Sociale Vraagstukken

291 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Overgewicht: ook kleinere porties nodig

In het debat over overgewicht gaat het vaak om gezonde en ongezonde voedingsmiddelen. Meer aandacht moet de portiegrootte van eten krijgen, want grote porties zijn vaak goedkoper dan kleine. Aanpassingen in de omgeving zijn nodig, maar de consument moet ook zelf de controle kunnen herwinnen over zijn eigen eetgedrag, zegt gastauteur Ingrid Steenhuis, universitair hoofddocent Gezondheidsbevordering bij de Vrije Universiteit.

In de afgelopen tientallen jaren zijn de porties van ons eten steeds groter geworden. Grotere zakken chips, emmers popcorn (in bioscopen) en tweeliter flessen frisdrank zijn toegevoegd aan het assortiment en we zijn gewend geraakt aan de kingsize en supersize varianten. De trend dat de porties groter worden, loopt parallel aan de trend dat steeds meer mensen overgewicht hebben. Onderzoek laat zien dat je van grote porties en uit grote verpakkingen meer eet; dit kan oplopen tot ongeveer 30 procent meer. De consument wordt verleid tot het kopen en eten van grotere porties, doordat deze vaak relatief goedkoper zijn. Een grote portie levert letterlijk ’meer waar voor je geld’ dan een kleine portie.

Gezond eten komt er bovenop

Een omgeving met grote hoeveelheden eten, beschikbaar op ieder willekeurig moment van de dag tegen een relatief lage prijs kunnen we ‘dikmakend’ noemen. Een gezonde keuze is misschien mogelijk, maar is zeker niet de gemakkelijkste keuze. In een dergelijke omgeving is het niet terecht om de verantwoordelijkheid volledig bij de consument neer te leggen. Ook zou dit de gezondheidsverschillen alleen maar vergroten. Er is voorzichtig een trend waar te nemen die inhaakt op het idee dat ‘meer niet altijd beter is’. Puurheid en kwaliteit zouden meer voorop moeten staan in het productaanbod dan de grote bulk. Het is de uitdaging om deze trend verder uit te bouwen.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Beleggen in kunst en wijn?

Christophe Spaenjers promoveerde onlangs aan Tilburg University op het onderwerp alternatieve investeringen en is nu Assistant Professor of Finance aan HEC Paris. Dit artikel is gebaseerd op een bijdrage van de auteur aan het magazine Faces en verscheen eerder op Sociale Vraagstukken.

Vanwege de ondermaatse rendementen op financiële activa is er een groeiende aandacht voor alternatieve beleggingen zoals kunst, postzegels, en wijn. Verzamelobjecten kunnen inderdaad bijdragen aan een grotere risicospreiding van de beleggingsportefeuille. Helaas worden de valkuilen door investeerders vaak genegeerd.

Om te beginnen is het nuttig op te merken dat hoge prijzen voor verzamelgoederen niets nieuws zijn. Aan het einde van de achttiende eeuw werd op een veiling in Amsterdam een klein fortuin van 299 gulden betaald voor een bijzonder soort zeeschelp. Schelpen werden destijds gekocht door rijke verzamelaars met een passie voor unieke en exotische objecten – hetzelfde soort lui dat een eeuw eerder hoge prijzen betaalde voor tulpen. Maar in de negentiende en twintigste eeuw zorgden nieuwe ontdekkingen van zeeschelpen voor sterke prijsdalingen. Vandaag zijn de meeste schelpen bijna waardeloos.

Smaak stuurt vraag
Wanneer we echter abstraheren van zulke uitzonderlijke veranderingen in het aanbod, hangen de rendementen op verzamelgoederen vooral af van evoluties in de vraag. Echter, (r)evoluties in smaak maken die vraag een moeilijk te voorspellen factor. Een schilderij van Johannes Vermeer dat uit dezelfde collectie kwam als de schelp bracht ongeveer zeven keer minder op. Kunsthistorici en verzamelaars hebben Vermeer lang links laten liggen. In 1881 werd het schilderij ‘Het Meisje met de Parel’ – weliswaar in slechte staat – verhandeld voor amper twee gulden. Een drastische verandering in smaak en een film maakten Vermeer een veel populairdere artiest vanaf de late twintigste eeuw.

Foto: copyright ok. Gecheckt 06-11-2022

Generatiekloof groeit

Ouders en kinderen hebben nog nooit zo dicht bij elkaar gestaan. Maar de keerzijde daarvan is dat het verantwoordelijkheidsbesef  bij de jeugd is verdwenen. De oplossing in de Miljoenennota, meer vertrouwen in de eigen kracht van mensen, zal deze keerzijde versterken, zegt Frits Spangenberg, onderzoeker bij Motivaction.

In de Miljoenennota zegt het kabinet dat het de zorg voor de jeugd beter wil laten aansluiten op de eigen kracht van jongeren en hun ouders. De vraag is echter of ouders hun primaire verantwoordelijkheid wel kunnen dragen, of ze de opvoeding van hun kinderen nog wel aankunnen. Een paradoxaal effect van de kleinere afstand tussen ouders en kinderen is namelijk een grotere kloof tussen jong en oud.

Kinderen hoeven hun ouders niet meer met u aan te spreken, of te wachten met spreken totdat hen iets gevraagd wordt. Er is sprake van een verstandhouding waar alles kan en mag. Ze zijn opgevoed in vrijheid en voorspoed, leven intens en zijn gefascineerd door uiterlijk, spanning, status en netwerken. De jongeren van nu staan te boek als individualistisch, zelfstandig en assertief.

Daarmee verschillen zij van hun ouders die vaker als bescheiden, sober en terughoudend gekarakteriseerd worden. Zo kan het gebeuren dat de verschillen tussen generaties groter worden terwijl de afstand tussen ouders en kinderen juist kleiner wordt.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Een kabinet voor lager opgeleiden

Wat betekent de Miljoenennota voor de verschillen tussen lager en hoger opgeleiden? Op vrijwel alle onderwerpen die voor hoger opgeleiden belangrijk zijn wordt zwaar tot zeer zwaar bezuinigd. Zo zorgt de opkomst van populistische partijen voor een correctie van de diplomademocratie. ‘Dit is bij uitstek een law-and-order kabinet’. Een analyse van politiek filosoof Mark Bovens en politicoloog Anchrit Wille.

Opleidingsverschillen zijn een bron van sociale verschillen. Loop een willekeurige straat in en je ziet ze. Hebben de huizen geveltuintjes, ja/nee-stickers op de brievenbus en staan er bakfietsen voor de deur, dan weet je dat er hoger opgeleiden wonen. Zijn de tuinen volledig betegeld, hangt er een bordje met ‘hier-waak-ik’ en hangen er rolluiken voor de ramen, dan wonen er vooral lager opgeleiden.

Opleidingverschillen leiden ook tot verschillen in politieke opvattingen. Dat speelt vooral bij sociaal-culturele issues, zoals immigratie, integratie, criminaliteit en Europese eenwording. Lager opgeleiden zijn nationalistischer en meer op law and order gericht dan hoger opgeleiden, ze willen paal en perk stellen aan immigratie, zijn vaker vóór monoculturalisme en voor strenger straffen, maken zich vooral zorgen over de leefbaarheid in hun buurt en zijn sceptisch over Europese eenwording. Hoger opgeleiden zijn vaker kosmopolitisch georiënteerd, voorstander van open grenzen en van ruime ontwikkelingshulp, en ze maken zich eerder zorgen over de natuur en de wereldwijde klimaatverandering.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Verlies verantwoordelijkheidsbesef leidt tot schuldenberg

De economische crisis is het gevolg van een onbegrensd optimisme en verminderd risicobesef, zegt econoom Jaap van Duijn in deze gastbijdrage. Na dertig jaar schulden maken, is de koek op, ook in Nederland. Om de crisis te bestrijden en de schuldenberg te verkleinen, moet de burger zich weer bewust worden van de risico’s die aan lenen zijn verbonden.

De huidige economische neergang begon in 2007 als een kleine crisis op de Amerikaanse markt voor ‘sub-prime’-hypotheken. Dit type hypotheek werd verstrekt aan huizenkopers met een slechte kredietgeschiedenis of die feitelijk  onvoldoende inkomen hadden om voor een hypotheek in aanmerking te komen. Banken verschaften deze groep toch geld vanuit de veronderstelling dat de huizenprijzen alleen maar zouden stijgen, zodat de lener uiteindelijk gemakkelijk zijn schuld zou kunnen aflossen. De hypotheekbanken zagen dan ook weinig risico in het uitlenen aan marginale klanten.

De schuldenlast stijgt versneld vanaf de jaren negentig

Vanaf begin jaren tachtig begint de schuldenlast – behalve hypotheken ook een veelvoud aan andere leningen- in Nederland en de andere westerse landen voortdurend te stijgen. Aanvankelijk verloopt de stijging geleidelijk, maar in het midden van de jaren negentig treedt er een versnelling op. De totale schuldenlast van bedrijven, gezinnen, banken en overheden stijgt tot nooit eerder bereikte niveaus.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Lekenrechtsspraak: iets voor Nederland?

Nederland kent geen lekenrechtspraak. Maar  in andere landen worden jury’s en andere vormen van lekenrechtspraak zeer op prijs gesteld: rechtspreken doe je niet zonder de eigen burgers erbij te betrekken. En lekenrechters houden professionele rechters scherp, constateert Marijke Malsch, senior onderzoeker bij het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving. Misschien toch iets voor Nederland?

Democratie gaat om meer dan stemmen. Ook participatie in maatschappelijke instituties is van groot belang. Maar geldt dat ook voor de rechtspraak? In Nederland denken burgers en professionals vrijwel zonder uitzondering negatief over de zogenoemde lekenrechtspraak. In andere landen is dat wel anders.

De meeste landen hebben een jury of andere vorm van lekenrechtspraak, of allebei. Jury’s bestaan in België, Engeland, de Scandinavische landen, Spanje, Frankrijk en Italië. Niet alle jury’s zijn even groot en hun taken verschillen. Er zijn jury’s van twaalf (Engeland) of zelfs vijftien (Schotland) personen. Meestal mogen deze jury’s alleen over de schuld van de verdachte beslissen en niet over de straf – dat doet de professionele rechter. De andere jury’s zijn kleiner (variërend van zes tot negen personen), en zij oordelen meestal samen met een of een aantal professionele rechters. Hun taak is breed: behalve over de schuld van de verdachte beslissen ze ook over de straf. Sommige van deze kleinere jury’s moeten hun beslissingen ook motiveren. Soms is hoger beroep mogelijk, bij de Angelsaksische jury’s meestal niet (Malsch 2009).

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Cultureel klimaat bepaalt steun voor PVV

Denken autochtonen positiever over migranten bij meer interetnische contacten, of juist negatiever? Dit blijkt afhankelijk te zijn van het culturele en economische stedelijke klimaat waarbinnen die contacten tot stand komen, schrijven Jeroen van der Waal, Willem de Koster en Peter Achterberg van de Erasmus Universiteit.

In de wetenschappelijke literatuur bestaan twee botsende ideeën over de vraag hoe interetnisch contact de houding van autochtonen ten opzichte van migranten beïnvloedt. De zogenaamde contacthypothese stelt dat interetnisch contact leidt tot meer wederzijds begrip tussen etnische groepen, terwijl de tegengestelde conflicthypothese juist inhoudt dat zulk contact minder wederzijds begrip, en meer steun voor anti-immigranten partijen tot gevolg heeft.

Hoewel sociale wetenschappers rond deze thematiek al veel onderzoek hebben verricht (zie bijvoorbeeld: de bijdrage van Michel Savelkoul et. al.), bleef het tot op heden onduidelijk of interetnisch contact nu tot meer of minder begrip leidt. Er is namelijk ongeveer evenveel bewijs voor de contact- als de conflicthypothese gevonden, en inventarisaties van grote hoeveelheden studies concluderen op basis daarvan dat de gevolgen van interetnisch contact gemiddeld genomen nihil zijn.

Deze conclusie is echter onbevredigend. Bij nadere beschouwing blijken er in de bestaande berg onderzoeksbevindingen twee patronen te bestaan, die aanleiding waren voor  ons onderzoek naar de invloed van interetnisch contact op steun voor de PVV – sinds 2006 de grootste Nederlandse anti-immigratie partij – tijdens de verkiezingen in 2006 en 2010.

Foto: copyright ok. Gecheckt 11-02-2022

Vermogensongelijkheid moet op de agenda

Nederland kent een grote en toenemende ongelijkheid van de vermogensverdeling. Het onderzoek daarnaar, en de politieke en maatschappelijke interesse hiervoor, is beperkt. Ten onrechte, want een te grote ongelijkheid tast de samenhang in de samenleving aan, meent hoogleraar Bas van Bavel

Is Nederland een egalitaire samenleving? Als je kijkt naar de inkomensverdeling, is het antwoord ja. Hoewel de laatste decennia jaar de inkomensongelijkheid licht  toeneemt, is de verdeling nog altijd gunstiger dan gemiddeld in de rest van de westerse wereld. Het verhaal over de vermogensverdeling is een andere. Economische
ontwikkelingen en politieke besluitvorming hebben er gezamenlijk voor gezorgd dat de ongelijkheid in de vermogensverdeling sterk is toegenomen.
Nederland kent een steeds schevere vermogensverdeling

Als je spreekt over het totale vermogen van een land, moet je een onderscheid maken tussen pensioenvermogen enerzijds en privaat vermogen anderzijds. Het opgebouwde
pensioenvermogen in Nederland is enorm. Het bedraagt honderden miljarden euro’s en is relatief gelijkmatig verdeeld. In de regel kunnen veel Nederlanders die geen of weinig privaatvermogen hebben opgebouwd, wel beschikken over een goed pensioen. De discussie over de vermogensverdeling gaat dan ook niet zozeer over het pensioenvermogen als wel over het privaat vermogen. Onder dat laatste begrip worden de spaargelden, aandelen, deelnemingen in bedrijven en het bezit van huizen en andere onroerende goederen gerekend minus schulden en leningen. Uit onderzoek blijkt dat vooral de verdeling van het privaat vermogen steeds schever is.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Inkomensverschillen slecht voor de gezondheid

De ongelijkheid van inkomens neemt toe. De rijken worden rijker en de armen worden armer. Deze ongelijkheid blijkt nu ook gevolgen te hebben voor de gezondheid van zowel arm als rijk. Wat betekent dit inzicht nu voor ons huidige regeringsbeleid, vraagt Aletta Winsemius zich af?

De Amsterdamse socioloog Olav Velthuis beschrijft in zijn pas verschenen bundel ‘Cultuur en Ongelijkheid’ dat de vermogensverschillen in de samenleving toenemen. Op basis van CBS-gegevens constateert hij dat de kredietcrisis in 2008 nauwelijks gevolgen heeft gehad voor de meestvermogenden. De gevolgen waren vooral voor de 10% minstvermogenden in Nederland. Hadden zij in 2008 nog een schuld van 36 miljard, in 2009 was deze toegenomen met 74% tot een totaal van 62,8 miljard euro. Of dit ook betekent of de verschillen in besteedbaar inkomen in Nederland groter zijn geworden, vermeldt hij niet. Maar het zou goed kunnen.

De cultureel socioloog Nico Wilterdink, aan wie de bundel is opgedragen, legt een relatie tussen de grotere inkomensongelijkheid enerzijds en de opkomst van het populisme  anderzijds. Wellicht is het mogelijk op basis van onderzoek van de Engelse sociologen Richard Wilkinson en Kate Pickett om nog een aantal stappen verder
zetten.

Verband tussen inkomen en gezondheid
Wilkinson en Pickett zijn de auteurs van het boek: ‘The Spirit Level: why equality is better for everyone’ dat in 2009 verscheen. Zij deden jarenlang onderzoek naar gezondheidsverschillen. Op grond van zeer veel gegevens van onder meer de Verenigde Naties constateren zij dat in rijke landen een nauwe relatie bestaat tussen inkomens- en gezondheidsverschillen. Hoe groter de ongelijkheid tussen inkomens, des te groter de gezondheidsverschillen. Ze ontdekten ook dat er een relatie is tussen inkomensongelijkheid en overgewicht, tienerzwangerschappen, opleidingsprestaties, psychische gezondheid, drugs- en alcoholmisbruik en criminaliteit. Kort gezegd: hoe groter de inkomensverschillen, des te vaker komen deze problemen voor.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Integratie moet niet gaan over Nederlandse cultuur

Burgerschap in Nederland wordt steeds meer gebonden aan loyaliteit met een nationale cultuur, die door zijn abstracte en nostalgische karakter migranten buitensluit. Om deze ontwikkeling een halt toe te roepen, kan het stedelijk leven een oplossing bieden.

In Nederland vindt een sluipende culturalisatie van burgerschap plaats; een proces waarbij emoties, gevoelens, normen en waarden en culturele symbolen en tradities, inclusief religies, het debat over sociale integratie gaan overheersen. Cultuur wordt gezien als een alternatief vóór, of als een aanvulling óp burgerrechten en socio-economische participatie. Tot voor kort deden vooral de partijen links van het midden de culturalisatie van burgerschap af als irrelevant. Daarmee gingen deze partijen voorbij aan de rol die cultuur speelt bij de ontplooiing van de individuele levenskansen. Zij toonden bijvoorbeeld weinig begrip voor het feit dat culturele kennis en aanpassing nodig zijn om een baan te krijgen. Wie een uitgestoken hand negeert en zijn gesprekspartner niet recht in de ogen kijkt, zal grote moeite hebben om in Nederland werk te vinden en wordt uitgesloten.

Cultuur is dat wat niet meer bestaat
Ook op collectief niveau fungeert cultuur als een mechanisme voor in- en uitsluiting. Hoe dat gebeurt, hebben we onderzocht door discussiegroepen samen te stellen, van vijf tot tien deelnemers uit twee grote steden: Amsterdam en Arnhem. De respectievelijke groepen bestonden uit maatschappelijk actieve burgers; maatschappelijke geëngageerde migranten met een islamitische achtergrond; expliciet ongelovige burgers; mensen met een gemengde achtergrond en toevallig gekozen burgers en beleidsmakers. Alle deelnemers werden uitgenodigd om over cultuur en samenleving te discussiëren.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Innovatie vergt meer durf dan nu

Een gastbijdrage van Edwin Horlings en Barend van der Meulen, onderzoekers verbonden aan het Rathenau-instituut. Het artikel is overgenomen van Sociale Vraagstukken.

Nederland is op het gebied van innovatie een achterblijver geworden. Dat wringt met de politieke ambitie om bij de top-5 van de mondiale kenniseconomieën te horen. Voor een beter resultaat moeten wetenschap en bedrijfsleven meer initiatief nemen en durf tonen en niet meteen naar de overheid kijken.

Een complex systeem laat zich niet goed sturen. Vaak staan de uitkomsten haaks op de verwachtingen. Meer geld voor wetenschappelijk onderzoek leidt niet automatisch tot meer en beter resultaat. In de chemie en food & flowers, kerngebieden van het huidige innovatiebeleid, is de wetenschappelijke output de laatste jaren ondanks de investeringen amper toegenomen. Precies het omgekeerde geldt voor de klinisch-medische wetenschappen: ze gelden niet als beleidsprioriteit maar zijn desondanks sterk gegroeid. Dit roept de vraag op of effectief onderzoeksbeleid wel mogelijk is in een complex (wetenschaps-)systeem?

Samenwerking is niet altijd nuttig
Wat er uit een complex systeem komt, hangt af van de interacties tussen de actoren, in dit geval onderzoekers, onderzoeksgroepen, instellingen en overheden. Wetenschappers weten zich over het algemeen goed aan te passen aan een veranderende omgeving. Als bij verdeling van nieuw geld, samenwerking van groot belang wordt gevonden, dan tillen zij die samenwerking ook van de grond. Zij vormen consortia en instituten, meestal met een groot aantal deelnemers. In nieuwe onderzoeksgebieden, zoals nanotechnologie en genomics, ligt het voor de hand dat naar samenwerking wordt gezocht. Meestal komt de verenigde inspanning het resultaat ten goede.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Integratienota Donner opent weg naar willekeur

Een gastbijdrage van Vasco Lub, socioloog en zelfstandig onderzoeker bij het Bureau voor Sociale Argumentatie. Het artikel is overgenomen van Sociale Vraagstukken.

De integratienota van Donner is vatbaar voor verschillende interpretaties. Dat maakt de gevolgen ervan onvoorspelbaar. Het Nederlandse integratiebeleid treedt mogelijk een tijdperk in van volstrekte willekeur.

De eerste reacties op de integratienota vanuit de wetenschap, politiek en media weerspiegelen de gepolariseerde verhoudingen in het integratiedebat. Aan de ene kant staan de ‘integratiepessimisten’ die in de nota de definitieve politieke afrekening zien van de – in hun ogen – jarenlange volgehouden notie dat culturele waarden inwisselbaar zijn. Aan de andere kant staan de multiculturele zedenmeesters, die het document opvatten als een morele diskwalificatie van allochtonen. Tot die laatste categorie hoort de bijdrage van Gowricharn op deze site. Wie deze reacties – en ook de verschillende reacties op internetfora – in ogenschouw neemt, valt echter op dat in de discussie verschillende onderwerpen door elkaar heenlopen.

Ten eerste gaat het in de discussie om integratie in algemene zin, waarbij ik doel op de maatschappelijke positie die nieuwkomers zich in Nederland kunnen verwerven en de noodzaak tot ‘aanpassing’ aan heersende normen en waarden die daarvoor wordt verondersteld. Ten tweede trechtert de discussie zich naar specifieke sociale problemen die versterkt voorkomen onder bepaalde etnische minderheidsgroepen. Ten derde moeten we het vermeende diskwalificerende politieke discours over etnische minderheden onderscheiden. Een nadere analyse van Donners nota aan de hand van deze thema’s kan ons vertellen in welke richting het integratiebeleid zich de komende jaren ontwikkelt.

Vorige Volgende