Sociale Vraagstukken

293 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Heiloo Online (cc)

Bezuinigen in GGZ kan, maar met verstand

OPINIE - Het College van Zorgverzekeringen wil de vergoeding voor behandeling van een flink aantal groepen mensen met psychische aandoeningen uit het verzekeringspakket strepen. Dat is een kortetermijnoplossing die de samenleving alleen maar geld kost. 

Ontslag, faillissement, schulden of armoede veroorzaken -zeker ten tijde van een crisis- grote spanningen bij mensen. En soms leiden die spanningen tot een depressie of een andere psychische stoornis. Dat is eufemistisch gesteld vervelend voor betrokkene, maar vaak niet onoverkomelijk want voor de meeste psychische aandoeningen bestaan effectieve behandelingen, die bovendien door de zorgverzekeraar worden vergoed.

Aan dat laatste komt als het aan het College van Zorgverzekeringen (CvZ) ligt een einde. In een concept-advies heeft het college namelijk recent voorgesteld om sommige behandelingen van psychische stoornissen straks niet langer te vergoeden volgens de Ziektekostenwet.

Winst nu, verlies later

De kritiek op het conceptvoorstel was overweldigend en terecht. Het CvZ stelt namelijk dat sommige aandoeningen waarvan de behandeling nu vanuit de Ziektenkostenwet wordt vergoed, geen psychische stoornissen zijn. Een boude uitspraak die niet berust op enige wetenschappelijke onderbouwing, maar vooral is ingegeven door een achterhaald, ideologisch onderscheid tussen psychisch en lichamelijk.

Als de politiek het advies van het CvZ zou opvolgen, dan zullen de uitgaven voor de geestelijke gezondheidszorg  (GGZ) aanzienlijk dalen. De‘winst’ is er echter een van de korte termijn, want als mensen met psychische stoornissen niet (op tijd) worden behandeld, dan is de kans groot dat zij later bij de dienstdoende arts aankloppen met klachten van ernstiger aard. In de tussentijd hebben zij zich dan waarschijnlijker vaker ziek gemeld, is door hun verzuim meer productieverlies opgetreden dan  strikt noodzakelijk zou zijn geweest, en is de kans groot dat er een grotere, chronisch psychische problematiek is ontstaan. En dat heeft op zijn beurt tot gevolg dat de ziektekosten op de middellange termijn juist gaan stijgen. Met andere woorden: het effect van de bezuiniging op de korte termijn zoals die door CvZ is voorgesteld, wordt op termijn volkomen teniet gedaan. Waarschijnlijker is zelfs dat de kosten sterk toenemen vanwege het complexe karakter die onbehandelde stoornissen dan inmiddels hebben aangenomen.

Foto: Hans Westbeek (cc)

Zorgsysteem lokt overconsumptie uit

ANALYSE - Meer dan de helft van de Nederlandse huisartsen vindt dat patiënten te veel zorg ontvangen. Gezamenlijk – huisartsen, patiënten en andere zorgaanbieders – kunnen ze de consumptie terugdringen.

Uit een internationaal vergelijkend onderzoek naar ervaringen van huisartsen en patiënten in de gezondheidszorg blijkt dat maar liefst 57 procent van de Nederlandse huisartsen vindt dat hun patiënten te veel zorg ontvangen. Dat cijfer is internationaal gezien hoog. Alleen in Duitsland is een nog groter percentage (59 procent) van de huisartsen van mening dat patiënten te veel zorg ontvangen. Daar staat tegenover dat in het Verenigd Koninkrijk slechts 12 procent van de huisartsen zegt dat patiënten te veel zorg ontvangen en dat liefst 39 procent van de Nieuw-Zeelandse huisartsen juist vindt dat hun patiënten te weinig zorg krijgen.

Huisarts handelt te defensief

Maar wat zegt dat cijfer over de werkelijke consumptie in de zorg? Het aantal doktersconsulten is in Nederland al jaren (internationaal) zeer gemiddeld en ligt net beneden de zes consulten per inwoner per jaar. Ook met het aantal MRI-scans bevinden we ons, ondanks de toename van 39 in 2008 naar 49 in 2010 per 1000 inwoners, in een middengroep. Daarnaast is het aantal ziekenhuisopnames in Nederland relatief laag en hanteren huisartsen een voorzichtig voorschrijfgedrag bij geneesmiddelen. Uit deze cijfers komt geen bovenmatige zorgconsumptie naar voren en dat roept de vraag op waar de mening van de meerderheid van de huisartsen, als zou er sprake zijn van overconsumptie in de zorg, dan wel op is gestoeld.

Foto: Mr MdR (cc)

Meer blauw op straat en strenger straffen werkt niet

ANALYSE - Meer blauw op straat en strenger straffen waren voornemens van zo’n beetje elke politieke partij. Maar dat is niet alleen duur, het is ook weinig effectief, zegt hoogleraar Jan van Dijk.

Nadat een grensrechter door Marokkaanse voetballers is doodgeschopt, verklaart de minister van Veiligheid en Justitie Ivo Opstelten op het NOS Journaal dat hij zal laten nagaan of het Openbaar Ministerie zwaardere straffen kan opleggen aan de daders. De afschrikwekkende werking van het strafrecht is echter uiterst gering, zoals ook de jurist Opstelten heel goed weet. Het is een medicijn dat juist bij de doelgroep van korte lontjes weinig of geen effect heeft. De betrokken maatschappelijke groeperingen zullen zélf in actie moeten komen. De Amsterdamse PvdA-politica Fatima Elatik komt er niet mee weg door op 9 januari in een-interview in het NRC Handelsblad sarcastisch te zeggen: ‘Ja Marokkanen zijn door en door slecht, dat zei ik toch al.’

Om geloofwaardig te blijven, zal zij voortaan haar afschuw over dergelijk gedrag moeten uitspreken en, bovenal, met oplossingen in eigen kring moeten komen. De oplossing moet verder vooral komen van de voetbalclubs en de KNVB door de ouderwetse overdracht van normen en waarden betreffende sportiviteit, royement voor het leven van chronische overtreders en door notoir onsportieve clubs uit te sluiten van de competitie.

Foto: Gustavo Veríssimo (cc)

Arbeidsmigratie vraagt assertieve overheid

ANALYSE - Open grenzen in Europa hebben geleid tot flexmigratie en concentratie van arbeidsmobiliteit aan de onderkant van de arbeidsmarkt en een relatief kleine groep hogeropgeleide migranten. Het wordt tijd dat de overheid de arbeidsmigratie in betere banen gaat leiden.

We leven in een economische recessie. Toch melden de kranten grote arbeidsmarkttekorten, met name in technische sectoren. Voor de toekomst zit de pijn vooral in de zorg, waar in 2030 nood zal zijn aan 250.000 mensen (Eggink et al. 2010). Hoewel het de vraag is of die tekorten werkelijk zo groot zullen zijn – veel hangt af van of Nederland zich staande weten te houden in een sterk competitieve wereldeconomie – wordt voor het opvangen van de vergrijzing vaak meteen gewezen op de noodzaak van arbeidsmigratie. Kunnen arbeidsmigranten inderdaad onze vergrijzing opvangen en onze economie uit het slop halen? Is ons migratiebeleid up to date om de arbeidsmarktuitdagingen van de komende decennia aan te kunnen?

Arbeidsmigratie wordt, zeker in de Europese Unie, overgelaten aan ad-hoc beslissingen van werkgevers. Het was nog nooit zo simpel voor werkgevers om aan te stellen wie ze maar willen, mits diegene uit een lidstaat komt. Migranten werven buiten de EU is wel een stuk ingewikkelder. Maar een werkgever die voor een EU-burger een baan in de aanbieding heeft die meer dan 35.000 of 50.000 euro uitbetaalt (voor mensen onder of boven de 30 jaar) mag verwachten dat de IND, die vooral bekend stond om het weren van migranten, zelf met het koffertje met benodigde papieren bij de werkgever langskomt. Nederland heeft daarmee inmiddels een van de meest liberale toelatingssystemen voor hoger opgeleiden in de wereld.

Foto: Sebastiaan ter Burg (cc)

De ‘onvermijdelijkheid’ van bezuinigingspolitiek

ANALYSE - Bezuinigingspolitiek is nooit neutraal of logisch. Niet in de jaren tachtig en nu ook niet. Dat veel economen suggereren dat economische politiek gebaseerd kan worden op een wetenschappelijke en objectieve analyse is aanvechtbaar, volgens hoogleraar Duco Hellema.

Ook eind jaren zeventig, begin jaren tachtig verkeerde de Nederlandse economie in een ernstige crisis. De werkloosheid was groot en zou tegen het midden van de jaren tachtig zelfs oplopen tot een miljoen, dit nog afgezien van de honderdduizenden die in de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) zaten. Tevergeefs trachtten de kabinetten-Van Agt (1977-1982) de economie met stimuleringsmaatregelen weer op gang te brengen. Noodzakelijke bezuinigingen werden tweede helft jaren zeventig nog voor een belangrijk deel geblokkeerd door krachtige maatschappelijke oppositie, niet in de laatste plaats van de kant van de vakbeweging.

In 1982 trad het eerste kabinet-Lubbers aan, dat een harde saneringspolitiek doorzette (door met name een straffe beperking van de collectieve uitgaven). De Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) sloot in hetzelfde jaar met de werkgevers het befaamde Akkoord van Wassenaar, gericht op loonmatiging en herverdeling van werk. Dat leverde succes op: het in de voorafgaande jaren (vooral tijdens de kabinetten-Van Agt) sterk gestegen begrotingstekort zou weer beginnen terug te lopen. De werkgelegenheid herstelde zich overigens aanvankelijk nog nauwelijks; dat zou pas in de tweede helft van de jaren tachtig gebeuren.

Foto: Alexa Booth (cc)

Minder gamen helpt gameverslaving niet

ACHTERGROND - Het aantal uren dat besteed wordt aan gamen is geen onafhankelijke voorspeller voor een gameverslaving. Gebrek aan zelfcontrole wel, laat het promotieonderzoek van Maria Haagsma zien. Minder gamen is daarom niet automatisch een oplossing.

Technologische ontwikkelingen en de komst van het internet hebben ertoe geleid dat gaming de afgelopen dertig jaar sterk is gegroeid. Ondanks de voordelen die videogames kunnen bieden (zoals entertainment en serious gaming in zorg en onderwijs), heeft de toenemende populariteit ook geleid tot zorgen over mogelijke negatieve gevolgen. Er bestaat toenemend bewijs dat sommige gamers gamegewoonten vertonen die ten koste gaan van hun dagelijks functioneren. Overmatig gamen kan leiden tot serieuze problemen in het leven van een gamer, bijvoorbeeld als het ten koste gaat van werk of schoolprestaties, sociale relaties en andere vrijetijdsactiviteiten.

Mannelijke adolescenten en vrouwen ouder dan dertig zijn risiscogroepen

Het diagnostisch en statistisch handboek voor mentale stoornissen (DSM-IV) draagt momenteel geen diagnose voor “pathologisch gamen.” Terwijl sommige wetenschappers claimen dat problematisch gamen een uniek probleem is, stellen anderen dat het slechts “morele paniek” is of een uiting van andere onderliggende psychosociale problemen. Ondanks een gebrek aan overeenstemming zijn de meeste onderzoekers het erover eens dat sommige gamers problematische patronen vertonen die als pathologisch kunnen worden beschouwd. Hierbij wordt aangenomen dat het vertonen van problematische gamepatronen vergelijkbaar is met een gedragsverslaving als pathologisch gokken. Kenmerken zijn een gebrek aan zelfcontrole over gamegedrag en psychologische, sociale en school- en werkgerelateerde problemen.

Foto: European Parliament (cc)

In EU betalen sociale investeringen zich dubbel en dwars terug

ANALYSE - In de Europese Unie is behoefte aan een agenda waar behalve begrotingsnormen ook sociale investeringen een belangrijke plaats hebben, aldus hoogleraar Anton Hemerijck.

De afgelopen jaren is de Europese economie van de ene crisis in de andere getuimeld. Wat begon als een hypothecaire crisis in de Verenigde Staten in 2007, is in vijf jaar tijd omgeslagen in een eurocrisis, mede als gevolg van een ontwerpfout in de architectuur van de Europese Unie (EU). In de oorspronkelijke (monetaire) beleidstheorie was de Europese Centrale Bank (ECB) een zekere mate van onafhankelijkheid toebedeeld op het terrein van prijsstabiliteit. Die bevoegdheid zou in combinatie met afspraken tussen de ECB en de lidstaten over de begrotingsdiscipline de concurrentiedruk tussen de Eurozone economieën intensiveren. Toegenomen concurrentie, zo was de verwachting, zou als vanzelf worden doorvertaald naar ‘structurele hervormingen’ van arbeidsmarkten en verzorgingsstaten, met als uiteindelijk resultaat economische groei in alle gebiedsdelen van de EU.

Burgers zijn aangespoord om zich in de schulden te steken

In het afgelopen decennium hebben de Europese instellingen, onder de neoklassieke leerstelling van efficiënte markten en ineffectieve overheden, de nationale economieën eenzijdig de maat genomen op het terrein van groei, inflatie en begrotingsevenwicht. Als gevolg van het gevoerde beleid wordt de Europese economie nu geconfronteerd met grote, destabiliserende handelstekorten in Griekenland, Spanje, Portugal, Ierland en Italië. Met vastgoedbubbels in Ierland, Spanje, Groot-Brittannië en Nederland, en handelsoverschotten in Duitsland, Nederland en de Scandinavische landen.

Foto: Niels Beune (cc)

Gebarentaal ligt onder vuur

OPINIE - Gebarentaal was essentieel voor de emancipatie van dove mensen. Maar gebarentaal ligt onder vuur. Onterecht, constateert sociologe Anja Hiddinga.

Dat er in Nederland dove mensen wonen is de afgelopen decennia steeds zichtbaarder geworden. Wij kijken niet meer op van doven in de media, in bioscoopfilms of van gebarentaaltolken in TV programma’s. Cursussen gebarentaal zijn in trek, de tolkenopleiding gebarentaal aan de Hogeschool Utrecht loopt vol en het is in de mode om – horende – pasgeborenen ‘babygebaren’ te leren.

Maar terwijl serieuze aandacht van de horende wereld voor gebarentaal en gebarentaalgebruikers groeit, wordt nu door sommige experts het belang van gebarentaal in de opvoeding van jonge dove kinderen ter discussie gesteld. Deze kinderen, van wie de jongste generatie voor meer dan 90 procent een elektronische binnenoorprothese (CI) heeft, zouden geen baat meer hebben bij gebarentaal. Sterker nog, het gebruik van gebarentaal zou hen in de weg zitten bij het verwerven van de gesproken taal.

Wetenschappelijke publicaties met deze strekking roepen in kringen van taalkundigen en pedagogen veel kritische vragen op over de methodiek en conclusies van het onderzoek. Maar terwijl discussies daarover in de vakliteratuur volop gaande zijn, verschijnen inmiddels berichten in de media met een bepaalde strekking: de rol van gebarentaal in het leven van jonge dove kinderen in Nederland lijkt te zijn uitgespeeld.

Foto: jessica mullen (cc)

Niet flexibel maar hybride arbeidsmarkt

ANALYSE - Er is nood aan een flexibele arbeidsmarkt, zegt onder andere Aukje Nauta. Daar zit wat in, maar flexibiliteit is niet overal het antwoord op. Zeker niet in een kenniseconomie, betoogt Fabian Dekker.

Flexibiliteit op de werkvloer kan bijvoorbeeld door te rouleren tussen afdelingen, de functie-inhoud aan te passen maar ook door te wisselen van werkgever. Daar zit natuurlijk wat in. We bevinden ons volgens velen op een transitionele arbeidsmarkt, waarbij dynamische leef- en werkpatronen de regel zijn. Toenemende internationale concurrentie en technologische vooruitgang vragen om flexibel ingestelde werknemers die vooruit willen. Stilstand is achteruitgang.

Op dit moment werkt ongeveer een kwart van alle werkenden al via een flexibel dienstverband en meer dan de helft wordt jaarlijks breed ingezet binnen het bedrijf waar ze werkzaam is (zie: De Beer, 2011; Wilthagen et al., 2006). Ook de notie van ‘employability’ (het vermogen om op veranderingen op de arbeidsmarkt te reageren) sluit hierbij aan. Door mobiel te zijn neemt de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt toe en de kans op toekomstige werkloosheid af. Een lange arbeidsduur bij dezelfde werkgever is voor de dommen.

Vraagt een kenniseconomie niet juist om loyaal gedrag?

Het is echter de vraag of meer flexibiliteit gewenst is in een kenniseconomie. Technologische vernieuwing verlangt complexe cognitieve vaardigheden van de beroepsbevolking. Het is vanuit een werkgever gedacht maar de vraag of flexkrachten bijdragen aan het duurzaam opbouwen van dit type kapitaal binnen een onderneming. Econoom Alfred Kleinknecht heeft al eens laten zien dat het gebruik van flexibele krachten nadelig is voor het innovatief vermogen van bedrijven en zelfs kan leiden tot opportunistisch gedrag van werknemers, zoals het lekken van bedrijfsgeheimen.

Ook op basis van eigen onderzoek in de game-industrie komen we dit geluid tegen. In deze kennisintensieve en conjunctuurgevoelige bedrijfstak ligt een strategie voor de hand waarbij ondernemingen gebruik maken van contractflexibiliteit. Op basis van een rondgang langs 33 bedrijven komen we dit echter maar in beperkte mate tegen. Er is weliswaar een substantieel aantal eenpersoonsbedrijven in deze bedrijfstak werkzaam, maar zodra bedrijven groeien, wordt er vooral gewerkt met vaste arbeidskrachten. We zijn twee mechanismen tegengekomen die het relatief lagere gebruik van flexibel personeel kunnen verklaren. Allereerst kan de ontwikkelingstijd van een complexe game (een jaar is geen uitzondering) vragen om personeel dat langer aan een bedrijf verbonden is.  Daarnaast geven onze gesprekspartners duidelijk aan dat de kwaliteit van het werk zich in de hoofden van de werkenden bevindt en voor een organisatie is het simpelweg belangrijk om deze kennis aan zich te binden. Moet de conclusie nu zijn: terug naar een minder flexibele arbeidsmarkt? Nou, nee.

Op weg naar hybride arbeidspatronen

De mantra van zowel de vakbeweging (‘minder flexibiliteit’) als bedrijfsleven (‘meer flexibiliteit’) is in het huidige debat te kort door de bocht. We hebben gezien dat een kennisintensieve economie vraagt om een dosis loyaliteit en continuïteit in de arbeidsrelatie, maar we weten ook dat flexwerk voor kwetsbare werknemers een opstap kan betekenen op de arbeidsmarkt. Bovendien kan het bijdragen aan een betere afstemming van werk- en zorgtaken binnen huishoudens.

In plaats van door te discussiëren over eventuele aanpassing van het ontslagrecht moeten we dus op zoek gaan naar een mix van vast en flexibel. Het is mooi om te zien dat deze beweging zich al lijkt in te zetten. Steeds meer hogeropgeleide werknemers trachten de behoeften die ze hebben aan (financiële) stabiliteit en zekerheid te combineren met de wens tot individuele ontplooiing en persoonlijke ontwikkeling. We hebben het dan over hybride arbeidsrelaties, waarvan er nu al zo’n 180.000 bestaan. Met een steeds verdere stijging van het opleidingsniveau is het niet ondenkbaar dat juist de hybride werkende zich tot de dominante groep gaat ontwikkelen.

Niet iedereen flexibel dus, maar ook niet vast: eerder hybride.

Fabian Dekker is als onderzoeker verbonden aan het Verwey-Jonker Instituut en promoveerde vorig jaar op het onderwerp flexibele arbeid aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Op dit moment werkt hij aan een nieuw boek over de arbeidspositie van zzp’ers. Dit artikel verscheen eerder op Sociale Vraagstukken.

Foto: mystic_mabel (cc)

Soepeler ontslag: oplossing voor welk probleem?

ANALYSE - Komt een versoepeling van het ontslagrecht de dynamiek van de arbeidsmarkt ten goede en helpt het werklozen eerder aan een baan? Of draagt het niets bij aan het overbruggen van de kloof tussen insiders en outsiders op de arbeidsmarkt? Hoogleraar Arbeidseconomie Joop Schippers pleit voor een ander beleid. 

Dagelijks worden er in Nederland werknemers ontslagen. Soms na een tijdelijk dienstverband van een half jaar. Soms na een dienstverband van tientallen jaren. De ene keer gaat het om een individueel ontslag. De andere keer gaan er honderden werknemers tegelijkertijd de poort uit. Inmiddels is het aantal werklozen opgelopen tot ruim boven een half miljoen. Kennelijk is het niet zo ingewikkeld om – als je dat echt wilt of als het vanwege een reorganisatie of bedrijfssluiting onvermijdelijk is – van je personeel af te komen. Natuurlijk, zomaar zonder reden mensen op straat zetten, bijvoorbeeld omdat hun nieuwe brilmontuur je als werkgever niet aanstaat, kan niet. Maar dat is ook niet wat de meeste werkgevers ambiëren.

Toch worden er telkens – zowel in de wetenschap als de politiek – pleidooien gevoerd voor verdere versoepeling van het ontslagrecht. Dat zou de arbeidsmarkt flexibeler maken en zou, zo is de redenering, ook mensen die nu aan de kant staan meer kansen bieden op een baan. In het regeerakkoord van het nieuwe kabinet van VVD en PvdA zijn een aantal afspraken op dit punt opgenomen. Hierbij lijken twee observaties op hun plaats.

De eerste is dat de Nederlandse arbeidsmarkt al tamelijk flexibel is. Vanuit buurlanden als Duitsland en België wordt bij tijd en wijle bewonderend dan wel verlekkerd over de grens gekeken. De perceptie daar is dat de Nederlandse arbeidsmarkt aanzienlijk flexibeler is dan die in veel andere Europese landen. De Nederlandse arbeidsmarkt is zelfs zo flexibel dat vanuit werkgeverskring afgelopen zomer waarschuwende geluiden opklonken dat de grenzen van de flexibiliteit bereikt waren. Nog meer flexibiliteit zou ten koste gaan van investeringen door werkgevers en werknemers in nieuwe kennis en vaardigheden. Deze vormen van menselijk kapitaal renderen immers het beste bij een langduriger verbintenis tussen werkgever en werknemer, ook al gaat het dan niet noodzakelijk meer om een baan voor het leven. In die zin vormt een reële ontslagvergoeding een goede stok achter de deur: een verbroken arbeidsrelatie resulteert vrijwel altijd in verlies aan menselijk kapitaal en het besluit daartoe mag niet lichtvaardig worden genomen.

Kloof tussen ‘insiders’ en ‘outsiders’ wordt niet overbrugd

De tweede observatie betreft de claim dat een (nog) flexibeler arbeidsmarkt de kloof tussen ‘insiders’ en ‘outsiders’ op de arbeidsmarkt zou kunnen dichten. Die kloof is ongetwijfeld het grootste probleem van de Nederlandse arbeidsmarkt. Werken in Nederland is topsport en wie niet met de (productief) besten kan meekomen, staat al snel aan de zijlijn.

In het verleden (laatste kwart van de 20ste eeuw) was dat veelal met een royale inkomensvoorziening. In het huidige tijdsgewricht betreft het veelal een uitkering die maximaal schraal genoemd kan worden. Wat erger is: wie eenmaal aan de kant staat, vindt slechts moeizaam de weg terug naar de arbeidsmarkt. En velen lukt dat helemaal niet. Momenteel geldt dat bijvoorbeeld in toenemende mate voor ouderen die als gevolg van de crisis hun baan hebben verloren. Honderden sollicitaties en geen enkele uitnodiging.

Zou dat beter worden als je als werkgever (nog) gemakkelijker van je mensen af zou kunnen? Feit is dat de afgelopen jaren nog nauwelijks vaste banen worden vergeven. Nieuwe werknemers (jong of – een enkele keer – oud) gaan aan de slag via een uitzendconstructie of op een tijdelijk contract dat volgens de wettelijke regels een aantal keren mag worden verlengd. Zelfs gerespecteerde overheidsorganisaties kiezen er daarna voor hun werknemers een aantal maanden uit dienst te laten gaan om daarna het hele circus van flexibele contracten opnieuw op te starten. Dus welke (oplettende) werkgever zit er in Nederland nog aan zijn werknemers vast? Het probleem waar een soepeler ontslagrecht een oplossing voor pretendeert te bieden, lijkt amper te bestaan.

Inkomen werklozen daalt straks sneller

Wel leidt bijvoorbeeld een kortere WW-duur, een lagere uitkering na het eerste jaar en een beperking van de ontslagvergoeding, zoals overeengekomen in het coalitieakkoord van VVD en PvdA, er toe dat mensen die hun baan verliezen en niet snel een nieuwe vinden (en dat zijn er momenteel heel wat, zeker onder de ouderen die werkloos worden) sneller dan in het verleden met een inkomensdaling worden geconfronteerd die hen ook op andere terreinen dan de arbeidsmarkt in de problemen brengt. Overigens wordt in deze discussie vaak voorbijgegaan aan het al langer bestaande effect van de maximumdagloonbepaling in de WW. Die zorgt er voor dat mensen met een iets hoger inkomen in geval van werkloosheid hun koopkracht snel fors zien dalen, met alle gevolgen van dien. De wijzigingen in de regelgeving rond ontslag lijken vooral te resulteren in afwenteling van WW-kosten op een beperkte groep onfortuinlijke burgers die op het verkeerde moment voor de verkeerde baas werkten. Werklozen worden niet aangenomen omdat er geen werk is; niet omdat je als werkgever mogelijk te lang aan ze vast zit.

Koersen naar andere oplossing

Het probleem van de rigide scheiding tussen ‘insiders’ en ‘outsiders’ vergt een andersoortige oplossing. Voor een deel bestaat die in het opvijzelen van de (te lage) productiviteit van een deel van de ‘outsiders’. Scholing, training en stages kunnen daarbij helpen. Wellicht dat een deel van de ‘outsiders’ zich daarmee kwalificeert voor een positie in de eredivisie van het Nederlandse arbeidsbestel.

Aan anderen is verdere scholing en training niet besteed; zij zitten qua competenties aan hun maximum. Hun inschakeling vergt een andere inrichting van datzelfde arbeidsbestel. Die begint met de erkenning dat laag productief ook productief is en dat voor sommigen meedoen als zodanig al een overwinning is. Soms kunnen werknemers met een lage productiviteit buitengewoon nuttige ‘extra handjes’ zijn die drukke, hoog productieve collega’s het werkzame leven veraangenamen. Waar werknemers onvoldoende productief zijn om zelfstandig een adequaat loon te verdienen, moet dat uit andere bronnen worden aangevuld. Van dat laatste kun je een enorm probleem maken (wie draagt die kosten?), maar bedacht dient te worden dat deze mensen hoe dan ook van een inkomen moeten worden voorzien. Met dat gegeven in het achterhoofd lijkt het tot wederzijds voordeel te strekken als deze burgers zich – elk op hun eigen wijze en naar eigen vermogen – voor de samenleving verdienstelijk maken, terwijl het feit dat zij meedoen en meetellen bijdraagt aan hun eigenwaarde en zelfvertrouwen en een positieve impuls geeft aan de sociale cohesie in de samenleving.

 

Dit artikel verscheen eerder op Sociale Vraagstukken.

Foto: José Goulão (cc)

Weg met eigen risico, kijk naar ziektelast

OPINIE - Veel beter dan een eigen bijdrage in de zorg naar inkomen -zoals het nieuwe kabinet wil- zou een systeem van ‘gepaste eigen betalingen’ zijn. Dan kunnen ook de ziektelast en de doelmatigheid en effectiviteit van de gegeven zorg meewegen in de bepaling van de eigen bijdrage. Dat stimuleert ook weer gepast gebruik, betoogt Richard van Kleef.

In 2013 stijgt het eigen risico in de basisverzekering van 220 euro naar 350 euro per volwassene per jaar. Dit levert de overheid naar verwachting een flinke besparing op, niet alleen omdat zorgkosten worden verschoven naar de portemonnee van de burger maar ook omdat een hoger eigen risico een rem zal zetten op het zorggebruik. Een belangrijk nadeel van het eigen risico is echter dat het vrijwel uniform wordt toegepast. Zo wordt geen onderscheid gemaakt tussen aandoeningen met een hoge ziektelast en aandoeningen met een lage ziektelast, terwijl dit vanuit het oogpunt van solidariteit wel wenselijk zou zijn. Ook wordt niet gedifferentieerd naar de effectiviteit van behandelingen, waardoor het hierboven genoemde remeffect niet alleen optreedt bij niet-effectieve zorg maar ook bij wel-effectieve zorg. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen doelmatige en minder doelmatige zorg, wat niet stimuleert tot een ‘gepast’ gebruik.

Foto: bert kommerij (cc)

Meedoen mag, maar kan het ook?

ANALYSE - De Wet maatschappelijke ondersteuning maakt het mogelijk dat cliënten mee praten over het gemeentelijke zorg- en welzijnsbeleid. In de praktijk blijkt dat zo eenvoudig nog niet, blijkt uit onderzoek van kennisinstituut en adviesbureau Movisie.

Met de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in 2007 hebben de meeste gemeenten een Wmo-raad, adviesraad of participatieraad opgericht. Via deze organen, waarvan de positie in de wet is vastgelegd, kunnen cliënten participeren in de uitvoering van het beleid. De Wmo-raden mogen gevraagd en ongevraagd advies geven aan het college van B&W over het zorg- en welzijnsbeleid.

Wmo-raad heeft nog veel hobbels te overwinnen

Van de Wmo-raad wordt verwacht dat zij signalen uit de samenleving oppikt en een inschatting maakt of een probleem breder speelt. En dat zij als gelijkwaardige partner van de gemeenten voortdurend zoekt naar mogelijkheden om de uitvoering van de Wmo te verbeteren of te vernieuwen. Om deze rollen naar behoren te kunnen vervullen, dient de raad als adviseur het algemeen belang boven het specifieke belang van de verschillende doelgroepen te stellen. De omvorming van de Algemene wet bijzondere zorgkosten (Awbz) laat zien dat de Wmo-raden nog niet de rol kunnen spelen die hen is toebedeeld.

Vorige Volgende