De Boekenweek 2021 wordt in verband met corona verplaatst naar de zomer. Van 6 tot en met 14 maart was er dus geen Boekenweek. En dus tot besluit van die boekenweek die er niet was, een paar citaten uit het kleine oeuvre van Nescio. Maar is er ooit iets beters geschreven dan dat? Uit dat oeuvre een paar citaten.
Jongens waren we – maar aardige jongens. Al zeg ik ’t zelf.
In de kolonie van Van Eeden hadden we misschien kunnen gaan, maar toen we op een Zondag er heen waren geloopen, vier uur gaans, toen liep daar een heer, in een boerenkiel, met dure gele schoenen, kolombijntjes te eten uit een papieren zak, blootshoofds, in innige aanraking met de natuur, zooals dat toen genoemd werd, en z’n baard vol kruimels.
Schilderen leek ’m wel aardig, als je ’t goed kon. Hij kon niks, en daarom deed i maar niks. Je kon toch de dingen niet zoo weergeven als je ze onderging. Hij had maar één wensch: te versterven, onaandoenlijk te worden voor honger en slaap, voor kou en nat. Dat waren je groote vijanden. Eeuwig en altijd moest je weer eten en slapen, moest je weg van de kou, werd je nat en beroerd of moe. Zoo’n waterplas heeft ’t maar goed, die golft maar en weerspiegelt de wolken, is aldoor anders en blijft toch gelijk. Heeft nergens last van.
Den uitvreter, dien je in je bed vond liggen met zijn vuile schoenen, als je ’s avonds laat thuis kwam. Den uitvreter, die je sigaren oprookte, en van je tabak stopte en je steenkolen verstookte en je kasten nakeek en geld van je leende en je schoenen opdroeg en een jas van je aantrok als-i in den regen naar huis moest. Den uitvreter, die altijd wat liet halen op den naam van een ander; die als een vorst jenever zat te drinken op ’t terras ‘Hollandais’ voor de centen van de lui; die parapluies leende en nooit terugbracht; die een barst stookte in de tweedehandsch kachel van Bavink; die dubbele boorden droeg van zijn broer en de boeken uitleende van Appi, en buitenlansche reizen maakte als-i z’n ouwe heer weer had afgezet, en pakken droeg, die hij nooit betaalde.
We zijn nu veel wijzer, stakkerig wijs zijn we, behalve Bavink, die mal geworden is. Heele zomernachten stonden we tegen ’t hek van ’t Oosterpark te leunen en honderd uit te boomen.
… Ik geloof dat mijn ziel te groot is…
Op een zondagmorgen, rond half vijf, toen de zon prachtig opkwam, is hij van de waalbrug gestapt.
Van Bavink had het Handelsblad geschreven, dat i zich zelf herhaalde. Bavink haalde z’n schouders op: ‘God herhaalt zich zelf nog veel vaker. Ga van middag maar eens kijken Koekebakker, als ’t zonnetje in de Naarder meer schijnt en staar daar dan eens een tijdje naar en vertel me dan eens of ’t niet net zoo goed 20 December 1850 kon zijn of 1750 als 20 December 1904’.
Reacties (1)
Ik kan nog steeds genieten van het beeld van deze overgang: https://youtu.be/_SaO1H4hONQ?t=218