Sociale Vraagstukken

296 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Jeroen Mirck (cc)

Werkgever ontlasten goed voor re-integratie

ANALYSE - Het beleid om de arbeidsongeschiktheid terug te dringen, is redelijk succesvol gebleken. Niettemin is het aantal arbeidsongeschikten in Nederland nog altijd hoog en keren maar weinig mensen vanuit de uitkering terug naar de arbeidsmarkt. De crux van het probleem is de overbelaste arbeidsrelatie, zegt hoogleraar sociologie Romke van der Veen.

Vanwege ‘perverse’ mechanismen in het systeem van de sociale zekerheid nam het aantal arbeidsongeschikten in Nederland in de tweede helft van de vorige eeuw enorm toe. Om aan die stijging een halt toe te roepen, nam de politiek beginjaren ’90 harde maatregelen. Kort samengevat kwam het beleid erop neer dat de uitgangspunten van de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen werden veranderd – niet de rechten, maar de plichten zouden voortaan als uitgangspunt gelden – en de definitie van arbeidsongeschiktheid werd minder ruim gemaakt. Ook werd het risico meer gelegd bij degenen die de arbeidsongeschiktheid tot op zekere hoogte kunnen voorkomen, namelijk de werkgevers. En ten slotte werd de uitvoering van de diverse regelingen weggehaald bij de sociale partners en ondergebracht bij een publiek orgaan.

Toch nog te veel arbeidsongeschikten

Het beleid heeft er toe geleid dat er nu, in 2013, minder arbeidsongeschikten zijn en dat de participatie van arbeidsbeperkten stabiel is. Toch kent ons land ook nu nog veel mensen die vanwege een arbeidsbeperking geheel of gedeeltelijk aan de kant staan. De vraag is dan ook of Nederland er in de laatste twee decennia werkelijk in is geslaagd om de beheersbaarheid en het activerende karakter van de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen te verhogen. Het antwoord is: ja, maar het beleid zorgt er tegelijkertijd voor dat de participatie van arbeidsbeperkten nog altijd gering is. Daar zijn verschillende redenen voor te noemen.

Foto: Aaron & Alli (cc)

Europa is een licht ontvlambare cocktail

ANALYSE - De verkiezingen in Italië maakten nog eens duidelijk dat een groeiende groep kiezers in de Europese Unie verward is, teleurgesteld en wanhopig. Drie fundamentele kwesties houden Europa in een diepe verdeeldheid, zegt Will Tinnemans.

Ten eerste: migratie. In alle zuidelijke en westelijke lidstaten zijn politici opgestaan die drijven op het verzet tegen immigratie en integratie. Er is niets nieuws onder de zon. Zoals het beginnen van een oorlog lange tijd een bliksemafleider was voor binnenlandse problemen, zo zijn voortgaande migratie en falende integratie al enkele decennia een boksbal voor onmachtige politici. De falende integratie heeft vooral betrekking op immigranten met een islamitische achtergrond. Verzet tegen de voortgaande migratie betreft steeds vaker burgers uit EU-lidstaten als Polen, Roemenië en Bulgarije. Het vrije verkeer van goederen, diensten en kapitaal heeft alle EU-lidstaten veel welvaart gebracht. Maar nu die welvaart deels gebouwd blijkt te zijn op luchtkastelen die de banken voor ons hebben opgetrokken, moet het vrije verkeer van personen liefst beperkt blijven tot de voordelen van vakantiereizen zonder lange rijen voor de douane en wisselkantoren.

Migratiedeskundigen zetten vaak en overtuigend uiteen dat arbeidsmigranten doorgaans economische waarde toevoegen – zeker als ze geen gezin meebrengen – en dat de vergrijzende lidstaten in het zuiden en westen van Europa nu en in de nabije toekomst niet zonder hen kunnen. Vanzelfsprekend moeten we er alles aan doen om ervoor te zorgen dat Roemeense vrachtwagenchauffeurs, Poolse loodgieters en Bulgaarse champignonplukkers geen oneerlijke concurrenten worden voor de laaggeschoolden in eigen land. Maar de weerzin zit veel dieper dan angst voor concurrentie. Een substantieel deel van de burgers ziet de Polen en Roemenen liever gaan dan komen, ook als ze in de vleesindustrie, de land- en tuinbouw werk verrichten waar geen Nederlander voor te vinden is. En de Turken en Noord-Afrikanen – die steeds vaker hier geboren en getogen zijn – kunnen zich in hun ogen maar beter snel en geruisloos aanpassen aan de nationale mores, want anders…, ja, anders wat?

Foto: han Soete (cc)

Minder contacten tussen niet-westerse minderheden en autochtonen

ACHTERGROND - In de afgelopen vijftien jaar is het contact tussen niet-westerse groepen en autochtone Nederlanders niet toegenomen. Onderlinge contacten zijn belangrijk, want ze bevorderen de beeldvorming en hebben een gunstig effect op de taal en de arbeidsmarktpositie.

De sociale contacten tussen autochtonen en niet-westerse migranten zijn niet toegenomen. Het aantal vrijetijdscontacten is de afgelopen twee decennia ongeveer gelijk gebleven. Tevens komen migranten en autochtonen steeds minder vaak bij elkaar over de vloer. Bijna de helft van de Turkse Nederlanders krijgt bijvoorbeeld nooit autochtone Nederlanders op bezoek. Begin deze eeuw was dat bij één op de drie zo. Kenmerkend voor de Turkse groep is de gerichtheid op de eigen herkomstgroep, die in de afgelopen jaren verder is toegenomen.

Ongeveer een op de tien Marokkaanse en Turkse Nederlanders huwt met een autochtone Nederlander. Dit is gelijk aan de situatie van tien jaar geleden. Binnen de Antilliaanse groep wordt veel vaker gemengd gehuwd, maar in vergelijking met tien jaar eerder is het aandeel huwelijken met autochtone Nederlanders afgenomen. Op het gebied van vriendschappen, bezoek thuis en relaties zien we geen ontwikkeling naar meer interetnisch contact.

Verklaringen voor trend

Dat groepen elkaar niet naderen is een opvallende bevinding. Vanuit het idee van voortschrijdende integratie is de veronderstelling dat migranten gedurende de levensloop en tussen generaties steeds dichter komen te staan bij de ‘ontvangende’ samenleving. Dat was ook de verwachting. In de achterliggende jaren is de omvang van de tweede generatie toegenomen, wordt er binnen migrantengroepen steeds vaker Nederlands gesproken en is het opleidingsniveau aanzienlijk gestegen. Dit zijn allemaal factoren die gunstig uitwerken op de het aangaan van contact met autochtone Nederlanders. Toch zien we dit niet terug in de ontwikkelingen van de afgelopen vijftien jaar. Uit ons onderzoek blijkt dat tenminste vier andere ontwikkelingen juist een rem hebben gezet op voortgaande sociale integratie: de toegenomen etnische segregatie en concentratie, de economische conjunctuur, de grote culturele afstand en het maatschappelijk klimaat.

Foto: Heiloo Online (cc)

Bezuinigen in GGZ kan, maar met verstand

OPINIE - Het College van Zorgverzekeringen wil de vergoeding voor behandeling van een flink aantal groepen mensen met psychische aandoeningen uit het verzekeringspakket strepen. Dat is een kortetermijnoplossing die de samenleving alleen maar geld kost. 

Ontslag, faillissement, schulden of armoede veroorzaken -zeker ten tijde van een crisis- grote spanningen bij mensen. En soms leiden die spanningen tot een depressie of een andere psychische stoornis. Dat is eufemistisch gesteld vervelend voor betrokkene, maar vaak niet onoverkomelijk want voor de meeste psychische aandoeningen bestaan effectieve behandelingen, die bovendien door de zorgverzekeraar worden vergoed.

Aan dat laatste komt als het aan het College van Zorgverzekeringen (CvZ) ligt een einde. In een concept-advies heeft het college namelijk recent voorgesteld om sommige behandelingen van psychische stoornissen straks niet langer te vergoeden volgens de Ziektekostenwet.

Winst nu, verlies later

De kritiek op het conceptvoorstel was overweldigend en terecht. Het CvZ stelt namelijk dat sommige aandoeningen waarvan de behandeling nu vanuit de Ziektenkostenwet wordt vergoed, geen psychische stoornissen zijn. Een boude uitspraak die niet berust op enige wetenschappelijke onderbouwing, maar vooral is ingegeven door een achterhaald, ideologisch onderscheid tussen psychisch en lichamelijk.

Als de politiek het advies van het CvZ zou opvolgen, dan zullen de uitgaven voor de geestelijke gezondheidszorg  (GGZ) aanzienlijk dalen. De‘winst’ is er echter een van de korte termijn, want als mensen met psychische stoornissen niet (op tijd) worden behandeld, dan is de kans groot dat zij later bij de dienstdoende arts aankloppen met klachten van ernstiger aard. In de tussentijd hebben zij zich dan waarschijnlijker vaker ziek gemeld, is door hun verzuim meer productieverlies opgetreden dan  strikt noodzakelijk zou zijn geweest, en is de kans groot dat er een grotere, chronisch psychische problematiek is ontstaan. En dat heeft op zijn beurt tot gevolg dat de ziektekosten op de middellange termijn juist gaan stijgen. Met andere woorden: het effect van de bezuiniging op de korte termijn zoals die door CvZ is voorgesteld, wordt op termijn volkomen teniet gedaan. Waarschijnlijker is zelfs dat de kosten sterk toenemen vanwege het complexe karakter die onbehandelde stoornissen dan inmiddels hebben aangenomen.

Foto: Hans Westbeek (cc)

Zorgsysteem lokt overconsumptie uit

ANALYSE - Meer dan de helft van de Nederlandse huisartsen vindt dat patiënten te veel zorg ontvangen. Gezamenlijk – huisartsen, patiënten en andere zorgaanbieders – kunnen ze de consumptie terugdringen.

Uit een internationaal vergelijkend onderzoek naar ervaringen van huisartsen en patiënten in de gezondheidszorg blijkt dat maar liefst 57 procent van de Nederlandse huisartsen vindt dat hun patiënten te veel zorg ontvangen. Dat cijfer is internationaal gezien hoog. Alleen in Duitsland is een nog groter percentage (59 procent) van de huisartsen van mening dat patiënten te veel zorg ontvangen. Daar staat tegenover dat in het Verenigd Koninkrijk slechts 12 procent van de huisartsen zegt dat patiënten te veel zorg ontvangen en dat liefst 39 procent van de Nieuw-Zeelandse huisartsen juist vindt dat hun patiënten te weinig zorg krijgen.

Huisarts handelt te defensief

Maar wat zegt dat cijfer over de werkelijke consumptie in de zorg? Het aantal doktersconsulten is in Nederland al jaren (internationaal) zeer gemiddeld en ligt net beneden de zes consulten per inwoner per jaar. Ook met het aantal MRI-scans bevinden we ons, ondanks de toename van 39 in 2008 naar 49 in 2010 per 1000 inwoners, in een middengroep. Daarnaast is het aantal ziekenhuisopnames in Nederland relatief laag en hanteren huisartsen een voorzichtig voorschrijfgedrag bij geneesmiddelen. Uit deze cijfers komt geen bovenmatige zorgconsumptie naar voren en dat roept de vraag op waar de mening van de meerderheid van de huisartsen, als zou er sprake zijn van overconsumptie in de zorg, dan wel op is gestoeld.

Foto: Mr MdR (cc)

Meer blauw op straat en strenger straffen werkt niet

ANALYSE - Meer blauw op straat en strenger straffen waren voornemens van zo’n beetje elke politieke partij. Maar dat is niet alleen duur, het is ook weinig effectief, zegt hoogleraar Jan van Dijk.

Nadat een grensrechter door Marokkaanse voetballers is doodgeschopt, verklaart de minister van Veiligheid en Justitie Ivo Opstelten op het NOS Journaal dat hij zal laten nagaan of het Openbaar Ministerie zwaardere straffen kan opleggen aan de daders. De afschrikwekkende werking van het strafrecht is echter uiterst gering, zoals ook de jurist Opstelten heel goed weet. Het is een medicijn dat juist bij de doelgroep van korte lontjes weinig of geen effect heeft. De betrokken maatschappelijke groeperingen zullen zélf in actie moeten komen. De Amsterdamse PvdA-politica Fatima Elatik komt er niet mee weg door op 9 januari in een-interview in het NRC Handelsblad sarcastisch te zeggen: ‘Ja Marokkanen zijn door en door slecht, dat zei ik toch al.’

Om geloofwaardig te blijven, zal zij voortaan haar afschuw over dergelijk gedrag moeten uitspreken en, bovenal, met oplossingen in eigen kring moeten komen. De oplossing moet verder vooral komen van de voetbalclubs en de KNVB door de ouderwetse overdracht van normen en waarden betreffende sportiviteit, royement voor het leven van chronische overtreders en door notoir onsportieve clubs uit te sluiten van de competitie.

Foto: Gustavo Veríssimo (cc)

Arbeidsmigratie vraagt assertieve overheid

ANALYSE - Open grenzen in Europa hebben geleid tot flexmigratie en concentratie van arbeidsmobiliteit aan de onderkant van de arbeidsmarkt en een relatief kleine groep hogeropgeleide migranten. Het wordt tijd dat de overheid de arbeidsmigratie in betere banen gaat leiden.

We leven in een economische recessie. Toch melden de kranten grote arbeidsmarkttekorten, met name in technische sectoren. Voor de toekomst zit de pijn vooral in de zorg, waar in 2030 nood zal zijn aan 250.000 mensen (Eggink et al. 2010). Hoewel het de vraag is of die tekorten werkelijk zo groot zullen zijn – veel hangt af van of Nederland zich staande weten te houden in een sterk competitieve wereldeconomie – wordt voor het opvangen van de vergrijzing vaak meteen gewezen op de noodzaak van arbeidsmigratie. Kunnen arbeidsmigranten inderdaad onze vergrijzing opvangen en onze economie uit het slop halen? Is ons migratiebeleid up to date om de arbeidsmarktuitdagingen van de komende decennia aan te kunnen?

Arbeidsmigratie wordt, zeker in de Europese Unie, overgelaten aan ad-hoc beslissingen van werkgevers. Het was nog nooit zo simpel voor werkgevers om aan te stellen wie ze maar willen, mits diegene uit een lidstaat komt. Migranten werven buiten de EU is wel een stuk ingewikkelder. Maar een werkgever die voor een EU-burger een baan in de aanbieding heeft die meer dan 35.000 of 50.000 euro uitbetaalt (voor mensen onder of boven de 30 jaar) mag verwachten dat de IND, die vooral bekend stond om het weren van migranten, zelf met het koffertje met benodigde papieren bij de werkgever langskomt. Nederland heeft daarmee inmiddels een van de meest liberale toelatingssystemen voor hoger opgeleiden in de wereld.

Foto: Sebastiaan ter Burg (cc)

De ‘onvermijdelijkheid’ van bezuinigingspolitiek

ANALYSE - Bezuinigingspolitiek is nooit neutraal of logisch. Niet in de jaren tachtig en nu ook niet. Dat veel economen suggereren dat economische politiek gebaseerd kan worden op een wetenschappelijke en objectieve analyse is aanvechtbaar, volgens hoogleraar Duco Hellema.

Ook eind jaren zeventig, begin jaren tachtig verkeerde de Nederlandse economie in een ernstige crisis. De werkloosheid was groot en zou tegen het midden van de jaren tachtig zelfs oplopen tot een miljoen, dit nog afgezien van de honderdduizenden die in de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) zaten. Tevergeefs trachtten de kabinetten-Van Agt (1977-1982) de economie met stimuleringsmaatregelen weer op gang te brengen. Noodzakelijke bezuinigingen werden tweede helft jaren zeventig nog voor een belangrijk deel geblokkeerd door krachtige maatschappelijke oppositie, niet in de laatste plaats van de kant van de vakbeweging.

In 1982 trad het eerste kabinet-Lubbers aan, dat een harde saneringspolitiek doorzette (door met name een straffe beperking van de collectieve uitgaven). De Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) sloot in hetzelfde jaar met de werkgevers het befaamde Akkoord van Wassenaar, gericht op loonmatiging en herverdeling van werk. Dat leverde succes op: het in de voorafgaande jaren (vooral tijdens de kabinetten-Van Agt) sterk gestegen begrotingstekort zou weer beginnen terug te lopen. De werkgelegenheid herstelde zich overigens aanvankelijk nog nauwelijks; dat zou pas in de tweede helft van de jaren tachtig gebeuren.

Foto: Alexa Booth (cc)

Minder gamen helpt gameverslaving niet

ACHTERGROND - Het aantal uren dat besteed wordt aan gamen is geen onafhankelijke voorspeller voor een gameverslaving. Gebrek aan zelfcontrole wel, laat het promotieonderzoek van Maria Haagsma zien. Minder gamen is daarom niet automatisch een oplossing.

Technologische ontwikkelingen en de komst van het internet hebben ertoe geleid dat gaming de afgelopen dertig jaar sterk is gegroeid. Ondanks de voordelen die videogames kunnen bieden (zoals entertainment en serious gaming in zorg en onderwijs), heeft de toenemende populariteit ook geleid tot zorgen over mogelijke negatieve gevolgen. Er bestaat toenemend bewijs dat sommige gamers gamegewoonten vertonen die ten koste gaan van hun dagelijks functioneren. Overmatig gamen kan leiden tot serieuze problemen in het leven van een gamer, bijvoorbeeld als het ten koste gaat van werk of schoolprestaties, sociale relaties en andere vrijetijdsactiviteiten.

Mannelijke adolescenten en vrouwen ouder dan dertig zijn risiscogroepen

Het diagnostisch en statistisch handboek voor mentale stoornissen (DSM-IV) draagt momenteel geen diagnose voor “pathologisch gamen.” Terwijl sommige wetenschappers claimen dat problematisch gamen een uniek probleem is, stellen anderen dat het slechts “morele paniek” is of een uiting van andere onderliggende psychosociale problemen. Ondanks een gebrek aan overeenstemming zijn de meeste onderzoekers het erover eens dat sommige gamers problematische patronen vertonen die als pathologisch kunnen worden beschouwd. Hierbij wordt aangenomen dat het vertonen van problematische gamepatronen vergelijkbaar is met een gedragsverslaving als pathologisch gokken. Kenmerken zijn een gebrek aan zelfcontrole over gamegedrag en psychologische, sociale en school- en werkgerelateerde problemen.

Foto: European Parliament (cc)

In EU betalen sociale investeringen zich dubbel en dwars terug

ANALYSE - In de Europese Unie is behoefte aan een agenda waar behalve begrotingsnormen ook sociale investeringen een belangrijke plaats hebben, aldus hoogleraar Anton Hemerijck.

De afgelopen jaren is de Europese economie van de ene crisis in de andere getuimeld. Wat begon als een hypothecaire crisis in de Verenigde Staten in 2007, is in vijf jaar tijd omgeslagen in een eurocrisis, mede als gevolg van een ontwerpfout in de architectuur van de Europese Unie (EU). In de oorspronkelijke (monetaire) beleidstheorie was de Europese Centrale Bank (ECB) een zekere mate van onafhankelijkheid toebedeeld op het terrein van prijsstabiliteit. Die bevoegdheid zou in combinatie met afspraken tussen de ECB en de lidstaten over de begrotingsdiscipline de concurrentiedruk tussen de Eurozone economieën intensiveren. Toegenomen concurrentie, zo was de verwachting, zou als vanzelf worden doorvertaald naar ‘structurele hervormingen’ van arbeidsmarkten en verzorgingsstaten, met als uiteindelijk resultaat economische groei in alle gebiedsdelen van de EU.

Burgers zijn aangespoord om zich in de schulden te steken

In het afgelopen decennium hebben de Europese instellingen, onder de neoklassieke leerstelling van efficiënte markten en ineffectieve overheden, de nationale economieën eenzijdig de maat genomen op het terrein van groei, inflatie en begrotingsevenwicht. Als gevolg van het gevoerde beleid wordt de Europese economie nu geconfronteerd met grote, destabiliserende handelstekorten in Griekenland, Spanje, Portugal, Ierland en Italië. Met vastgoedbubbels in Ierland, Spanje, Groot-Brittannië en Nederland, en handelsoverschotten in Duitsland, Nederland en de Scandinavische landen.

Foto: Niels Beune (cc)

Gebarentaal ligt onder vuur

OPINIE - Gebarentaal was essentieel voor de emancipatie van dove mensen. Maar gebarentaal ligt onder vuur. Onterecht, constateert sociologe Anja Hiddinga.

Dat er in Nederland dove mensen wonen is de afgelopen decennia steeds zichtbaarder geworden. Wij kijken niet meer op van doven in de media, in bioscoopfilms of van gebarentaaltolken in TV programma’s. Cursussen gebarentaal zijn in trek, de tolkenopleiding gebarentaal aan de Hogeschool Utrecht loopt vol en het is in de mode om – horende – pasgeborenen ‘babygebaren’ te leren.

Maar terwijl serieuze aandacht van de horende wereld voor gebarentaal en gebarentaalgebruikers groeit, wordt nu door sommige experts het belang van gebarentaal in de opvoeding van jonge dove kinderen ter discussie gesteld. Deze kinderen, van wie de jongste generatie voor meer dan 90 procent een elektronische binnenoorprothese (CI) heeft, zouden geen baat meer hebben bij gebarentaal. Sterker nog, het gebruik van gebarentaal zou hen in de weg zitten bij het verwerven van de gesproken taal.

Wetenschappelijke publicaties met deze strekking roepen in kringen van taalkundigen en pedagogen veel kritische vragen op over de methodiek en conclusies van het onderzoek. Maar terwijl discussies daarover in de vakliteratuur volop gaande zijn, verschijnen inmiddels berichten in de media met een bepaalde strekking: de rol van gebarentaal in het leven van jonge dove kinderen in Nederland lijkt te zijn uitgespeeld.

Foto: jessica mullen (cc)

Niet flexibel maar hybride arbeidsmarkt

ANALYSE - Er is nood aan een flexibele arbeidsmarkt, zegt onder andere Aukje Nauta. Daar zit wat in, maar flexibiliteit is niet overal het antwoord op. Zeker niet in een kenniseconomie, betoogt Fabian Dekker.

Flexibiliteit op de werkvloer kan bijvoorbeeld door te rouleren tussen afdelingen, de functie-inhoud aan te passen maar ook door te wisselen van werkgever. Daar zit natuurlijk wat in. We bevinden ons volgens velen op een transitionele arbeidsmarkt, waarbij dynamische leef- en werkpatronen de regel zijn. Toenemende internationale concurrentie en technologische vooruitgang vragen om flexibel ingestelde werknemers die vooruit willen. Stilstand is achteruitgang.

Op dit moment werkt ongeveer een kwart van alle werkenden al via een flexibel dienstverband en meer dan de helft wordt jaarlijks breed ingezet binnen het bedrijf waar ze werkzaam is (zie: De Beer, 2011; Wilthagen et al., 2006). Ook de notie van ‘employability’ (het vermogen om op veranderingen op de arbeidsmarkt te reageren) sluit hierbij aan. Door mobiel te zijn neemt de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt toe en de kans op toekomstige werkloosheid af. Een lange arbeidsduur bij dezelfde werkgever is voor de dommen.

Vraagt een kenniseconomie niet juist om loyaal gedrag?

Het is echter de vraag of meer flexibiliteit gewenst is in een kenniseconomie. Technologische vernieuwing verlangt complexe cognitieve vaardigheden van de beroepsbevolking. Het is vanuit een werkgever gedacht maar de vraag of flexkrachten bijdragen aan het duurzaam opbouwen van dit type kapitaal binnen een onderneming. Econoom Alfred Kleinknecht heeft al eens laten zien dat het gebruik van flexibele krachten nadelig is voor het innovatief vermogen van bedrijven en zelfs kan leiden tot opportunistisch gedrag van werknemers, zoals het lekken van bedrijfsgeheimen.

Ook op basis van eigen onderzoek in de game-industrie komen we dit geluid tegen. In deze kennisintensieve en conjunctuurgevoelige bedrijfstak ligt een strategie voor de hand waarbij ondernemingen gebruik maken van contractflexibiliteit. Op basis van een rondgang langs 33 bedrijven komen we dit echter maar in beperkte mate tegen. Er is weliswaar een substantieel aantal eenpersoonsbedrijven in deze bedrijfstak werkzaam, maar zodra bedrijven groeien, wordt er vooral gewerkt met vaste arbeidskrachten. We zijn twee mechanismen tegengekomen die het relatief lagere gebruik van flexibel personeel kunnen verklaren. Allereerst kan de ontwikkelingstijd van een complexe game (een jaar is geen uitzondering) vragen om personeel dat langer aan een bedrijf verbonden is.  Daarnaast geven onze gesprekspartners duidelijk aan dat de kwaliteit van het werk zich in de hoofden van de werkenden bevindt en voor een organisatie is het simpelweg belangrijk om deze kennis aan zich te binden. Moet de conclusie nu zijn: terug naar een minder flexibele arbeidsmarkt? Nou, nee.

Op weg naar hybride arbeidspatronen

De mantra van zowel de vakbeweging (‘minder flexibiliteit’) als bedrijfsleven (‘meer flexibiliteit’) is in het huidige debat te kort door de bocht. We hebben gezien dat een kennisintensieve economie vraagt om een dosis loyaliteit en continuïteit in de arbeidsrelatie, maar we weten ook dat flexwerk voor kwetsbare werknemers een opstap kan betekenen op de arbeidsmarkt. Bovendien kan het bijdragen aan een betere afstemming van werk- en zorgtaken binnen huishoudens.

In plaats van door te discussiëren over eventuele aanpassing van het ontslagrecht moeten we dus op zoek gaan naar een mix van vast en flexibel. Het is mooi om te zien dat deze beweging zich al lijkt in te zetten. Steeds meer hogeropgeleide werknemers trachten de behoeften die ze hebben aan (financiële) stabiliteit en zekerheid te combineren met de wens tot individuele ontplooiing en persoonlijke ontwikkeling. We hebben het dan over hybride arbeidsrelaties, waarvan er nu al zo’n 180.000 bestaan. Met een steeds verdere stijging van het opleidingsniveau is het niet ondenkbaar dat juist de hybride werkende zich tot de dominante groep gaat ontwikkelen.

Niet iedereen flexibel dus, maar ook niet vast: eerder hybride.

Fabian Dekker is als onderzoeker verbonden aan het Verwey-Jonker Instituut en promoveerde vorig jaar op het onderwerp flexibele arbeid aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Op dit moment werkt hij aan een nieuw boek over de arbeidspositie van zzp’ers. Dit artikel verscheen eerder op Sociale Vraagstukken.

Vorige Volgende