot de stal van columnisten van Het Parool, begroetten wij elkaar bij de columnistendiners met een buiging. Tromp nam dan zijn hoed af. Ik zei: “Professor, blij u te zien.” Tromp repliceerde met: “Voorzitter, uw columns worden steeds beter.”
Gemiddeld twee keer per jaar hadden we kort telefonisch contact. “Partijgenoot,” klonk dan aan de andere kant van de
lijn, “ik heb het telefoonnummer van Wim Kok nodig voor een oude held, één van de adviseurs van Mansholt. Kunt gij mij dat verschaffen?”
Vorig jaar belde ik hem onder de douche vandaan, om feiten te checken over de Vrijzinnig Democratische Bond. Hij stelde zijn kennis meteen ter beschikking.
In februari, bij het diner waarmee de Wiardi Beckman Stichting afscheid nam van zijn directeur Paul Kalma, zaten we tegenover elkaar. Anekdotes, roddels, maar vooral uitwisselingen over de toestand van de internationale sociaaldemocratie. Het was een aangenaam gesprek.
Met Bart Tromp verliest de Nederlandse politiek één van de beste criticasters. Ik zal mijn dierbare tegenstander missen.
Reacties (4)
Zowaar een column van Rottenberg waar ik helemaal niets op aan te merken heb.
Mooi
Felix vergast ons op wat de politieke pot ons verschaft.
Mooi verhaal, maar waarom moet het altijd op zo’n erudiete manier op hemzelf geprojecteerd worden, zelfs als het een eerbetoon aan een anders is? Dat gezwets over uitzicht over de gracht en wat dan wél grootvader’s gerecht is, leidt zo af.
En moet ik: Toen ik voorzitter af was, had ik er spijt van dat ik hem niet gevraagd heb Eerste Kamerlid te worden. Hij was een uitstekende fractieleider geweest van het elitegezelschap dat zich in de senaat de waan van de dag aan zich voorbij kan laten gaan. als een aanval op van Thijn interpreteren?