Sociale Vraagstukken

288 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Alexa Booth (cc)

Minder gamen helpt gameverslaving niet

ACHTERGROND - Het aantal uren dat besteed wordt aan gamen is geen onafhankelijke voorspeller voor een gameverslaving. Gebrek aan zelfcontrole wel, laat het promotieonderzoek van Maria Haagsma zien. Minder gamen is daarom niet automatisch een oplossing.

Technologische ontwikkelingen en de komst van het internet hebben ertoe geleid dat gaming de afgelopen dertig jaar sterk is gegroeid. Ondanks de voordelen die videogames kunnen bieden (zoals entertainment en serious gaming in zorg en onderwijs), heeft de toenemende populariteit ook geleid tot zorgen over mogelijke negatieve gevolgen. Er bestaat toenemend bewijs dat sommige gamers gamegewoonten vertonen die ten koste gaan van hun dagelijks functioneren. Overmatig gamen kan leiden tot serieuze problemen in het leven van een gamer, bijvoorbeeld als het ten koste gaat van werk of schoolprestaties, sociale relaties en andere vrijetijdsactiviteiten.

Mannelijke adolescenten en vrouwen ouder dan dertig zijn risiscogroepen

Het diagnostisch en statistisch handboek voor mentale stoornissen (DSM-IV) draagt momenteel geen diagnose voor “pathologisch gamen.” Terwijl sommige wetenschappers claimen dat problematisch gamen een uniek probleem is, stellen anderen dat het slechts “morele paniek” is of een uiting van andere onderliggende psychosociale problemen. Ondanks een gebrek aan overeenstemming zijn de meeste onderzoekers het erover eens dat sommige gamers problematische patronen vertonen die als pathologisch kunnen worden beschouwd. Hierbij wordt aangenomen dat het vertonen van problematische gamepatronen vergelijkbaar is met een gedragsverslaving als pathologisch gokken. Kenmerken zijn een gebrek aan zelfcontrole over gamegedrag en psychologische, sociale en school- en werkgerelateerde problemen.

Foto: European Parliament (cc)

In EU betalen sociale investeringen zich dubbel en dwars terug

ANALYSE - In de Europese Unie is behoefte aan een agenda waar behalve begrotingsnormen ook sociale investeringen een belangrijke plaats hebben, aldus hoogleraar Anton Hemerijck.

De afgelopen jaren is de Europese economie van de ene crisis in de andere getuimeld. Wat begon als een hypothecaire crisis in de Verenigde Staten in 2007, is in vijf jaar tijd omgeslagen in een eurocrisis, mede als gevolg van een ontwerpfout in de architectuur van de Europese Unie (EU). In de oorspronkelijke (monetaire) beleidstheorie was de Europese Centrale Bank (ECB) een zekere mate van onafhankelijkheid toebedeeld op het terrein van prijsstabiliteit. Die bevoegdheid zou in combinatie met afspraken tussen de ECB en de lidstaten over de begrotingsdiscipline de concurrentiedruk tussen de Eurozone economieën intensiveren. Toegenomen concurrentie, zo was de verwachting, zou als vanzelf worden doorvertaald naar ‘structurele hervormingen’ van arbeidsmarkten en verzorgingsstaten, met als uiteindelijk resultaat economische groei in alle gebiedsdelen van de EU.

Burgers zijn aangespoord om zich in de schulden te steken

In het afgelopen decennium hebben de Europese instellingen, onder de neoklassieke leerstelling van efficiënte markten en ineffectieve overheden, de nationale economieën eenzijdig de maat genomen op het terrein van groei, inflatie en begrotingsevenwicht. Als gevolg van het gevoerde beleid wordt de Europese economie nu geconfronteerd met grote, destabiliserende handelstekorten in Griekenland, Spanje, Portugal, Ierland en Italië. Met vastgoedbubbels in Ierland, Spanje, Groot-Brittannië en Nederland, en handelsoverschotten in Duitsland, Nederland en de Scandinavische landen.

Foto: Niels Beune (cc)

Gebarentaal ligt onder vuur

OPINIE - Gebarentaal was essentieel voor de emancipatie van dove mensen. Maar gebarentaal ligt onder vuur. Onterecht, constateert sociologe Anja Hiddinga.

Dat er in Nederland dove mensen wonen is de afgelopen decennia steeds zichtbaarder geworden. Wij kijken niet meer op van doven in de media, in bioscoopfilms of van gebarentaaltolken in TV programma’s. Cursussen gebarentaal zijn in trek, de tolkenopleiding gebarentaal aan de Hogeschool Utrecht loopt vol en het is in de mode om – horende – pasgeborenen ‘babygebaren’ te leren.

Maar terwijl serieuze aandacht van de horende wereld voor gebarentaal en gebarentaalgebruikers groeit, wordt nu door sommige experts het belang van gebarentaal in de opvoeding van jonge dove kinderen ter discussie gesteld. Deze kinderen, van wie de jongste generatie voor meer dan 90 procent een elektronische binnenoorprothese (CI) heeft, zouden geen baat meer hebben bij gebarentaal. Sterker nog, het gebruik van gebarentaal zou hen in de weg zitten bij het verwerven van de gesproken taal.

Wetenschappelijke publicaties met deze strekking roepen in kringen van taalkundigen en pedagogen veel kritische vragen op over de methodiek en conclusies van het onderzoek. Maar terwijl discussies daarover in de vakliteratuur volop gaande zijn, verschijnen inmiddels berichten in de media met een bepaalde strekking: de rol van gebarentaal in het leven van jonge dove kinderen in Nederland lijkt te zijn uitgespeeld.

Foto: jessica mullen (cc)

Niet flexibel maar hybride arbeidsmarkt

ANALYSE - Er is nood aan een flexibele arbeidsmarkt, zegt onder andere Aukje Nauta. Daar zit wat in, maar flexibiliteit is niet overal het antwoord op. Zeker niet in een kenniseconomie, betoogt Fabian Dekker.

Flexibiliteit op de werkvloer kan bijvoorbeeld door te rouleren tussen afdelingen, de functie-inhoud aan te passen maar ook door te wisselen van werkgever. Daar zit natuurlijk wat in. We bevinden ons volgens velen op een transitionele arbeidsmarkt, waarbij dynamische leef- en werkpatronen de regel zijn. Toenemende internationale concurrentie en technologische vooruitgang vragen om flexibel ingestelde werknemers die vooruit willen. Stilstand is achteruitgang.

Op dit moment werkt ongeveer een kwart van alle werkenden al via een flexibel dienstverband en meer dan de helft wordt jaarlijks breed ingezet binnen het bedrijf waar ze werkzaam is (zie: De Beer, 2011; Wilthagen et al., 2006). Ook de notie van ‘employability’ (het vermogen om op veranderingen op de arbeidsmarkt te reageren) sluit hierbij aan. Door mobiel te zijn neemt de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt toe en de kans op toekomstige werkloosheid af. Een lange arbeidsduur bij dezelfde werkgever is voor de dommen.

Vraagt een kenniseconomie niet juist om loyaal gedrag?

Het is echter de vraag of meer flexibiliteit gewenst is in een kenniseconomie. Technologische vernieuwing verlangt complexe cognitieve vaardigheden van de beroepsbevolking. Het is vanuit een werkgever gedacht maar de vraag of flexkrachten bijdragen aan het duurzaam opbouwen van dit type kapitaal binnen een onderneming. Econoom Alfred Kleinknecht heeft al eens laten zien dat het gebruik van flexibele krachten nadelig is voor het innovatief vermogen van bedrijven en zelfs kan leiden tot opportunistisch gedrag van werknemers, zoals het lekken van bedrijfsgeheimen.

Ook op basis van eigen onderzoek in de game-industrie komen we dit geluid tegen. In deze kennisintensieve en conjunctuurgevoelige bedrijfstak ligt een strategie voor de hand waarbij ondernemingen gebruik maken van contractflexibiliteit. Op basis van een rondgang langs 33 bedrijven komen we dit echter maar in beperkte mate tegen. Er is weliswaar een substantieel aantal eenpersoonsbedrijven in deze bedrijfstak werkzaam, maar zodra bedrijven groeien, wordt er vooral gewerkt met vaste arbeidskrachten. We zijn twee mechanismen tegengekomen die het relatief lagere gebruik van flexibel personeel kunnen verklaren. Allereerst kan de ontwikkelingstijd van een complexe game (een jaar is geen uitzondering) vragen om personeel dat langer aan een bedrijf verbonden is.  Daarnaast geven onze gesprekspartners duidelijk aan dat de kwaliteit van het werk zich in de hoofden van de werkenden bevindt en voor een organisatie is het simpelweg belangrijk om deze kennis aan zich te binden. Moet de conclusie nu zijn: terug naar een minder flexibele arbeidsmarkt? Nou, nee.

Op weg naar hybride arbeidspatronen

De mantra van zowel de vakbeweging (‘minder flexibiliteit’) als bedrijfsleven (‘meer flexibiliteit’) is in het huidige debat te kort door de bocht. We hebben gezien dat een kennisintensieve economie vraagt om een dosis loyaliteit en continuïteit in de arbeidsrelatie, maar we weten ook dat flexwerk voor kwetsbare werknemers een opstap kan betekenen op de arbeidsmarkt. Bovendien kan het bijdragen aan een betere afstemming van werk- en zorgtaken binnen huishoudens.

In plaats van door te discussiëren over eventuele aanpassing van het ontslagrecht moeten we dus op zoek gaan naar een mix van vast en flexibel. Het is mooi om te zien dat deze beweging zich al lijkt in te zetten. Steeds meer hogeropgeleide werknemers trachten de behoeften die ze hebben aan (financiële) stabiliteit en zekerheid te combineren met de wens tot individuele ontplooiing en persoonlijke ontwikkeling. We hebben het dan over hybride arbeidsrelaties, waarvan er nu al zo’n 180.000 bestaan. Met een steeds verdere stijging van het opleidingsniveau is het niet ondenkbaar dat juist de hybride werkende zich tot de dominante groep gaat ontwikkelen.

Niet iedereen flexibel dus, maar ook niet vast: eerder hybride.

Fabian Dekker is als onderzoeker verbonden aan het Verwey-Jonker Instituut en promoveerde vorig jaar op het onderwerp flexibele arbeid aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Op dit moment werkt hij aan een nieuw boek over de arbeidspositie van zzp’ers. Dit artikel verscheen eerder op Sociale Vraagstukken.

Foto: mystic_mabel (cc)

Soepeler ontslag: oplossing voor welk probleem?

ANALYSE - Komt een versoepeling van het ontslagrecht de dynamiek van de arbeidsmarkt ten goede en helpt het werklozen eerder aan een baan? Of draagt het niets bij aan het overbruggen van de kloof tussen insiders en outsiders op de arbeidsmarkt? Hoogleraar Arbeidseconomie Joop Schippers pleit voor een ander beleid. 

Dagelijks worden er in Nederland werknemers ontslagen. Soms na een tijdelijk dienstverband van een half jaar. Soms na een dienstverband van tientallen jaren. De ene keer gaat het om een individueel ontslag. De andere keer gaan er honderden werknemers tegelijkertijd de poort uit. Inmiddels is het aantal werklozen opgelopen tot ruim boven een half miljoen. Kennelijk is het niet zo ingewikkeld om – als je dat echt wilt of als het vanwege een reorganisatie of bedrijfssluiting onvermijdelijk is – van je personeel af te komen. Natuurlijk, zomaar zonder reden mensen op straat zetten, bijvoorbeeld omdat hun nieuwe brilmontuur je als werkgever niet aanstaat, kan niet. Maar dat is ook niet wat de meeste werkgevers ambiëren.

Toch worden er telkens – zowel in de wetenschap als de politiek – pleidooien gevoerd voor verdere versoepeling van het ontslagrecht. Dat zou de arbeidsmarkt flexibeler maken en zou, zo is de redenering, ook mensen die nu aan de kant staan meer kansen bieden op een baan. In het regeerakkoord van het nieuwe kabinet van VVD en PvdA zijn een aantal afspraken op dit punt opgenomen. Hierbij lijken twee observaties op hun plaats.

De eerste is dat de Nederlandse arbeidsmarkt al tamelijk flexibel is. Vanuit buurlanden als Duitsland en België wordt bij tijd en wijle bewonderend dan wel verlekkerd over de grens gekeken. De perceptie daar is dat de Nederlandse arbeidsmarkt aanzienlijk flexibeler is dan die in veel andere Europese landen. De Nederlandse arbeidsmarkt is zelfs zo flexibel dat vanuit werkgeverskring afgelopen zomer waarschuwende geluiden opklonken dat de grenzen van de flexibiliteit bereikt waren. Nog meer flexibiliteit zou ten koste gaan van investeringen door werkgevers en werknemers in nieuwe kennis en vaardigheden. Deze vormen van menselijk kapitaal renderen immers het beste bij een langduriger verbintenis tussen werkgever en werknemer, ook al gaat het dan niet noodzakelijk meer om een baan voor het leven. In die zin vormt een reële ontslagvergoeding een goede stok achter de deur: een verbroken arbeidsrelatie resulteert vrijwel altijd in verlies aan menselijk kapitaal en het besluit daartoe mag niet lichtvaardig worden genomen.

Kloof tussen ‘insiders’ en ‘outsiders’ wordt niet overbrugd

De tweede observatie betreft de claim dat een (nog) flexibeler arbeidsmarkt de kloof tussen ‘insiders’ en ‘outsiders’ op de arbeidsmarkt zou kunnen dichten. Die kloof is ongetwijfeld het grootste probleem van de Nederlandse arbeidsmarkt. Werken in Nederland is topsport en wie niet met de (productief) besten kan meekomen, staat al snel aan de zijlijn.

In het verleden (laatste kwart van de 20ste eeuw) was dat veelal met een royale inkomensvoorziening. In het huidige tijdsgewricht betreft het veelal een uitkering die maximaal schraal genoemd kan worden. Wat erger is: wie eenmaal aan de kant staat, vindt slechts moeizaam de weg terug naar de arbeidsmarkt. En velen lukt dat helemaal niet. Momenteel geldt dat bijvoorbeeld in toenemende mate voor ouderen die als gevolg van de crisis hun baan hebben verloren. Honderden sollicitaties en geen enkele uitnodiging.

Zou dat beter worden als je als werkgever (nog) gemakkelijker van je mensen af zou kunnen? Feit is dat de afgelopen jaren nog nauwelijks vaste banen worden vergeven. Nieuwe werknemers (jong of – een enkele keer – oud) gaan aan de slag via een uitzendconstructie of op een tijdelijk contract dat volgens de wettelijke regels een aantal keren mag worden verlengd. Zelfs gerespecteerde overheidsorganisaties kiezen er daarna voor hun werknemers een aantal maanden uit dienst te laten gaan om daarna het hele circus van flexibele contracten opnieuw op te starten. Dus welke (oplettende) werkgever zit er in Nederland nog aan zijn werknemers vast? Het probleem waar een soepeler ontslagrecht een oplossing voor pretendeert te bieden, lijkt amper te bestaan.

Inkomen werklozen daalt straks sneller

Wel leidt bijvoorbeeld een kortere WW-duur, een lagere uitkering na het eerste jaar en een beperking van de ontslagvergoeding, zoals overeengekomen in het coalitieakkoord van VVD en PvdA, er toe dat mensen die hun baan verliezen en niet snel een nieuwe vinden (en dat zijn er momenteel heel wat, zeker onder de ouderen die werkloos worden) sneller dan in het verleden met een inkomensdaling worden geconfronteerd die hen ook op andere terreinen dan de arbeidsmarkt in de problemen brengt. Overigens wordt in deze discussie vaak voorbijgegaan aan het al langer bestaande effect van de maximumdagloonbepaling in de WW. Die zorgt er voor dat mensen met een iets hoger inkomen in geval van werkloosheid hun koopkracht snel fors zien dalen, met alle gevolgen van dien. De wijzigingen in de regelgeving rond ontslag lijken vooral te resulteren in afwenteling van WW-kosten op een beperkte groep onfortuinlijke burgers die op het verkeerde moment voor de verkeerde baas werkten. Werklozen worden niet aangenomen omdat er geen werk is; niet omdat je als werkgever mogelijk te lang aan ze vast zit.

Koersen naar andere oplossing

Het probleem van de rigide scheiding tussen ‘insiders’ en ‘outsiders’ vergt een andersoortige oplossing. Voor een deel bestaat die in het opvijzelen van de (te lage) productiviteit van een deel van de ‘outsiders’. Scholing, training en stages kunnen daarbij helpen. Wellicht dat een deel van de ‘outsiders’ zich daarmee kwalificeert voor een positie in de eredivisie van het Nederlandse arbeidsbestel.

Aan anderen is verdere scholing en training niet besteed; zij zitten qua competenties aan hun maximum. Hun inschakeling vergt een andere inrichting van datzelfde arbeidsbestel. Die begint met de erkenning dat laag productief ook productief is en dat voor sommigen meedoen als zodanig al een overwinning is. Soms kunnen werknemers met een lage productiviteit buitengewoon nuttige ‘extra handjes’ zijn die drukke, hoog productieve collega’s het werkzame leven veraangenamen. Waar werknemers onvoldoende productief zijn om zelfstandig een adequaat loon te verdienen, moet dat uit andere bronnen worden aangevuld. Van dat laatste kun je een enorm probleem maken (wie draagt die kosten?), maar bedacht dient te worden dat deze mensen hoe dan ook van een inkomen moeten worden voorzien. Met dat gegeven in het achterhoofd lijkt het tot wederzijds voordeel te strekken als deze burgers zich – elk op hun eigen wijze en naar eigen vermogen – voor de samenleving verdienstelijk maken, terwijl het feit dat zij meedoen en meetellen bijdraagt aan hun eigenwaarde en zelfvertrouwen en een positieve impuls geeft aan de sociale cohesie in de samenleving.

 

Dit artikel verscheen eerder op Sociale Vraagstukken.

Foto: José Goulão (cc)

Weg met eigen risico, kijk naar ziektelast

OPINIE - Veel beter dan een eigen bijdrage in de zorg naar inkomen -zoals het nieuwe kabinet wil- zou een systeem van ‘gepaste eigen betalingen’ zijn. Dan kunnen ook de ziektelast en de doelmatigheid en effectiviteit van de gegeven zorg meewegen in de bepaling van de eigen bijdrage. Dat stimuleert ook weer gepast gebruik, betoogt Richard van Kleef.

In 2013 stijgt het eigen risico in de basisverzekering van 220 euro naar 350 euro per volwassene per jaar. Dit levert de overheid naar verwachting een flinke besparing op, niet alleen omdat zorgkosten worden verschoven naar de portemonnee van de burger maar ook omdat een hoger eigen risico een rem zal zetten op het zorggebruik. Een belangrijk nadeel van het eigen risico is echter dat het vrijwel uniform wordt toegepast. Zo wordt geen onderscheid gemaakt tussen aandoeningen met een hoge ziektelast en aandoeningen met een lage ziektelast, terwijl dit vanuit het oogpunt van solidariteit wel wenselijk zou zijn. Ook wordt niet gedifferentieerd naar de effectiviteit van behandelingen, waardoor het hierboven genoemde remeffect niet alleen optreedt bij niet-effectieve zorg maar ook bij wel-effectieve zorg. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen doelmatige en minder doelmatige zorg, wat niet stimuleert tot een ‘gepast’ gebruik.

Foto: bert kommerij (cc)

Meedoen mag, maar kan het ook?

ANALYSE - De Wet maatschappelijke ondersteuning maakt het mogelijk dat cliënten mee praten over het gemeentelijke zorg- en welzijnsbeleid. In de praktijk blijkt dat zo eenvoudig nog niet, blijkt uit onderzoek van kennisinstituut en adviesbureau Movisie.

Met de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in 2007 hebben de meeste gemeenten een Wmo-raad, adviesraad of participatieraad opgericht. Via deze organen, waarvan de positie in de wet is vastgelegd, kunnen cliënten participeren in de uitvoering van het beleid. De Wmo-raden mogen gevraagd en ongevraagd advies geven aan het college van B&W over het zorg- en welzijnsbeleid.

Wmo-raad heeft nog veel hobbels te overwinnen

Van de Wmo-raad wordt verwacht dat zij signalen uit de samenleving oppikt en een inschatting maakt of een probleem breder speelt. En dat zij als gelijkwaardige partner van de gemeenten voortdurend zoekt naar mogelijkheden om de uitvoering van de Wmo te verbeteren of te vernieuwen. Om deze rollen naar behoren te kunnen vervullen, dient de raad als adviseur het algemeen belang boven het specifieke belang van de verschillende doelgroepen te stellen. De omvorming van de Algemene wet bijzondere zorgkosten (Awbz) laat zien dat de Wmo-raden nog niet de rol kunnen spelen die hen is toebedeeld.

Foto: Anika Nui, Waikoloa (cc)

Overheid kán burgers niet beschermen op het Internet

OPINIE - Politici pretenderen dat ze onze vrijheid, eigendommen en veiligheid kunnen beschermen. Dat lukt ze misschien heel aardig in de fysieke wereld, maar online absoluut niet. De burger moet zelf het heft in handen nemen, stelt IT-jurist Kees de Vey Mestdagh. Dit stuk verscheen eerder op Sociale Vraagstukken.

Over minder dan vier jaar maakt de Interneteconomie in de EU naar verwachting gemiddeld 5,7 procent van het Bruto Binnenlands Product (BBP) uit, en is de waarde ervan twee keer zo groot als de economie van Griekenland nu. In sommige landen zoals Engeland loopt de waarde van de Interneteconomie waarschijnlijk op tot ruim 10 procent van het BBP. Online valt veel geld te verdienen, óók door de overheid via belastingheffing. Alle reden om in gejuich los te barsten dus, of misschien niet?

Digitale wereld heeft geen baas

Alvorens te gaan jubelen, dienen overheden zich te realiseren dat ze geen baas zijn in de digitale samenleving en haar niet op traditionele wijze kunnen besturen, door wetten en regels uit te vaardigen. En misschien nog wel belangrijker: ze kunnen er evenmin de vrijheid, eigendommen en veiligheid van hun burgers garanderen.

Om met het eerste te beginnen: de vrijheid van gebruikers van het Internet wordt niet tot nauwelijks beschermd door de afspraken die overheden in internationale verdragen hebben vastgelegd. Het recht op vrije informatiegaring, de vrijheid van meningsuiting en de privacy van miljarden Internetgebruikers worden daardoor voortdurend met voeten getreden en de Verenigde Naties, de Europese Unie en de Verenigde Staten hebben geen effectieve juridische middelen om dat te voorkomen. Recente voorstellen voor wetgeving gericht op verbetering van deze situatie zoals de Global Online Freedom Act (GOFA) in de VS zullen weinig effect sorteren. Dat komt doordat economische belangen de boventoon voeren en zorgvuldig van de promotie van vrijheidsrechten zijn gescheiden.

Foto: dilip ... (cc)

Andere blik op ouder worden

ACHTERGROND - Veel ouderen zijn actief als mantelzorgers, vrijwilligers of in loondienst. Is de keuze om na het pensioen te blijven werken nu nog vrijblijvend, straks is het een maatschappelijke plicht. Maar die ommekeer veronderstelt wel een andere blik op ouder worden.

Als de pensioenleeftijd binnenkort omhoog gaat, staat het ook wettelijk vast dat iedereen langer moét doorwerken. De vraag is tot hoe lang: wanneer ben je te oud om te werken? Die vraag is niet eenvoudig beantwoorden. Ouder worden kent namelijk verschillende dimensies. De chronologische dimensie is de eenvoudigste, en verwijst naar de datum waarop iemand is geboren en de sindsdien verstreken tijd. De functionele dimensie is al wat complexer en verwijst naar iemands lichamelijk en cognitief functioneren.

In algemene zin hangen de functionele en chronologische dimensies met elkaar samen: de kans op lichamelijke beperkingen en verminderd cognitief functioneren neemt gewoonlijk toe met de jaren. Een nuancering is hier op zijn plaats want de mate waarin dat gebeurt, verschilt per individu. De een heeft bijvoorbeeld een sterker lichaam dan de ander. Iemands functioneren is bovendien mede afhankelijk van zijn zelfbeeld en gevoeligheid voor maatschappelijke stereotypering. De financiële mogelijkheden en grootte van het sociale netwerk maken hierbij een groot verschil. Wie een gering sociaal kapitaal bezit, gedraagt zich meer naar het stereotype beeld van de oude man of vrouw.

Foto: Steve Snodgrass (cc)

Overheid moet niet pamperen

ANALYSE - Hoe kun je als overheid een gezonde leefstijl voor burgers vanzelfsprekend en plezierig maken? Door ze te pamperen, aan hun lot over te laten of door een wondermiddel in te zetten? Beter is: laat samenleving en individu beiden hun verantwoordelijkheid nemen.

Nudging wordt geregeld als panacee beschouwd om gedrag te beïnvloeden: je hoeft maar een paar dingen in de omgeving van consumenten aan te passen en het komt bijna vanzelf goed. Vooral maatregelen in de trant van gezonde gerechten op de voorkant van de menukaart van het restaurant of gezonde producten op ooghoogte in de schappen van de supermarkt, zouden consumenten er als vanzelf toe verleiden om geen vette, zoete en dikmakende voedingswaren te kopen of te eten.

Maar dat is te simpel. Net als de ideeën die mensen zouden moeten stimuleren om meer te bewegen. Voorstellen om een trap middenin een gebouw te plaatsen en de liften naar de donkere hoeken te verbannen, lijken aardig, maar gaan voorbij aan de vraag wie bepaalt hoe een gebouw wordt ontworpen. In de regel zijn dat geen sociaal wetenschappers of voedingsdeskundigen.

Nudging kan mensen helpen om ze te stimuleren om gezondere keuzes te maken. Maar daarnaast mogen mensen wel op hun eigen verantwoordelijkheid worden aangesproken. Daarbij moet ook de overheid zelf een gezonde leefstijl bevorderen.

Foto: Tom & Katrien (cc)

Pleidooi voor het aardse rechtvaardigheidsdenken

OPINIE - In de academische filosofie geldt: hoe abstracter en theoretischer de analyse, hoe hoger het aanzien van de filosoof. Hoogleraar Ingrid Robeyns pleit voor een meer aardse filosofie. Om te beginnen: het huidige bevallingsverlof is onrechtvaardig naar vaders en paternalistisch naar moeders.

Rechtvaardigheid is zonder meer één van de kernwaarden van elke democratische samenleving. In de ethiek en politieke filosofie heeft het rechtvaardigheidsdenken een grote vlucht genomen nadat in 1971 John Rawls zijn boek A Theory of Justice publiceerde. Maar een van de grote discussiepunten is de vraag in hoeverre deze filosofie in staat is bij te dragen aan het analyseren van concrete onrechtvaardigheden in onze wereld.

Er zijn verschillende redenen die aan die zorg ten gronde liggen. PTen eerste ontwikkelt de Rawlsiaanse rechtvaardigheidsfilosofie meestal analyses van de perfect rechtvaardige samenleving – een utopie dus.

Ten tweede worden in de rechtvaardigheidsfilosofie veelvuldig gebruik gemaakt van gedachtenexperimenten, hypothetische situaties, en wat dies meer zij. Dat roept de vraag op of die methodes en denkconstructen ons echt inzicht geven in de bestaande wereld.

En ten slotte worden vaak vereenvoudigende aannames gemaakt om het analytisch kader beheersbaar te houden – het equivalent van modellen in de sociale wetenschappen. Bijvoorbeeld: in rechtvaardigheidsmodellen wordt verondersteld dat mensen niet bevooroordeeld zijn (bijvoorbeeld racistisch of seksistisch), en hun preferenties ‘authentiek’ zijn (niet beïnvloed door hun sociale klasse). Dat is natuurlijk een naïeve en onrealistische aanname, die vragen oproept over hoe zo’n model vertaald kan worden naar de praktijk.

Foto: Marco Derksen (cc)

Bemoeizorg werkt

ACHTERGROND - Duizenden mensen leven in zorgwekkende omstandigheden, maar krijgen geen ondersteuning omdat ze elke vorm van zorg vermijden. Bemoeizorgteams proberen dat te veranderen. Zij zoeken mensen op en bieden actief hun hulp aan, maar werkt het ook?

Hij is een bekende verschijning voor degene die ‘s ochtends wel eens door het stadspark van een grote stad fietst: de verwarde, wat vermagerde man die je schuchter vanonder een dekzeil aankijkt, met argwanende ogen en een hoofd vol geklitte haren. En veel mensen kennen in eigen stad of dorp wel een buurtgenoot, waar het onkruid in de voortuin tot aan de eerste verdieping reikt en de lege kratten pils, een winkelwagen en een fiets, zonder voorwiel, op de betegeling door elkaar op de grond liggen. Maar wat weten we eigenlijk van deze mensen? Waarom leven zij in vaak kommervolle omstandigheden en zouden ze het op prijs stellen als je ze hulp aanbiedt? De bemoeizorg meent van wel.

Bemoeizorg helpt!

Al ruim twintig jaar bestaan er in Nederland bemoeizorgprogramma’s voor mensen die ondanks hun beroerde levensomstandigheden geen contact hebben met de reguliere hulpverlening zoals de geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg of het maatschappelijk werk. In deze programma’s worden cliënten opgezocht door bemoeizorgers nadat er een melding is gedaan door bijvoorbeeld familie, buren of woningbouw. Bemoeizorgers verlenen vervolgens laagdrempelige, praktische hulp in de eigen leefomgeving van cliënten. Met als doel hen na een aantal maanden door te kunnen verwijzen naar reguliere voorzieningen.

Vorige Volgende