Sociale Vraagstukken

297 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Waarom migranten echt anders zijn

Er lijkt veel consensus te zijn dat categoraal integratiebeleid zijn langste tijd gehad heeft. Professor Han Entzinger verwoordt in een interview voor Socialevraagstukken de opvatting van velen: je helpt mensen niet vooruit door ze een cultureel etiket op te plakken. Filosoof en adviseur wijkaanpak Klaas Mulder denkt daarentegen dat we de grote verschillen wel moeten blijven benoemen.

Er is een flauw grapje over een boer die zijn twee paarden niet uit elkaar kan houden. Na diverse mislukte pogingen heeft hij de oplossing gevonden: de staart van het witte paard is drie centimeter langer dan die van het zwarte.

Dezelfde verkramptheid zien we al vijftig jaar in het integratiedebat. We zoeken naar nette woorden om een verschil uit te drukken omdat we denken dat het denigrerend is om de meest in het oog springende kenmerken hardop te benoemen. Als ik als jong kind slecht bij elkaar passende kleren had aangetrokken zei mijn moeder altijd dat ik ‘voor Turk liep’. Niet zo raar dus dat het jarenlang gemeengoed was om het over ‘Turkse mensen’ te hebben. ‘Turken’, dat was grof.

We verzonnen vreemde woorden om doelgroepen te benoemen. Het waren onze etiketten die onze agenda weerspiegelen: de buitenlandse werknemer, de medelander, de allochtoon. Na 50 jaar categoraal beleid rijst de vraag of etiketten helpen om achterstanden te bestrijden. Maar wie heeft beslist dat een verschil er alleen toe doet als het achterstanden kan verklaren of oplossen, zoals Entzinger suggereert? Is de progressieve fixatie op achterstanden niet even zelf-normatief als het populistische pleidooi voor totale aanpassing? Wie achterstand heeft, wijkt af van een norm die de kenniselite zelf in stand houdt. Er is geen vierjarige die ‘achterstand’ heeft als hij later heftruckchauffeur wil worden. Pas door de doorstroomcijfers naar Havo en VWO als uitgangspunt te nemen wordt een probleem gecreëerd.

Foto: copyright ok. Gecheckt 28-09-2022

Verwelkom de filantroop

Met de gestage toename van de ongelijkheid in Nederland, rukt de liefdadigheid op. Hoogopgeleiden, ouderen en veelverdieners zullen de komende jaren naar verwachting meer geven aan de nationale kunst- en cultuursector. Maar hoe gewenst is dat eigenlijk?

Naast de grotere particuliere rijkdom en de toegenomen ongelijkheid speelt ook de terugtredende overheid een rol bij de opmars van de liefdadigheid. Doordat de overheid kort op subsidies, worden meer organisaties, initiatieven en mensen afhankelijk van particuliere giften en donaties. Denk bijvoorbeeld aan de kunstensector.

Als het aan staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Halbe Zijlstra ligt, neemt de mecenas de rol van de overheid over. Of Zijlstra zich niet rijk rekent is de vraag. Er is geen mecenas die erom zit te springen om de gaten in de rijksbegroting te stoppen. Donateurs zijn vaak wel bereid om projecten te financieren maar willen niet voor de lopende kosten van iets opdraaien. Desalniettemin wint filantropie terrein.

Armoede in Nederland bestaat niet, dus is de armenzorg overbodig
Tot twintig jaar geleden was liefdadigheid een besmet begrip; het werd geassocieerd met paternalisme, bevoogding en willekeur. Liefdadigheid, zo was toen de algemene gedachte, was iets uit de 19de eeuw en had te maken met de groteske armoede in de opkomende industrie- en handelssteden als bijvoorbeeld Londen, Manchester en Amsterdam. De Britse schrijver Charles Dickens was de bekendste chroniqueur van deze voor vele Europese arbeiders en werklozen uiterst miserabele periode. Met de algemene bijstandswet van 1965 hadden we dat hoofdstuk toch wel afgesloten.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

De professional vertrouwt op zijn ambachtelijkheid

Professionals in het sociaal werk laten zich steeds meer in een wetenschappelijk keurslijf stoppen. Dat ze dit laten gebeuren hangt samen met een gebrek aan professioneel zelfvertrouwen.  Sociale professionals vergeten dat ze als ambachtslieden ook moeten vertrouwen op hun gevoel, zegt gastredacteur en pedagogisch werkster Nathalie Grahame.

Om elk misverstand te voorkomen, ook ik vind dat de methodes en technieken van het sociaal werk wetenschappelijk onderbouwd moeten zijn. Alleen op die manier kan de professionaliteit van de beroepsuitoefening worden gewaarborgd en kan er zicht worden verkregen op het effect van gepleegde interventies. Waar het mij om gaat, is dat sociaal werk betrekking heeft op een wereld die niet of slechts ten dele maakbaar is.

Daarnaast wordt er aan het ‘verwetenschappelijkte’ sociaal werk regelmatig meer zekerheid toegeschreven dan gerechtvaardigd is. Te vaak wordt voorbijgegaan aan het feit dat hulpverlening uiteindelijk niet meer is dan een tussenkomst in een socialisatieproces. Een proces dat de hulpverlener, weliswaar zo goed en zo gefundeerd mogelijk, wil beïnvloeden, maar nooit volledig kan sturen. Deze sturing ligt per definitie buiten het bereik van de hulpverlener.

De angstige professional
Geregeld wordt aan de huidige professional gerefereerd als een angstige professional. Hij zou zich kritiekloos voegen naar de manager, de wetenschapper en de politicus en slechts doen wat hem gevraagd wordt.
Hij neemt geen initiatief en durft niet langer te vertrouwen op zijn inschattingsvermogen. Mijn ervaring is dat dit beeld vaak klopt. Ter illustratie wil ik mijn eigen beroepspraktijk aanhalen.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Het einde van het integratiebeleid

Door te kijken naar allochtonen, Turken of Marokkanen los je geen achterstanden op, stelt Han Entzinger, die met een invloedrijk WRR-rapport ooit de term ‘allochtoon’ muntte. Het is tijd om de etnische bril af te zetten. ‘De focus op ‘allochtonen’ suggereert dat cultuur de oorzaak van problemen is’. Dit stuk is geschreven door sociologen Marcel Ham en Jelle van der Meer.

Het kabinet dat ‘Nederland terug gaat geven aan de Nederlanders’ is muisstil over integratie. Hoogleraar integratie- en migratiestudies Han Entzinger, al meer dan dertig kritisch volger van het integratiedebat, schreef direct na het aantreden van deze regering een opiniestuk waarin hij vaststelde dat het regeerakkoord de retoriek van mislukte integratie combineert met niet meer dan met symbolische maatregelen. Nu het kabinet ruim een jaar regeert, ziet Entzinger zijn observatie bevestigd. De facto is het landelijke integratiebeleid afgeschaft en daar heeft hij gemengde gevoelens over. De overwegingen van het kabinet – integratie is eigen verantwoordelijkheid – zijn niet de zijne, maar tegelijk is Entzinger niet rouwig over het verdwijnen van het integratiebeleid zoals we dat zijn gaan kennen: een fixatie op de aanpassing van specifieke etnische groepen. Hij acht de tijd rijp voor een mentale reuzenstap: afschaffing van het denken in etnische categorieën, oftewel het einde van het begrip ‘allochtoon’. Dat kan de weg vrijmaken voor goed integratiebeleid.

Foto: copyright ok. Gecheckt 02-03-2022

Waarom politici soms feiten ontkennen

Wetenschappelijke kennis mag dan onderhevig zijn aan inflatie, toch komt het soms voor dat onderzoekers onderwerp worden van politieke strijd. De vraag is hoe onderzoekers daarmee om moeten gaan. Op dit moment zijn het vooral de niet-deskundigen die uitmaken wat de ‘waarheid’ is: beleidsmakers en het brede publiek, zegt Sjoerd Karsten, bijzonder hoogleraar Beleid en Organisatie van het Beroepsonderwijs aan de UvA.

Stelt u zich eens voor: u heeft zojuist van een specialist gehoord dat uw ziekte niet te genezen valt. Hoe groot is de kans dat u voor een ‘second opinion’ gaat naar een andere specialist? Hoe groot is de kans dat u (eventueel na het tweede oordeel) gaat ‘shoppen’ in het alternatieve circuit? Nu echter het geval, dat u bij de eerste specialist te horen heeft gekregen, dat alles in orde is. Gaat u dan nog te rade bij een andere specialist? Waarschijnlijk niet. Met andere woorden, er moeten verschillende doktoren aan te pas komen om een  overtuigend bewijs te leveren als er iets mis is, maar een enkele volstaat om overtuigd van te zijn van een blijde boodschap.

Een soortgelijk gevoel overkwam mij het afgelopen jaar als beleidsonderzoeker. Samen met mijn collega Henk Blok van het Kohnstamm Instituut leverden we vorig najaar een rapport af over het thuisonderwijs in Nederland; of liever gezegd hoe het kinderen vergaat met een vrijstelling van de leerplicht vanwege richtingbezwaar, zoals dat in het officiële jargon heet. Het gaat om ongeveer driehonderd kinderen.

Foto: copyright ok. Gecheckt 23-11-2022

Flexibilisering arbeidsmarkt vooral goed voor hoogopgeleiden

Flexibilisering van de arbeidsmarkt heeft twee nadelen. Laagopgeleiden profiteren er niet van en de loyaliteit met het bedrijf wordt minder. Het zou goed zijn als het bedrijfsleven haar verantwoordelijkheid zou nemen door op de arbeidsmarkt een nieuwe koppeling te creëren tussen flexibiliteit en zekerheid, zegt socioloog en Amerikanist Erik de Gier.

Al geruime tijdbhebben overheid en sociale partners ingezet op een vergaande flexibilisering van de arbeidsmarkt. De op deze site gevoerde discussie over ‘flexicurity’ is daar een voorbeeld van, net zozeer als de debatten over het langer doorwerken van oudere werknemers en de aanzienlijke versobering van het stelsel van sociale zekerheid. Eén van de doelen is dat werknemers tijdelijke baanzekerheid inruilen voor levenslange werkzekerheid. Dit laatste is paradoxaal en lijkt onhaalbaar als we kijken naar de prestaties van het activerende arbeidsmarktbeleid in de afgelopen twintig jaar. Intussen is wel het aantal werknemers met een flexibel contract gestegen tot ongeveer een derde van het totaal aantal werknemers. Diegenen die daarvan in verhouding tot andere categorieën werknemers het meest profiteren zijn jongere hoogopgeleide werknemers.

Het tegenovergestelde is het geval bij de lager opgeleiden en de onderkant van de arbeidsmarkt. Zij hebben doorgaans de minst aantrekkelijke baantjes, de slechtste werkomstandigheden en de minste mogelijkheden om zichzelf te verbeteren op de arbeidsmarkt. Uit recent onderzoek blijkt telkens weer dat zich op de arbeidsmarkt een proces van tweedeling voltrekt ten nadele van de laagst opgeleiden, de bijdrage van Will Tinnemans op deze site is er ook een voorbeeld van. Uiteindelijk zal deze ontwikkeling ook gevolgen hebben voor de  middengroepen. Als gevolg van voortgaande flexibilisering nemen ook hun zekerheden af. Een voorbeeld hiervan is de sterke groei van het aantal ZZP’ers in de afgelopen jaren.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Beleid tegen illegalen heeft tegendraads effect

De criminalisering van mensensmokkel door de overheid staat in scherp contrast met het beeld dat de illegale migranten ervan hebben. Voor de een is het een vorm van georganiseerde misdaad, voor de ander een manier om toegang te krijgen tot beter betaald werk. De overheid gaat aan deze werkelijkheid voorbij, stelt Richard Staring, hoogleraar ‘Mobiliteit, toezicht en criminaliteit’ aan de Erasmus School of Law, Erasmus Universiteit Rotterdam.

De afgelopen jaren hebben uitzonderlijke gevallen het beeld van de overheid over mensensmokkel gedomineerd en het beleid op deze terreinen mede gestuurd. Denk aan het Dover-drama met Sister Ping, de Sneepzaak of de Marokkaanse slaaf op de Dappermarkt. Deze extreme zaken zijn beeldbepalend voor de komst, het verblijf en de gedwongen terugkeer van illegale vreemdelingen geworden. De overheid ziet mensensmokkel als een serieuze en ernstige vorm van georganiseerde misdaad die het migratiebeleid en de integratie van de gevestigde allochtonen ondermijnt.

Migranten daarentegen beschouwen het als een al dan niet betaalde dienst om familieleden bij zich te krijgen. Waar de overheid bang is voor de aanzuigende werking van versoepelingen in het migratiebeleid, doen de illegale vreemdelingen een informeel beroep op familieleden die toevallig in Nederland wonen. Waar de overheid illegaliteit criminaliseert, ziet de illegale vreemdeling zijn status als een min of meer vanzelfsprekende consequentie van zijn aanwezigheid zonder verblijfsdocumenten. Het is moderne slavernij met al zijn uitbuiting tegenover een sociaal arrangement met specifieke economische arbeidsverhoudingen met geaccepteerde en normatief begrensde uitbuiting. Kortom, rond de komst, het verblijf en de terugkeer van illegale vreemdelingen is er sprake van een kloof in betekenisgeving tussen de overheid en de migranten.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Armoede naar Nederlandse maatstaven

Het percentage mensen dat in armoede leeft loopt op, becijferde het SCP onlangs. Het is daarom wenselijk te kijken naar de opbouw van het sociaal minimum en arbeid niet als panacee voor armoede te zien. Dat stelt SCP-onderzoeker Cok Vrooman in reactie op de vele vragen die hij kreeg naar aanleiding van het recente Armoedesignalement.

In zijn column in Trouw stelde Sylvain Ephimenco onlangs dat men door het woord ‘armoede’ voor Nederland te gebruiken het begrip devalueert, en dat deel van de wereldbevolking schoffeert dat onder de ‘echte’ armoedegrens leeft. Hij illustreerde dit door te berekenen dat Pakistani van de armoedenorm van de Wereldbank maandelijks 42 liter melk kunnen kopen, of 76 halve broden, 96 kilo aardappelen of 511 eieren. Gebruikt men de Nederlandse armoedenorm van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), dan kan een alleenstaande zich in ons land volgens Ephimenco iedere maand maar liefst 1008 liter melk, 1559 halve broden, 1512 kilo aardappelen of 7984 eieren veroorloven.

Dit was één van de vele commentaren op de uitkomsten van het recente Armoedesignalement 2011. Het contrast met een aantal reacties die we op het SCP van ‘Nederlandse armen’ ontvingen was opmerkelijk. Daarin werd ons regelmatig voorgerekend dat de armoedegrens die we hanteren in hun geval te laag zou zijn, bijvoorbeeld omdat men meer huur betaalt dan wij veronderstellen. Het is daarom nuttig kort op een rij te zetten wat armoede naar Nederlandse maatstaven inhoudt, en wat we hiervan empirisch weten.

Foto: copyright ok. Gecheckt 08-11-2022

Wetenschap ook maar een mening?

Dick Houtman, hoogleraar cultuursociologie, plaatst kanttekeningen bij de vooral linkse kritiek op fact free politics. Die kritiek vertoont verontrustende overeenkomsten met de bekrompenheid, kortzichtigheid en gelijkhebberigheid waarvan ironisch genoeg Wilders en de zijnen worden beschuldigd. Fact based politics is onmogelijk en het geloof erin is minstens even irrationeel.

Fact-based politics is onmogelijk en net zo irrationeel als fact-free politics. Dat laat zich demonstreren aan de hand van een eenvoudig voorbeeld. Neem twee uiterst betrouwbare wetenschappers. De één toont in onderzoek aan dat werklozen meer geprikkeld worden om werk te zoeken door lage dan door hoge uitkeringen. De ander laat zien dat lage werkloosheidsuitkeringen sociaal lijden en uitsluiting veroorzaken. Hoewel op beide bevindingen wetenschappelijk gezien misschien niets valt af te dingen, kun je er toch geen politiek op baseren. Dat komt doordat sociale problemen niet simpelweg ‘objectieve standen van zaken’ zijn. Pas als sociaal lijden wordt gedefinieerd als het ‘echte’ probleem, kunnen de uitkeringen verhoogd worden als antwoord daarop. Ziet men daarentegen inkomensoverdrachten zonder tegenprestatie als het ‘echte’ probleem, dan kan dat worden bestreden door de uitkeringen juist te verlagen.

De wetenschap kan kortom wel vaststellen of en in hoeverre iets ‘het geval is’, maar die feiten spreken niet voor zichzelf. Of ze ‘erg’ zijn, of juist helemaal niet, kan slechts worden vastgesteld op morele gronden. De daarvoor benodigde voorstelling van de goede samenleving kan echter niet op wetenschappelijke gronden worden geselecteerd of gelegitimeerd, want is geen ‘feitelijke’ kwestie. Of iets ‘erg’ is, kan men bijgevolg niet ‘weten’, maar alleen maar ‘vinden’ of ‘menen’. Zo’n ‘vinden’ of ‘menen’ is politiek gezien bovendien belangrijker dan de feiten zelf, want zonder dat blijven de laatste betekenisloos en zonder politieke handelingsgevolgen.

Foto: copyright ok. Gecheckt 25-09-2022

Veiligheidsbeleid vaak gebaseerd op mediahypes

Nederlandse politici en media benoemen jongerenoverlast op straat als een urgent probleem voor onze binnensteden. Er zou nieuw en harder beleid moeten komen. Mijn promotieonderzoek laat echter zien dat bewoners van deze achterstandwijken de jongerenoverlast zelf niet als problematisch ervaren. Hoe kan dat, vraagt onderzoeker Monique Koomans zich af.

Veiligheidsbeleid is ontvankelijk voor politieke retoriek en mediahypes. Nieuwe en hardere maatregelen worden verantwoord door te verwijzen naar de vermeende groei van het probleem en de publieke roep in de media. Criminologen hebben de taak deze criminaliteitsmythes, zoals een explosief groeiende criminaliteit, te ontkrachten en de beweegredenen achter veiligheidsbeleid kritisch te analyseren. In het geval van jongerenoverlast op straat moeten de vragen worden gesteld: is het correct dat overlast sterk toeneemt? Zijn nieuwe maatregelen noodzakelijk? En klopt het beeld dat ontstaat door de berichtgeving in de schrijvende media?

Tijdens mijn promotieonderzoek bleek dat de politieke aannames die een hardere aanpak van straatoverlast legitimeren over het algemeen niet meer worden betwist. Zo wordt over de premisse ‘het huidige arsenaal aan maatregelen is niet voldoende’ op politiek niveau nauwelijks meer getwijfeld. Bovendien heerst het idee dat de overlast sterk toeneemt en dat bewoners uit Vogelaarwijken harde maatregelen eisen. Beide veronderstellingen blijken echter niet te kloppen.

Foto: copyright ok. Gecheckt 09-11-2022

Politiek en overheid schuldig aan chagrijn in samenleving

Er waart een spook van negativisme in Nederland rond. Een nihilisme dat volgens de socioloog Gabriel van den Brink onder andere berust ‘op een filosofisch materialisme dat zich in het kielzog van de secularisatie overal in het Westen breed maakte’. In het boek Eigentijds idealisme rekenen Van den Brink en zijn mede-auteurs af met dat verfoeide negativisme.  

Samen met dertien onderzoekers van de Universiteit van Tilburg heeft Van den Brink drie jaar onderzoek gedaan naar de betekenis van geestelijke beginselen in Nederland. Het verslag van dit onderzoek verschijnt binnenkort. Inmiddels is al wel de publiekseditie (Eigentijds Idealisme) verschenen. Tijdens de overhandiging van het eerste exemplaar aan voormalig premier Ruud Lubbers liet Van den Brink weten dat het onderzoek megabytes aan informatie had opgeleverd. ‘Te veel dus om in tien minuten samen te vatten.’

De Tilburgse socioloog beperkte zich in zijn toespraak ter gelegenheid van de presentatie van het boek daarom tot drie opmerkingen. Zijn eerste opmerking betrof het algemene beeld van Nederland als een geseculariseerde samenleving.  ‘Nederland zou een samenleving zijn waarin religie, of meer in het algemeen geestelijke, spirituele en morele beginselen geen noemenswaardige rol meer spelen. In die moderne maatschappij zouden burgers slechts hun eigen belangen najagen en zich weinig herinneren van de vroegere inspiratiebronnen. Op grond van ons onderzoek hebben wij een heel ander beeld gekregen. De Nederlandse samenleving is weliswaar in sterke mate ontkerkelijkt, maar ze is niet geseculariseerd. Nederlanders jagen niet alleen hun eigen belang na, wat ze overigens heel goed doen, maar houden zich ook bezig met hogere beginselen. Sterker nog, het aantal beginselen is zelfs wonderbaarlijk vermenigvuldigd. Naast het klassieke hogere beginsel ofwel object van toewijding, God, bestaan er thans vele andere objecten van toewijding.’

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Meer werkende armen door ‘flexicuritymodel’

Er is een groep mensen in Nederland die hard moet werken en toch in armoede leeft, zonder perspectief op verbetering. Deze groep is werkzaam in zogeheten fuikbanen: ze kunnen geen fulltime werk vinden en combineren vaak verschillende parttime jobs, verdeeld over de week. Het flexicurtymodel komt hun niet ten goede, beweert journalist/schrijver Will Tinnemans

In zijn bijdrage van 19 oktober bepleit Paul Elhorst om het Deense ‘flexicuritymodel’ te gebruiken als leidraad voor de vormgeving van het toekomstige arbeidsmarktbeleid in Nederland. Bij dit model wil ik een paar kanttekeningen plaatsen.

Met de keuze voor een flexicuritymodel wordt werkzekerheid verkozen boven baanzekerheid. Het idee hierachter is: door het voor werkgevers aantrekkelijker te maken om hun werknemers te ontslaan, nemen ze makkelijker mensen aan wanneer de markt erom vraagt. Met zo’n beleid zouden mensen over de hele linie vrijwel permanent aan het werk kunnen komen. Je hebt niet langer altijd een baan, maar wel altijd de mogelijkheid om te werken.

Denemarken kent al een vorm van flexicurity. Zijn er redenen voor Nederland om het Deense pad te volgen? We kennen hier, na Luxemburg, nog steeds de laagste werkloosheid van alle EU-landen – enkele procentpunten lager dan Denemarken – en de hoogste arbeidsparticipatie en -productiviteit. Natuurlijk is het belangrijk zo veel mogelijk mensen aan het werk te krijgen – wie kan werken, is beter af met een baan – maar het flexicuritymodel is het ei van Columbus niet. De werkgevers worden uitstekend bediend met een soepeler ontslagrecht; voor de werknemers blijft vooralsnog het gebrek aan zekerheid bestaan. Een soepeler ontslagrecht kun je namelijk bij wet regelen, werkzekerheid niet.

Vorige Volgende