Sociale Vraagstukken

288 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Tom & Katrien (cc)

Verwachtingen marktwerking niet waargemaakt

ACHTERGROND - Bijna dertig jaar geleden heeft het kabinet Lubbers I de marktwerking in de openbare dienstverlening geïntroduceerd. Onderzoek naar privatisering, verzelfstandiging en marktprikkels in de ouderenzorg en het hoger onderwijs wijst uit dat de verwachtingen nog niet zijn waargemaakt, schrijft onderzoeker Anna de Zeeuw.

Bij de introductie van marktwerking leefden er bij politiek en dienstverleners hoge verwachtingen. Marktwerking zou ten goede komen aan een groter kostenbewustzijn, productinnovatie, en meer keuzevrijheid. En inderdaad, de ouderenzorg en het hoger onderwijs gingen ‘bedrijfsmatiger’ werken, al bleef de overheid, ondanks het proces van privatisering en verzelfstandiging, een stevig stempel op de sectoren drukken.

Fusies en protocollen

Wat uit mijn onderzoek naar percepties van marktwerking en kwaliteit in de periode 1982-2008 sterk naar voren komt, is dat de (landelijke) overheid de ouderenzorg en het hoger onderwijs vooral is gaan sturen via strakke protocollen en processen. Dat doet ze als opdrachtgever en financier vooraf en als kwaliteitsinspecteur achteraf. De overheid wil hoe dan ook controle houden op de dienstverlening en de kwaliteit ervan. Wat daarbij meespeelde was de publieke verontwaardiging over managers die vooral goed voor zichzelf (en hun salaris) zouden zorgen.

Een tweede opvallende ontwikkeling in de ouderenzorg en het hoger onderwijs is dat er door de marktwerking een proces op gang is gekomen van fusie en concentratie. Het aantal maatschappelijke dienstverleners nam af en als gevolg daarvan groeide de omvang van de instellingen fors. En deze dienstverlenende ‘molochs’ begonnen zich voornamelijk te richten op rendement en protocollen: in het hoger onderwijs hanteert men bijvoorbeeld de termen ‘studierendement’, ‘doorstroomsnelheid’ en bindende accreditatiekaders.

Foto: Simon Cockell (cc)

Overheidssturing in een netwerksamenleving

ACHTERGROND - Hoe kan de overheid in de huidige netwerksamenleving beleid maken dat werkt? Door te kiezen voor netwerksturing, zou je zeggen. Maar de spanning die dan ontstaat met hiërarchische sturing laat zich niet eenvoudig oplossen. Hoe valt het best met die spanning om te gaan, vragen Mark van Twist en Martijn van der Steen van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur zich af.

De hedendaagse samenleving kenmerkt zich door maatschappelijke arrangementen die de vorm hebben van verbonden netwerken. Filosoof Gilles Deleuze spreekt in dit verband over een rizoom: ‘een niet-hiërarchisch en niet-betekenisdragend systeem dat uitsluitend wordt bepaald door een circulatie van toestanden, zonder Generaal, zonder een organiserend geheugen of centrale automaat.’ Voorbeeld bij uitstek is het internet – geen centrum, geen centrale leiding, geen overzicht, geen afbakening en geen eenduidigheid.

In de beleidstaal van de de overheid is de omgang met het maatschappelijk rizoom enigszins misleidend ‘vermaatschappelijking’ gaan heten; alsof het een beleidskeuze betreft die van overheidswege maakbaar is. In de praktijk is vermaatschappelijking, in de zin van burgers en bedrijven of instellingen die ruimte claimen in het publieke domein, publieke taken ter hand nemen en publieke verantwoordelijkheden naar zich toe trekken, geen beleidsoptie of overheidskeuze, maar iets wat die maatschappelijke partijen vanzelf doen – deels daartoe uitgelokt door beleidsmakers, maar zeker ook deels ongestuurd en ongevraagd, op eigen initiatief en ingegeven door eigen ambities.

Foto: Amber Case (cc)

Zorgrobots, maar geen botte zorg

ACHTERGROND - Robots worden steeds slimmer en gevoeliger. Ze kunnen bestaande zorg dan ook goed aanvullen, zegt Matthijs Pontier, postdoc aan de Vrije Universiteit en betrokken bij het SELEMCA-project.

Voor industriële en huishoudelijke taken, zoals auto’s monteren, stofzuigen of grasmaaien, zetten we in toenemende mate robots in. In Nevada mogen sinds een jaar de eerste robot-auto’s zonder bestuurder de weg op. Door samen een treintje te vormen passen er 273% meer auto’s op hetzelfde wegdek. Auto’s die zo ook nog eens veel zuiniger rijden.

Ook in de zorg kunnen robots ingezet worden. Een succesvol voorbeeld is Paro, een zachte witharige knuffelrobot voor ouderen met dementie. Uit onderzoek blijkt dat deze aaibare robots veel positieve effecten hebben op het welzijn van deze ouderen. Ook worden AIBO robothondjes ingezet om eenzaamheid te voorkomen bij ouderen in verzorgingstehuizen. Dit blijkt net zo effectief te zijn als het inzetten van een echte hond. Verder worden robots ingezet om emotie-training geven aan kinderen met autisme. Robots gedragen zich, vergeleken met mensen, behoorlijk voorspelbaar. Een robot is hierdoor een relatief veilige interactiepartner.

Niet iedereen is enthousiast over het inzetten van robots in de zorg. Demente ouderen zouden gefopt worden door ze te laten interacteren met een robot, terwijl ze niet meer in staat zijn om te zien dat het om een robot gaat. Maar is het werkelijk zo erg is dat demente ouderen niet snappen dat Paro geen levend wezen is, als ze wel gelukkiger worden door het knuffelen met de namaak babyzeehond?

Foto: Labour Youth (cc)

Jongeren vaker werkloos door ontslagbescherming

ACHTERGROND - Jongeren zijn de dupe van een strikte ontslagregelgeving. Ze zijn vaker werkloos dan zittende oudere werknemers. Arbeidsmarktflexibilisering leidt mogelijk tot een verloren generatie. Sociale compensatie – denk aan meer kinderbijslag voor jonge ouders – is op zijn plaats, beargumenteren sociologen Maarten Wolbers, Marloes de Lange en Maurice Gesthuizen.

Jongeren hebben minder kansen op een baan in landen met een strikte werkgelegenheidsbeschermende wet- en regelgeving, zoals een weinig soepel ontslagrecht. Vooral middelbaar en hoger opgeleide jongeren ondervinden daar nadelen van. Het arbeidsmarktsegment waarin zij terechtkomen is over het algemeen meer gereguleerd (bijvoorbeeld via CAO’s) en hun ontslagkosten zijn hoger.

Dit blijkt uit de voorlopige resultaten van ons lopende onderzoek naar de integratie van jongeren op de arbeidsmarkt in 29 voornamelijk Europese landen. Dat een strikte ontslagregelgeving negatieve gevolgen heeft voor de intrede van jongeren op de arbeidsmarkt is al eerder aangetoond, maar niet op zo’n grote schaal.

Hoge jeugdwerkloosheid

Ruim een op de vijf Europese jongeren onder de 25 jaar is momenteel werkloos. Vooral in Zuid-Europa is de jeugdwerkloosheid tot schrikbare hoogte gestegen. In Spanje en Griekenland zit ongeveer de helft van de jongeren zonder werk; in Italië en Portugal ongeveer een derde. Ook in veel Oost-Europese landen, zoals Polen, is de jeugdwerkloosheid hoog. In Nederland bedraagt de werkloosheid onder jongeren zo’n 10 procent; het laagste percentage van de Europese Unie. Nederland wordt op de voet gevolgd door Duitsland, Oostenrijk en Denemarken.

Foto: jessica mullen (cc)

Burgerkracht vraagt om andere instituties

ACHTERGROND - Piet-Hein Donner beloofde een burgerschapsagenda, die er nooit kwam. Volgens cultuurpsycholoog en journalist/publicist Jos van der Lans is dat maar goed ook. We hebben geen agenda nodig voor actief burgerschap, maar een agenda voor een andere institutionele orde. 

In de zomer van 2011 beloofde de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, Piet-Hein Donner, nog dat jaar te komen met een ‘agenda voor hedendaags burgerschap’. Vol verwachting klopten sindsdien vele harten, maar de agenda is er nooit gekomen. Niet in 2011, niet in 2012. Ja, de goede verstaander heeft een glimp van het gedachtegoed van het ministerie van Binnenlandse Zaken kunnen opvangen in de reactie van de regering op het rapport van de WRR, lees Pieter Winsemius, overVertrouwen in burgers, maar een echte officiële burgerschapsagenda is uitgebleven.

En misschien is dat maar goed ook. De verantwoordelijke ambtenaren waren welbeschouwd met een onmogelijke politieke klus opgezadeld. Hun opdracht was om beleid op gang te brengen waarin meer ruimte komt voor de eigen kracht van burgers. Maar dat heeft meteen al iets paradoxaals. Want komt die ruimte er als je dat van een Haagse beleidskansel verkondigt? Kan je burgers meer burgerschap voorschrijven? Nou nee, en als ze dat toch zouden opschrijven, dan was de kritiek te voorspellen: ‘Hallo, dank je de koekoek, nu er stevig bezuinigd moet worden, geeft de overheid ineens niet thuis en begint ie te verkondigen dat burgers het dan maar zelf moeten doen. Da’s makkelijk!’ Dat dilemma los je niet snel op, zelfs niet op papier. Dus werd de agenda uitgesteld, en uitgesteld, en weer uitgesteld, tot de val van het kabinet Rutte van uitstel definitief afstel maakte.

Foto: copyright ok. Gecheckt 14-10-2022

Helpende hand op arbeidsmarkt

In de programma’s voor de komende verkiezingen wordt ruim aandacht besteed aan arbeidsmarkt en sociale zekerheid.  Van werkzoekenden wordt in ieder geval verwacht dat zij meer zelfredzaam worden. Ondersteuning per regio zou daar wel eens een oplossing voor kunnen zijn, vinden Ton Wilthagen en Ronald Dekker van de universiteit van Tilburg.

De arbeidsmarkt en de sociale zekerheid krijgen dit jaar ruimschoots aandacht in de verkiezingsprogramma’s. Dat is wel eens anders geweest. Waar GroenLinks en D66 al langer om fundamentele hervormingen riepen en de VVD bleef hangen in liberale standaardrecepten, hadden de meeste partijen niet veel te melden over de toekomst van werk. PvdA, SP en later ook PVV zagen sowieso elke verandering als een verslechtering. Het CDA positioneerde zich letterlijk te midden van deze standpunten, maar kwam niet veel verder dan het versterken van de invloed van de sociale partners.

De schokkende ontwikkelingen in de wereldeconomie hebben alles anders gemaakt. Er bestaat op een aantal punten stiekem best veel overlap tussen de verschillende partijen. Zo willen bijna alle partijen een nieuwe wet voor de onderkant van de arbeidsmarkt. Opvallend is dat diagnoses van de huidige situatie meer uiteenlopen dan de oplossingen. De PvdA signaleert  “hyperflexibiliteit” op de arbeidsmarkt, nadrukkelijker nog dan de SP, terwijl VVD, D66 en GroenLinks menen dat diezelfde arbeidsmarkt volledig op slot zit.

Foto: copyright ok. Gecheckt 23-11-2022

GGZ moet efficiënter, niet minder

Teveel mensen maken voor lichte psychische klachten gebruik van psychotherapieën. Minister Edith Schippers van Volksgezondheid vindt dat mensen meer hulp moeten zoeken in hun eigen omgeving. Maar zonder psychotherapie kunnen we niet, beargumenteert Pim Cuijpers, hoogleraar klinische psychologie aan de VU.

Psychische stoornissen vormen een van de belangrijkste uitdagingen voor de gezondheidszorg in de komende decennia. Psychische problemen komen heel veel voor, iedereen kan ermee te maken krijgen en ze hebben een enorme invloed op de kwaliteit van het leven van degenen die erdoor getroffen worden en op dat van hun naasten.

Psychotherapie onmisbaar onderdeel van GGZ 

Psychische stoornissen zijn geen ‘gewone’ ziekten die volledig herleidbaar zijn tot biologische processen, maar worden gevormd door een samenspel tussen biologie, psychologie en sociale processen. Het is dan ook moeilijk om precies te bepalen wat een stoornis is, wie het wel en niet heeft en wat de gevolgen ervan zijn. Maar dat het een enorme invloed heeft op de publieke gezondheid staat buiten kijf.

Psychotherapie is een onmisbaar onderdeel van de geestelijke gezondheidszorg. Het gros van de mensen dat hulp zoekt voor psychische problemen krijgt een of andere vorm van psychologische behandeling of psychotherapie. De meeste mensen met een psychisch probleem die kunnen kiezen tussen psychotherapie of medicijnen, kiezen voor psychotherapie. Psychotherapie blijft dan ook zonder twijfel een van de belangrijkste middelen die we hebben om psychisch leed te verhelpen, ondanks alle kritiek die men er op kan hebben.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Heilig (vakantie)huisje

Vakanties zijn kostbaar en we hebben ze niet echt nodig. Door een paar vakantiedagen in te leveren zouden we alle overheidstekorten kunnen oplossen.  Maar dat gaat nooit gebeuren, betoogt Arjo Klamer, hoogleraar culturele economie  aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Nederlanders gaan weer massaal op vakantie. Het jaarlijkse ritueel wordt zoals gewoonlijk met man en macht uitgevoerd, crisis of geen crisis. Niets lijkt zo heilig voor Nederlanders als hun vakantie. Wee degene die durft te suggereren dat het wel wat minder kan met die vakanties.

De Nederlandse vakantie is een uiterst kostbare aangelegenheid. Nederlanders geven ongeveer zeven procent van hun inkomen uit aan vakanties. Voor een belangrijk deel doen ze dat in het buitenland, dus dat geld vloeit weg uit de Nederlandse economie. Tel daarbij de tijd dat niet wordt gewerkt op, en de de totale kosten van de Nederlandse vakantie komen te liggen tussen de 12 en 14 procent van het bruto binnenlands product. Breng het geld in mindering dat verdiend wordt aan de vakanties van Nederlanders in Nederland, en dan blijkt dat Nederlanders nog steeds flink meer uitgeven aan hun vakanties dan aan hun gezondheidszorg.

Onproductief

De vergelijking met de gezondheidszorg heeft meer kanten. Want net als wanneer zieke mensen onproductief zijn, zo zijn vakantievierders dat. Op vakantie voeren ze niets uit. Dat is ook de bedoeling van vakanties. Nederlanders zijn minstens vijf weken per jaar inactief.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Rosenmöller en Unilever strijden samen tegen overgewicht

Het Convenant Gezond Gewicht is mede gebaseerd op een naïef geloof in de welwillendheid van de voedingsindustrie. Het is dan ook niet verwonderlijk dat resultaten uitblijven. Laat men zich liever richten op een voedselvoorziening die draait om vers en kwaliteit.

Wat is belangrijker voor kinderen: fatsoenlijk eten of  weten hoe je speciale effecten inbouwt in een Powerpointpresentatie? Dat eerste natuurlijk. Toch wordt er in het onderwijs meer geld uitgetrokken aan computeronderwijs dan aan aandacht voor fatsoenlijk eten: waar komt het vandaan, hoe maak je het klaar, wat is gezond?

Door Michiel Bussink.

Er gaat iets mis met onze kinderen

Er gaat iets mis met onze kinderen. Lang niet bij alle, maar er zijn er steeds meer die te dik zijn of onhandelbaar vanwege overdoses cocktails van suikers met E-nummers en andere additieven. Dat is sneu en niet nodig. Hoe kinderen teweer te stellen tegen het enorme opdringerige aanbod van laagwaardig eten en drinken? Door in ieder geval als papa en mama fatsoenlijke maaltijden met ze te eten, met regelmaat, kwaliteit, discipline en plezier. Maar veel ouders schijnen dat steeds minder te doen. Ze blijven in gebreke, wat in extreme gevallen een vorm van kindermishandeling oplevert.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Naar een nieuwe klassenmaatschappij

Er dreigt een nieuwe sociale rangorde te ontstaan, gebaseerd op verschillen in opleidingsniveau. Zijn we op weg naar een nieuwe klassenmaatschappij, vraagt socioloog Gwen van Eijk (Universiteit Leiden) zich af.

Opleiding als de nieuwe maatschappelijke scheidslijn is zichtbaar in gescheiden sociale netwerken, gesegregeerde leefwerelden en sterk gepolariseerde maatschappelijke en politieke opvattingen. Bijna 60 procent van de ondervraagden in een NIPO-onderzoek meent dat hoog- en laagopgeleiden steeds minder contact hebben met elkaar. Andere indicatoren suggereren echter dat het met die kloof wel meevalt: een minderheid van dezelfde ondervraagden zegt zich meer verbonden te voelen met mensen met hetzelfde opleidingsniveau, en het Nationaal Kiezersonderzoek laat juist zien dat sinds 1971 de opleidingskloof, gemeten als verschillen in politieke belangstelling, juist kleiner is geworden.

Morele dimensie van de kloof

Maar wanneer is nu eigenlijk sprake van een ‘kloof’ en wanneer is een kloof reden tot zorg? Verschillen zijn er altijd. Dat mensen verschillen ervaren en benoemen duidt niet noodzakelijk op een scherpe tweedeling, als de verschillende groepen elkaar tegelijkertijd tolereren en respecteren. Een tweedeling wordt pas zorgwekkend als die gepaard gaat met wederzijdse of eenzijdige veroordeling, omdat ‘de anderen’ bijvoorbeeld moreel verwerpelijk gedrag vertonen. Anders gezegd, gevoelens van superioriteit geven een negatieve dimensie aan een kloof: ze brengen een sociale hiërarchie, een rangorde, aan. In hoeverre is in Nederland nu sprake van een sociale hiërarchie, en zijn opleidingsverschillen daarvoor dan de grondslag?

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Transparante overheid is niet per se een betere overheid

Transparantie om prestaties van organisaties in de publieke sector te verbeteren: het klinkt goed maar het werkt niet, vindt Stephan Grimmelikhuijsen van Overheid 2.0. 

Door prestaties van publieke instellingen transparant te maken, kunnen burgers kiezen voor het beste onderwijs of het beste ziekenhuis. Dit zou bijdragen aan een betere kwaliteit van publieke dienstverlening. Toch doet transparantie niet wat we er van hadden verwacht: agenten richten zich op bonnenschrijven in plaats van boeven vangen, ziekenhuizen richten zich op gemakkelijk behandelbare patiënten en de tandartsenprijzen stijgen in plaats van dat ze dalen. Transparantie heeft te weinig betekenis voor burgers en professionals: tijd voor een vorm van transparantie die wel bijdraagt aan kwaliteit.

Tucht

De ‘tucht van transparantie’ zou moeten leiden tot een betere publieke dienstverlening. Dit is gebaseerd op het simpele economische principe dat een meer transparante markt – meer informatie over prijzen en kwaliteit – consumenten in staat stelt om de optimale keuze te maken voor een product. Dit dwingt marktspelers om zo optimaal mogelijk te presteren.

In de jaren ’90 heeft deze gedachte van transparantie ook zijn ingang gevonden in de Nederlandse publieke sector. Zo zijn volgens de Onderwijsinspectie het percentage leerlingen dat nominaal hun schoolcarrière doorloopt en het gemiddelde eindexamencijfer belangrijke indicatoren voor de kwaliteit van onderwijs. Door deze gegevens te publiceren zouden prestaties verbeteren, omdat burgers iets te kiezen hebben, fouten gesignaleerd worden, en het handelen van professionals en organisaties gestuurd worden in de goede richting. Maar werkt dit wel?

Foto: copyright ok. Gecheckt 03-03-2022

Overgewicht: praten of minder automaten?

Het pubergesprek zou obesitas bij jongeren voorkomen.  Maar overgewicht is vooral een omgevingsprobleem, stelt pedagoog Mieke van Stigt

Het is een hot topic in het nieuws. ‘Pubers willen een pubergesprek’. Het voorstel is om de serie bezoeken aan de jeugdarts van de GGD (op 6, 9 en 12-jarige leeftijd) uit te breiden met een ‘pubergesprek’ op 16-jarige leeftijd, ondermeer om beter zicht te krijgen op zaken als obesitas, alcohol- en drugsgebruik en om eventueel seksuele voorlichting te kunnen geven. Er is veel voor te zeggen. Het is belangrijk om zicht te houden op hoe kinderen zich ontwikkelen, uit het oogpunt van preventie, om tijdig door te kunnen verwijzen en op die manier grotere problemen te voorkomen. Eén dossier, van consultatiebureau tot schoolarts in het 16e jaar, lijkt dan ook ideaal. Ook collectief, zodat zichtbaar wordt wat er zoal speelt onder de jeugd. Te veel zorg en beleid is versnipperd en ad hoc. Om goed preventief beleid te kunnen voeren is kennis van actuele ontwikkelingen noodzakelijk, zowel individueel als collectief.

Praten of domweg minder automaten?

Je kunt je afvragen of pubers zitten te wachten op nog een gesprek als ze 15 of 16 zijn, maar volgens onderzoek vindt 63 procent van de pubers dit een goed idee en zegt 20 procent zelf behoefte te hebben aan zo’n gesprek. Geen wonder dus dat Éénvandaag (en in navolging daarvan vele anderen) kopte: ‘Scholieren vóór pubergesprek’. Wat pas verderop in het artikel vermeld werd, was dat 79 procent van de scholieren vindt dat het pubergesprek vrijblijvend moet zijn en dat 47 procent van hen niet denkt dat het voornaamste doel – obesitas bestrijden – met het pubergesprek bereikt kan worden.

Vorige Volgende