Sociale Vraagstukken

291 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Meldplicht voor hulpverleners is juist een goed idee

Om kinderleed te voorkomen is een meldcode voor hulpverleners juist een heel goed idee, vindt rechter Paul Vlaardingerbroek in reactie op Paul Frissen en Niels Karsten. Sterker nog, de overheid zou moeten verhinderen dat sommige kinderen geboren worden.

‘Moet er een meldplicht komen voor hulpverleners?’ Op die vraag antwoord ik onomwonden ‘ja’. Inderdaad is er een kans is dat een hulpvrager de zorg zou mijden, indien hulpverleners verplicht zijn om verwaarlozing, mishandeling en misbruik van kinderen te melden. Tegelijkertijd is het overtrokken om te stellen dat elke hulpverlener in een controleur of opsporingsinspecteur verandert op het moment dat de meldcode wordt ingevoerd. Ergens zou ik denken: was het maar zo. Immers, het zou goed zijn indien juist deze mensen leren de ogen en oren open te houden. Maar natuurlijk is het niet de taak van hulpverleners om opsporingswerk te verrichten. Van de andere kant vind ik wel dat wanneer ernstig misbruik wordt gezien, of er vermoedens zijn van verwaarlozing of mishandeling van kinderen, voor een ieder een plicht bestaat om dit te melden. Het gaat vaak om verslaafden waarbij zorgen bestaan over de opvoeding van hun kinderen. Ook bij ernstig verstandelijk beperkte en psychisch gestoorde mensen bestaat er een hoog opvoedingsrisico. In het ziekenhuis wordt door behandelaars een protocol nageleefd. Ambulancepersoneel weet ook dat sommige ongelukken gemeld moeten worden. Bij jeugdige patiëntjes moet worden onderzocht of bijvoorbeeld de botbreuken door een ongeluk of door huiselijk geweld zijn veroorzaakt.

Om iets te doen, werd al voor personeel met een beroepsgeheim een meldrecht ingevoerd. Maar, het recht om te melden volstaat helaas niet. Nog altijd vinden jaarlijks tussen de 100.000 en 140.000 gevallen van kindermishandeling plaats. Deze gevallen blijven vaak verborgen; er kan pas worden ingegrepen als het zichtbaar misgaat. De kinderen hebben dan vaak al ernstige schade geleden. Om te zorgen dat professionals beter op de signalen gaan letten, ze te zien en willen zien, moet buiten kijf komen te staan dat privacywetgeving niet in de weg mag staan van het melden van vermoedens van verwaarlozing, mishandeling of misbruik. Dit zou zelfs zo ver moeten gaan dat melding wordt gemaakt van vermoedens van toekomstig slecht ouderschap.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Meldcodes voor hulpverleners: niet doen

Een gastbijdrage van Paul Frissen en Niels Karsten.

De overheid wil professionals zoals artsen, psychiaters, ambulancebroeders en leraren verplichten misstanden bij gezinnen te melden. De Rotterdamse Meldcode Huiselijk Geweld is daar een voorbeeld van. Niet alleen is dat pretentieus, maar ook gevaarlijk. “Het consultatiebureau is een bedreigende instantie geworden, die iedere ouder als een zwak geval of potentiële kindermishandelaar benadert.”

Publieke professionals, zoals artsen, psychiaters, ambulancebroeders en leraren, hebben in hun omgang met misstanden als kindermishandeling te maken met een radicale omkering van het denken. Het antwoord op de vraag of zij vermoedens van mishandeling moeten melden, heeft zich, om oud-premier Lubbers te parafraseren, ontwikkeld van ‘nee, tenzij’ naar ‘ja, mits’. Het gegeven dat het melden van kindermishandeling voor een beroepskracht met een zwijgplicht toch mogelijk is dankzij het meldrecht, heeft het aangrijpingspunt gevormd voor het huidige uitgangspunt dat vermoedens gemeld moeten worden, tenzij de geheimhoudingsplicht dit in de weg staat. Als gevolg daarvan is de vraag niet langer onder welke uitzonderlijke omstandigheden het beroepsgeheim doorbroken mag worden, maar dient er, in de woorden van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, een collectieve discussie plaats te vinden met als doel beleid te formuleren over de gevallen waarbij het uitstellen van (een) melding onwenselijk is. De terughoudendheid van de individuele professional in het melden van vermoedens van strafbare feiten, die vroeger een kernaspect was van de professie en wezenlijk werd geacht voor het vervullen van de professionele taak, wordt hem nu verweten.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Amerikaanse lessen in dissidentie

Dwarse burgers vormen in de Verenigde Staten een wezenlijk ideaal, maar in Nederland lijken zulke helden dun gezaaid. In hoeverre zijn de Amerikaanse dissidente tradities en ideologieën overdraagbaar? James Kennedy noemt een paar aspecten van het Amerikaanse dwarse burgerschap waar Nederland zijn voordeel mee zou kunnen doen.

Afwijkend, oppositioneel burgerschap is een wezenlijk Amerikaans ideaal. Amerikaanse burgers zijn gefascineerd door eenzame, aan de status quo twijfelende individuen. Dit varieert van klokkenluiders zoals de filmhelden Serpico en Karen Silkwood tot politieke waaghalzen als Martin Luther King en de antisemitische radiopriester Charles Coughlin.

In Nederland is een dergelijke traditie van solistische oppositie tegen de autoriteit veel minder sterk. De klokkenluider, de burger die misstanden op de werkvloer onthult, bereikt in Nederland zelden een cultstatus. Net zo min wordt onvermurwbare politieke opstand doorgaans erg gewaardeerd. Ik herinner me dat Bernadine Dohrn, een radicale Amerikaanse activist en voormalig lid van de terroristische organisatie The Weathermen, op een symposium in 2007 haar Nederlandse publiek vertelde dat het essentieel was om kinderen te leren in opstand te komen. Het viel me op dat het publiek hier verwonderd op reageerde. Misschien is het in het Nederlandse onderwijs not done om kinderen sterke politieke of sociale denkbeelden mee te geven, of misschien heeft het woord ‘opstand’ een te radicale bijklank, wat bovendien een gevaar voor de sociale status-quo kan betekenen.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Populisme is van voorbijgaande aard

Voor echte problemen heeft het populisme geen oplossing. En het populisme zal ook niet echt van invloed zijn op het denken over de multiculturele samenleving, want daar denken Nederlanders al twintig jaar hetzelfde over. Fons van de Vijver verwacht dan ook dat de PVV niet meer dan een eendagsvlieg zal blijken te zijn.

Paul Taggart, een politieke wetenschapper uit Sussex, verklaarde onlangs in het NRC dat we ons niet veel zorgen hoeven te maken over het huidige populisme. Het komt wel vaker voor in parlementaire democratieën, en ervaring heeft geleerd dat het ook steeds weer verdwijnt. De basis voor populisme is volgens hem een verstoorde communicatie tussen publiek en politiek. Kiezers herkennen zich niet meer in politici, die als elitair en niet meer als vertegenwoordigers van de kiezers worden gezien.

Historisch gezien heeft Taggart het gelijk aan zijn zijde. Ik denk echter dat hij wat luchtigjes doet over de gevolgen van populisme en de verschuivingen in de politieke verhoudingen in Nederland. Want het recente populisme in Nederland zet de verhoudingen tussen groeperingen in Nederland verder op scherp.

Onderste groepen zijn doelwit van kritiek
Populisme heeft per definitie te maken met groepen die zich buitengesloten voelen en zich identificeren met anti-establishment politici. In mijn optiek is het populisme in Nederland een volgende stap in de manier waarop in het openbare discours in Nederland met multiculturalisme wordt omgegaan. Een belangrijke eigenschap van het Nederlandse populisme is dat het een stem wil geven aan een betrekkelijk klein deel van de bevolking dat zich eerder niet vertegenwoordigd voelde in de politiek, een groep die nogal eens wordt aangeduid met de term ‘onderklasse’. Deze onderklasse profileert zich door zich te distantiëren van de politieke elite die geassocieerd wordt met ‘eigen zakken vullen’ en ‘niet opkomen voor de gewone man’.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Onderwijs houdt ongelijkheid in stand

Meer mensen volgen meer typen onderwijs. Je zou dan ook zeggen dat het onderwijsbestel toegankelijker is geworden.  Maar nee, steeds meer jongeren verlaten school zonder diploma. Een verstandig overheidsbeleid zou die uitval kunnen voorkomen, zegt Leo Lenssen. Dat is beter dan het streven naar de top.

Uit mijn onderzoek blijkt dat sociale herkomst in Nederland nog altijd een belangrijke voorspeller is voor iemands onderwijssucces en latere loopbaan. Dat komt doordat het onderwijsbestel wordt gekenmerkt door een sterke stratificatie. Het onderscheid tussen beroepsonderwijs en algemeen vormend onderwijs speelt daarbij een belangrijke rol. Anders geformuleerd: in het Nederlandse onderwijsbestel is het principe van toegankelijkheid in de praktijk ondergeschikt aan andere doelstellingen, zoals die van selectie en toewijzing. Onderwijs draagt daardoor bij aan consolidatie van sociale verhoudingen en aan de barrières tussen sociale klassen.

Ongeorganiseerde onderwijs gaf wel kansen
Het onderwijsbestel is de uitkomst van een sociale en politieke strijd van maatschappelijke partijen, onderling en met de overheid over het ‘eigendom’ van het onderwijs. Voor de Mammoetwet was er niet zozeer sprake van een coherent bestel, maar eerder van een ‘stel scholen.’ Diverse schooltypen en onderwijsvoorzieningen bestonden onafhankelijk van elkaar en waren niet systematisch op elkaar afgestemd. Daarnaast was er een onsamenhangend aanbod aan avond- en bedrijfsopleidingen, vaak met eigen examens en diploma’s. Het systeem, voor zover daarvan sprake was, werd gedomineerd door het particulier initiatief en leidde in de praktijk veelal tot bevestiging van de bestaande sociale en maatschappelijke verhoudingen. Omdat een strenge overheidsregulering ontbrak, bood dit stelsel, zij het incidenteel, kansen aan het individu om een eigen onderwijsloopbaan uit te stippelen. Die situatie pakte niet altijd ongunstig uit voor mensen in achterstandssituaties. Dat is minder merkwaardig dan je geneigd bent te denken. De ‘hindermacht’ die het onderwijsbestel had, was namelijk ook beperkt. Hoewel sociale en culturele factoren een belangrijke rol speelden bij het verloop van iemands onderwijsloopbaan, bood de gebrekkige sturing tegelijkertijd mogelijkheden aan het individu om zijn eigen pad uit te stippelen.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Verplichte keuze levert orgaandonoren op

Een gastbijdrage van Aurélien Baillon en Dennie van Dolder, gedragseconomen verbonden aan Erasmus School of Economics.

Nederland kampt met een groot tekort aan orgaandonoren. Op 1 januari 2011 stonden er 1300 mensen op de wachtlijst voor orgaantransplantatie. Belangenorganisaties pleiten voor een ander donorregistratie-systeem. Minister Schippers houdt vast aan het huidige systeem. Verplichte keuze kan uitweg bieden.

Het huidige donorregistratiesysteem in Nederland is een opt-in systeem. Dit houdt in dat een burger na overlijden geen donor is, behalve als hij of zij hiervoor expliciet toestemming heeft gegeven. De meeste Europese landen hanteren een opt-out systeem. Dat komt erop neer dat elke burger donor is behalve wanneer hij of zij hier expliciet bezwaar tegen heeft gemaakt.

Belangenorganisaties zijn ervan overtuigd dat het opt-out systeem tot meer donaties leidt en pleiten voor een stelselwijziging. Minister Edith Schippers van Volksgezondheid heeft onlangs tot grote ergernis van de deze organisaties gekozen voor behoud van het huidige opt-in systeem. Ze gebruikt daarvoor twee argumenten. Een opt-out systeem zou het recht op zelfbeschikking schaden en er zou twijfel bestaan over de effectiviteit ervan. De minister kiest daarom voor een verbetering van de praktische uitvoering van het bestaande systeem. En voor een voortzetting van de wervingscampagnes.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Faalt de wijkaanpak?

Het structureel vooruithelpen van wijken door ontkokerd samenwerken gaat niet lukken, zeiden bestuurskundigen Helderman en Brandsen eerder op deze site. Drie deskundigen reageren. Godfried Engbersen: ‘Gezien de inspanningen is er te weinig uit de wijkaanpak gekomen?’

‘De grote ambitie, wijken structureel vooruit helpen door ontkokerd samenwerken, is niet van de grond gekomen. En dat gaat ook niet gebeuren’, aldus bestuurskundigen Taco Brandsen en Jan Kees Helderman. De heren pleiten voor bestuurlijke bescheidenheid. Helderman: ‘Kapitaliseer het aanwezige sociale kapitaal. Sluit aan bij wat er leeft in een wijk en wees gewoon blij met dat kleine initiatief. Als je daar veel geld tegenaan mikt, gooi je het dood.’

Mislukking is een te grove conclusie

René Scherpenisse, voormalig directeur van de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) en nu directielid bij Atrivé, een adviesorganisatie voor woningcorporaties, vindt de conclusie dat de wijkaanpak gaat falen ‘veel te snel’. Bij Scherpenisse is het glas nog halfvol. ‘Er zijn zoveel pareltjes die met zo’n grove conclusies tekort worden gedaan. Recent onderzoek in Amsterdam, Groningen en Dordrecht laat juist zien dat bewoners vooruitgang zien in hun wijk. Dat lijkt me toch lastig te combineren met de boodschap van Helderman en Brandsen.’

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Overheid moet alert zijn op informatiestromen

De overheid moet meer verantwoordelijkheid nemen op ICT-gebied. Dat staat in het WRR-rapport iOverheid dat projectverantwoordelijke Corien Prins eergisteren overhandigde aan minister Donner van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

We zijn bekend met het beeld van de eOverheid, de elektronische overheid. Dat is de overheid die denkt, discussieert en handelt vanuit toepassingen van de techniek: de OV-chipkaart, de Verwijsindex Risicojongeren en het Elektronisch Patiëntendossier.

Maar we kunnen ook door een andere lens kijken, waarbij de nadruk ligt op een kluwen van informatiestromen die stapje voor stapje, besluit na besluit is ontstaan. We zien dan ontelbare informatiestromen, op rijksniveau maar ook lokaal en Europees. Er is geen noemenswaardig besef van het ontstaan van deze iOverheid, waardoor deze nieuwe deze nieuwe digitale werkelijkheid in feite geen ‘natuurlijke’ begrenzing kent. De iOverheid is onder de politieke radar ontstaan, en ze zal onbekommerd verder groeien als ze daaronder blijft.

Wat zijn de belangrijkste kenmerken van de iOverheid?
Ten eerst is er de function creep: daarvan is sprake wanneer een systeem of applicatie in eerste instantie functie X dient, maar daar gedurende de tijd ook functie Y of zelfs Z aan wordt toegevoegd. Denk bijvoorbeeld aan het Schengen Informatie Systeem, het SIS, een Europese databank voor politie en justitie met gegevens over mensobjecten, zoals gestolen identiteitspapieren. Dit systeem moet het wegvallen van de fysieke grenscontroles in het Schengengebied compenseren. In eerste instantie had een relatief beperkte groep instanties toegang: politie, immigratiediensten, grensbewaking en douane. Bij de ontwikkeling van een tweede versie van het systeem zijn de mogelijkheden vervolgens sterk uitgebreid. Zo zijn ook vingerafdrukken opgenomen. Daarmee verandert het systeem al van karakter: niet meer alleen een signaleringssysteem, maar ook een opsporingssysteem. Instanties met geheel andere taken – antiterrorisme, opsporing van zware criminaliteit – krijgen toegang tot gegevens die in eerste instantie niet voor die taken zijn verzameld. Op Europees niveau haken Europol en Eurojust aan. Ook wordt er een koppeling gemaakt met het Visum Informatie Systeem (VIS) – het systeem voor alle reizigers met een visum – beoogd. Zowel de functionaliteit als het karakter van SIS zijn zo veranderd.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Bezuinigingen zijn een zegen voor de civil society

De vraag of er al dan niet bezuinigd moet worden in de publieke sector speelt een rol bij de verkiezingen voor de provinciale staten. Rob van Pagée is medeondertekenaar van het Eigen Krachtmanifest. Hij ziet de aanstaande bezuinigingen juist als een kans. Want de huidige systematiek van hulpverlenen leidt alleen maar tot toenemende bureaucratie.

‘Op basis van het Eigen Krachtmanifest proberen wij een kanteling in gang te zetten. Het gaat om het inzetten van de eigen kracht van burgers in de samenleving. Want eigenlijk zou de overheid moeten vragen aan de burgers: “Zouden jullie als eerste een plan willen maken?”, als er iets aan de hand is. Ze moet de burgers de regie in eigen hand geven. In een Eigen Krachtconferentie krijgt iemand met een probleem steun van de mensen die bij hem of haar horen. En mensen die zich gesteund weten door hun eigen kring zullen minder aanspraak maken op hulp van de overheid. Daardoor wordt een omkering mogelijk en kan er iets anders gebeuren. De deelnemers bestaan uit kennissen en familieleden. Zij vormen zelf de hulpbron. En niemand kent de familie beter dan zij zelf. Na lang praten komen ze er altijd uit met elkaar. Dat kan soms lang duren, wel zes of acht uur, of langer. Maar dan komen ze naar buiten met een plan. Het is meestal een lijstje met afspraken waarop staat wie wat doet. Gemiddeld nemen de familie en bekenden tachtig procent voor hun rekening. En wat daar nog aan ontbreekt, kan aangevuld worden met hulp vanuit de publieke sector of overheid. Zo ontstaat samenwerking tussen professionals en de familiegroep.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Er is wel degelijk een sociale kloof

Een bijdrage van Mark Bovens en Anchrit Wille, via Sociale Vraagstukken.

Om uitspraken te doen over politieke participatie heb je meer nodig dan alleen de gegevens van het Nationaal Kiezersonderzoek. Volgens Mark Bovens en Anchrit Wille is er wel degelijk sprake van een kloof tussen hoger en lager opgeleiden. Die kloof is ook zichtbaar op het vlak van de politieke betrokkenheid.

>Onderstaand artikel is een antwoord op een eerdere reactie van Hakhverdian, Van der Burg en De Vries. Volgens Hakhverdian cs is de kloof tussen hoog- en laagopgeleiden juist kleiner geworden voor zover het politieke interesse betreft. Dit in tegenstelling tot wat Bovens en Wille eerder beweerden.

In het boek Diplomademocratie proberen we een aantal zaken te agenderen en te duiden: de dominantie van hoger opgeleiden in vrijwel elke politieke arena; een aantal spanningen tussen een professionele,  meritocratische invulling van politiek en democratie als lekenbestuur, zoals het risico van scheve politieke agenda’s en wantrouwen en cynisme bij lager opgeleiden; de opkomst van populistische partijen en van een nieuwe scheidslijn in het Nederlandse politieke landschap.

Wij zijn vooral geïnteresseerd in de consequenties van opleidingsverschillen in participatie in een reeks van politieke arena’s.Dat neemt niet weg dat een belangrijke empirische vraag is waar de door ons geschetste kloof tussen hoger en lager opgeleiden nu uit bestaat en of die is toegenomen of niet. Bij de beantwoording van die vraag is het verstandig om verschillende soorten opleidingskloven te onderscheiden en om de tijdbalk goed in de gaten te houden:

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Kloof laag- en hoogopgeleiden wordt kleiner

Volgens Mark Bovens en Anchrit Wille is de kloof tussen hoog- en laagopgeleiden groter geworden. Maar als het gaat om politieke belangstelling is die kloof eerder kleiner geworden. Een gastbijdrage van politicologen Armen Hakhverdian, Catherine de Vries en Wouter van der Brug. Het stuk staat ook op Sociale Vraagstukken.

diplomaIn hun boek ‘Diplomademocratie: over de spanningen tussen meritocratie en democratie’ beschrijven Mark Bovens en Anchrit Wille de “opkomst van de diplomademocratie”, ofwel de toegenomen dominantie van hoger opgeleiden in en het vrijwel verdwijnen van lager opgeleiden uit ‘de politiek’. Enkele bevindingen uit het boek zijn dat lager opgeleiden in vergelijking met hoger opgeleiden minder vaak gaan stemmen, cynischer zijn en minder vertrouwen hebben dat ze politieke processen te kunnen beïnvloeden.

Niets nieuws onder de zon, want talloze eerdere studies laten een vergelijkbaar beeld zien. Een andere claim die wel aandacht verdient, is dat de kloof tussen hoog- en laagopgeleiden groter zou zijn geworden; een claim die door Bovens en Wille nauwelijks wordt onderzocht. Dit roept de vraag op of zich in Nederland een diplomademocratie heeft ontwikkeld, of dat Nederland altijd al een diplomademocratie was. Op deze vraag richten we ons hier. We hebben een onderzoek verricht waarbij we met behulp van dertien edities van het Nationaal Kiezersonderzoek nagaan of de zogenaamde “opleidingskloof” in politieke opvattingen en gedragingen sinds 1971 is gegroeid of gedaald. In ons onderzoek zijn we dit nagegaan voor zes belangrijke politieke houdingen en gedragingen.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Liever geld dan koekje bij de koffie

Vandaag een gastbijdrage van Sjoukje Botman, die aan de Amsterdamse School voor Sociaal Wetenschappelijke Onderzoek promotieonderzoek heeft gedaan, getiteld: ‘Gewoon Schoonmaken. De troebele arbeidsrelaties in betaald huishoudelijk werk’. Het stuk staat ook op Sociale Vraagstukken.

schoonmaaksterWie langs de Amsterdamse grachten wandelt en goed kijkt naar de portieken van de monumentale panden, kan de sociale ongelijkheid van vroegere tijden herkennen. De mooie grote deur, te bereiken met een statige trap, die was voor de rijke bewoners van deze panden. Onder de trap is er vaak een kleiner deurtje te vinden. Dit deurtje leidt naar de oorspronkelijke vertrekken van het huishoudpersoneel. Ruim een eeuw geleden was het gebruikelijk dat het gegoede gezin er een scala aan huishoudelijk personeel op nahield. Niet omdat man en vrouw buitenshuis werkten, maar als teken van welstand.

Waar vroeger jonge meisjes van het platteland naar de stad reisden om daar als ‘dienstje’ aan de slag te gaan, vindt de trek tegenwoordig plaats op een mondiale schaal. Het werken in de huishouding is een zaak voor ongedocumenteerde migranten geworden. Het betreft veelal vrouwen, maar het kunnen ook mannen zijn. Zij kunnen laaggeschoold zijn, maar niet zelden zijn het midden- tot hooggeschoolden die de slechte economische omstandigheden in het land van herkomst ontvlucht zijn. Een groot deel van deze huishoudelijke diensten vindt plaats in de zwarte of grijze economische sfeer. Zo zijn de huidige huishoudelijk werkers te zien als lokale expressies van een mondiale economische ongelijkheid. Dat levert nieuwe kwesties op in de omgang tussen werkgever en schoonmaakster.

Vorige Volgende