Het meeste geluk per vierkante meter
De nieuwe Happy Planet Index (HPI) is uit. In de top 25 van deze index, die het aantal ‘gelukkige levensjaren’ deelt door de ecologische voetafdruk, staan welgeteld NUL westerse landen. Nederland bekleedt de 67e plaats, Amerika de 105e, Luxemburg staat op plaats 138. Costa Rica gaat ruim aan kop, net als bij de vorige editie. Costa Ricanen zijn namelijk heel gelukkig, worden ook bijna 80 en hebben daar heel weinig aarde voor nodig. In Nederland zouden we moeten zeggen: interessant, hoe flikken die Costa Ricanen dat? Maar er wordt hier nauwelijks aandacht aan besteed. Raar is dat.
De HPI wordt opgesteld door Britse New Economics Foundation (vraagje: waarom hebben wij niet zo’n denktank?). Zij doen dat om een tegenwicht te bieden tegen de dominante maatstaf voor vooruitgang, het BBP, en te voorzien in de volgens hen groeiende behoefte aan een duurzamere, socialere indicator. De Human Development Index (HDI) is een kandidaat, die vult het BBP aan met levensverwachting en scholing en westerse landen scoren er hoog op. Maar de HDI houdt geen rekening met duurzaamheid. De HPI doet dat wel. Daardoor is de rangorde ook radicaal anders.
De Standaard reageerde gisteren verontwaardigd op lage notering van België (107) op die rangorde. Het kan toch niet dat het leven ‘beter’ is in Ethiopië (97)? Hetzelfde zou je kunnen zeggen voor Nederland: echt niet dat het bij ons minder goed toeven is dan in Myanmar (61), Syrië (47), Irak (36) of Palestina (30). Toch is dit geen reden om de HPI niet serieus te nemen. Het gaat niet namelijk niet om welzijn maar om welzijn per hectare. Nederland genereert een hele hoop ‘gelukkige levensjaren’ (levensverwachting bij geboorte maal waardering leven op een schaal van 0 en 1) maar heeft daar 3 keer zoveel hectare grond voor nodig dan de landen die hoger scoren, en 2 keer zoveel dan er gemiddeld aan hectare beschikbaar is per wereldinwoner.
Nederland ontkoppelt niet
Afgelopen zaterdag berichtte de Volkskrant dat het Nederlandse bedrijfsleven in 2011 zijn groei en CO2-uitstoot aan het ‘ontkoppelen is’. Bij 27 grote Nederlands bedrijven, waaronder ING, Unilever, Ahold en NS, groeide de omzet met 5 tot 10 procent, maar daalde de uitstoot met gemiddeld 6 procent. KPN stapte volledig over op groene stroom, NS zette energiezuinigere Sprinters in, Shell fakkelde iets minder af. Het lijkt goed nieuws, maar helaas zijn deze bedrijven niet representatief voor Nederland als geheel.
De totale CO2 uitstoot van Nederland, dus inclusief huishoudens, transportsector, landbouw etc., groeit nog steeds. Er is wel sprake van een relatieve ontkoppeling; we verbruiken nu een kwart minder CO2 om een euro te verdienen dan in 1990, en ongeveer de helft minder dan in 1960 (hoewel deze trend de laatste jaren is gestopt, zie groene lijn). Maar met een grotere en rijkere bevolking zet dit in absolute zin geen zoden aan de dijk. Nederland moet eigenlijk tegen de bevolking- en inkomensgroei op innoveren.
Het lange termijn plaatje is echt ontnuchterend. Als we in 2050, met de dan rijkere wereldbevolking van negen miljard, het klimaatprobleem beheersbaar willen houden, dan zouden we op wereldniveau twintig keer(!) minder CO2 per verdiende dollar moeten uitstoten. Van gemiddeld 768 gCo2/$ naar 36 gCo2/$. Nederland zou ongeveer tien keer(!) efficiënter moeten worden (zie tabel beneden) wat neerkomt op ongeveer 5% efficiëntiewinst per jaar. Een economie die draait op 36 gram CO2 per dollar, dat is eigenlijk onhaalbaar, of zoals Tim Jackson zegt: een mythe. En dan geldt die 36 gram ook nog bij een relatief gunstig scenario. De wereldbevolking zou tegen 2050 zomaar nog groter kunnen zijn en ‘Europese’ inkomens hebben (scenario 2,3 en 4).
Aasgierkapitalisme (deel 2)
Als je je huis gedwongen moet verkopen ben je de sjaak. Volgens onderzoek van de Erasmus Universiteit brengt het gemiddeld 37% minder op dan op de executiemarkt. Op een huis van 270.000 euro is dat dus een ton. De redenen: banken willen overhaast van de panden af en de executiemarkt is ondoorzichtig en moeilijk toegankelijk. Eind 2011 legde de NMa ook nog eens een boete op aan 14 huizenhandelaren omdat ze de prijzen op executieveilingen kunstmatig laag hielden.
Een van deze aasgieren zagen we in de uitzending van Zembla van 24 februari jl. Hij banjerde doodleuk door het huis van een gezin met drie kinderen dat wanhopig aan het vechten was tegen executieverkoop – iets dat hen meer dan een halve ton aan restschuld zou opleveren. Op de opmerking van de Zembla-reporter dat zijn winst het verlies is van het gedupeerde gezin, antwoordde de opkoper: “Maar dat is alle handel natuurlijk, he?”.
En nu blijkt er nog een speler te zijn die de gedupeerde ex-huiseigenaar een poot uitdraait: de notaris. Alleen de notaris is bevoegd een executieveiling te organiseren, en deze mag sinds 1999 zelf zijn vergoeding bepalen. En dat doet hij dan ook: uit onderzoek van de Vereniging Eigen Huis (VEH) blijkt o.a. dat veilingnotarissen nog al eens de volledige kosten van een executieveiling, waar meerdere panden onder de hamer gaan, doorberekenen aan elke afzonderlijke koper. De VEH noemt een voorbeeld van een notaris die de €1.350 die hij aan totale kosten had voor een veiling van 21 huizen – denk aan zaalhuur, advertentie en afslager – in zijn geheel in rekening bracht bij elk van 21 kopers.
De hardwerkende Griek
Gisteren publiceerde het Pew Research Center een onderzoek onder 8000 mensen in acht EU-lidstaten (Groot-Brittannië, Tsjechië, Polen, Griekenland, Duitsland, Spanje, Frankrijk en Italië). Daaruit blijkt dat het geloof in de euro en in de EU in ieder geval tanende is. Opmerkelijk is dat alleen de Duitser nog gelooft dat Europese integratie de economie – waar het eigenlijk toch om ging – ook daadwerkelijk heeft versterkt. Nog opmerkelijker is dat Grieken van zichzelf vinden dat ze het hardst werkt van alle Europeanen, terwijl Europeanen hen juist lui vinden. Hoe kan dat?
De cijfers zie je al vaker langskomen. Volgens Eurostat (cijfers van 2011) heeft iets meer dan de helft van de Grieken tussen de 20 en 64 een baan. Duitsland zit op bijna driekwart. Maar de Grieken die werken, werken volgens OESO-cijfers gemiddeld wel 2109 uur per jaar, tegenover 1419 uur van de Duitser die net iets meer uren maakt dan de hekkensluiter: de Nederlander. En de pensioenleeftijd ligt voor zowel de Griek als de Duitser effectief op zo’n 62 jaar.
Veel Grieken zijn vaker eigen baas – boeren of winkelhouders die vaak langere uren maken. Duitsland heeft net als Nederland relatief veel parttimers, hetgeen het gemiddelde drukt. Maar als je daarvoor compenseert werken Grieken nog steeds 10% meer. Dus wie werkt er nu harder?
Consumentenvertrouwen. Best belangrijk?
Aan het begin van elke maand worden duizend Nederlanders opgebeld door iemand van het CBS. ‘Zou ik u enkele vragen mogen stellen in het kader van ons Consumenten Conjunctuuronderzoek?’ Wat het CBS wil weten is hoe ‘de Nederlander’ tegen ‘de economie’ aankijkt. ‘Wat vindt u van de ontwikkeling van de algemene economische situatie? Is het de afgelopen 12 maanden beter of slechter geworden in Nederland? En hoe zal het het komende jaar gaan?’ Daarnaast wil het CBS weten hoe ‘de Nederlander’ tegen zijn eigen financiële situatie aankijkt en of hij van plan is om binnenkort een flatscreen of wasdroger aan te schaffen. Het CBS husselt dan volgens een vast procedé de pessimistische en optimistische antwoorden door elkaar en voilà, het consumentenvertrouwen is daar in één elegant cijfertje – deze maand ‘-38’ en dat is laag.
Persoonlijk zou ik het moeilijk vinden om antwoord op die vragen te moeten geven. Moeilijk omdat ik echt niet weet wat met ‘de algemene economische situatie’ bedoeld wordt, laat staan hoe die zich zal ontwikkelen. En moeilijk omdat ik weet dat mijn voorspelling of voornemen consequenties hebben voor de banen van hardwerkende Nederlanders.
Dat laatste is misschien overdreven. Ten eerste ben ik geen Warren Buffett of president van de Nederlandse Bank, wier woorden altijd meteen een beetje werkelijkheid worden (Nout Wellink moest dus wel liegen). En ten tweede is bekend dat het consumentenvertrouwen eigenlijk achter de feiten aanloopt, het is een ‘lagging’ en niet een ‘leading indicator’. Dat zie je ook wel in bovenstaand grafiekje (toch?). Het hobbelt achter beurskoersen, inflatie, werkloosheid en huizenprijzen aan. Consumenten beschikken vaak later over relevante informatie, en hebben allerlei ingesleten gewoontes die niet een-twee-drie mee veranderen met de economische ‘fundamentals’. Het consumentenvertrouwen is gewoon niet echt een goede voorspeller van de daadwerkelijke consumptie. En mijn aankondiging dat ik dit jaar geen flatscreen ga kopen betekent eigenlijk ook niet zoveel – misschien geef ik wel meer uit aan chocola of kleren om mijn pessimisme wat te verzachten.
Consumptietaks levert wél veel op
Vorige week betoogden Timor El-Dardiry en ik op de site van de Volkskrant dat we eigenlijk af zouden moeten van de belasting op arbeid, ten faveure van een progressieve belasting op consumptie. De redenering is simpel: arbeid zou je niet moeten willen belasten, en consumptie van statusgoederen – want die zou worden geraakt – kun je wél belasten, omdat dat uiteindelijk de sociale rangorde in tact laat. Daarbij zou zo’n consumptietaks goed zijn voor het milieu en de financiele armslag van huishoudens, zwartsparen tegengaan en – belangrijk – progressiever zijn dan de BTW.
Michiel Hennink, politicoloog (in spé), schreef gisteren op vk.nl dat hij het enthousiasme voor dit plan van ons, maar ook van The Economist, niet begreep. De taks zou namelijk moeilijk te innen zijn en sowieos weinig opleveren, maar het zou ook niet duurzaam zijn, slecht voor de economie en de statuszucht van de moderne mens niet veranderen. Toch even een reactie, en hopelijk een voortzetting van de discussie.
Hennink denkt dat, als we ons in ons plan slechts op de groep ‘exorbitant rijke consumenten’ willen richten, het niks oplevert en dat de taks dus noodgedwongen de ‘ gewone’ burger met een ordinaire lastenverzwaring opzadelt. Maar wij willen juist géén lastenverzwaring: de consumptietaks moet de belasting op arbeid vervangen, en zal in oplopende schijven worden geïnd.
Rating agencies raten juist conservatiever!
Red het voetbal, belast de spelerssalarissen?
Het gaat slecht gaat met het voetbal, aldus Tjalle van der Burg van de Universiteit Twente en auteur van ‘Een kleine economie van het voetbal‘. Het Europese voetbal is verwikkeld in een Catch-22: om te winnen heb je goede spelers nodig, en alleen winnaars kunnen die betalen. Veel clubs hebben daardoor de aansluiting met de top verloren, waardoor voor Van der Burg de spanning weg is. Bovendien komen steeds meer clubs hierdoor in de rode papieren. Een progressieve belasting op spelerssalarissen zou hier iets aan kunnen doen. Hoe hoger de salarissen, hoe hoger de heffing. Clubs zullen spelers dan minder kunnen bieden en de verschillen tussen de clubs zouden weer kleiner worden. Zowel Zwolle-Ajax als Real Madrid – Ajax zouden weer spannend worden. Wat er met de taks gebeurt is een tweede.
Vroeger haalde je als club je inkomsten uit stadionbezoek – inkomsten die niet zoveel verschilden tussen de clubs, met als gevolg dat veel clubs de landstitel konden binnenhalen. Tegenwoordig zijn clubs bedrijven geworden die tien keer zoveel geld verdienen met uitzendrechten, sponsors en Europees voetbal. De beste spelers gaan naar de hoogste bieder en steeds minder clubs kunnen nog kampioen worden, zowel nationaal als Europees, uitzonderingen daargelaten. Voor de supporter wordt voetbal alleen maar duurder (hogere toegangsprijzen, decoders).
Het einde van ‘het product’?
In de Tegenlicht-uitzending van vorige week over ‘Cleantech’ kwam led-lamp-pionier Frans Otten aan het woord (40:00). Otten – achterkleinzoon van Anton Philips trouwens – gaf aan waarom hij zijn technologie deelde met een Chinees staatsbedrijf. De veelgehoorde redenering is dat Chinezen er meteen mee weglopen, maar Otten zette zijn angst overboord: zijn doel is immers dat China energiezuinige lampen gaat gebruiken, en of hij daar nou wel of niet financieel beter van wordt is van ondergeschikt belang. De toekomst van technologie is zo snel en zo veel mogelijk delen. Goed van Tegenlicht om dat nog eens te benadrukken.
Maar Otten hintte nog iets over de toekomst: aangezien een led-lamp 30 jaar meegaat, is het model van ‘zoveel mogelijk lampen produceren’ ook passé. Een bedrijf als dat van Otten zou misschien eerder de dienst ‘verlichting’ moeten gaan leveren, door bijvoorbeeld led-lampen te leasen. Een verschuiving van product naar dienst, van kwantiteit naar kwaliteit, van ‘output’ naar ‘outcome’. Is dat iets wat we meer gaan zien?
We leren allemaal op school dat meer economische ontwikkeling gepaard gaat met een verschuiving van de primaire- (grondstoffen) en secundaire- (industrie) naar de tertiaire- of dienstensector, met de dienst als het ongrijpbare broertje van het goed, niet vast te pakken, niet te verplaatsen of op te bergen. Dat zou goed nieuws zijn: allemaal naar een gedematerialiseerde ‘ontkoppelde’ economie waarbij voor elke euro aan waarde steeds minder grondstoffen en uitstoot nodig is.
De gevaren van werkloosheid
In zijn column in The New Yorker van deze week wijst James Surowiecki nog maar eens op de gevaren van werkloosheid. Werkloosheid is natuurlijk slecht voor economie als geheel en de overheidsfinanciën in het bijzonder. Veel van de 13 miljoen Amerikanen die thuis zitten (de werkloosheid was 8.2% in maart) en de 25 miljoen Europese werklozen (wat nog een onderschatting is) hebben te maken met armoede, schulden en sociaal isolement. Langdurig werkloos zijn verkleint je ‘baanvindkans’ en betekent vaak zelfs een verlies aan vaardigheden, zoals lezen. Maar mijn oog bleef haken aan recent onderzoek naar de relatie tussen werkloosheid en levensverwachting waar Surowiecki op wijst. Daaruit blijkt dat je baan verliezen je leven zomaar met 1.5 jaar kan verkorten.
De economen Till von Wachter en Daniel Sullivan keken naar de levensverwachting van werknemers in Pennsylvania die in de jaren ’80 (in 81/82 was er een kleine recessie) hun baan verloren. Met name voor de mannelijke werknemers van middelbare leeftijd die lang bij dezelfde werkgever zaten, bleek ontslag gevaarlijk: hun jaarlijkse sterftecijfers stegen met 50-100% in de eerstvolgende jaren, en zelfs na 25 jaar zouden ze nog jaarlijks 10-15% meer kans hebben om te overlijden. Hun dataset strekt tot 2006, maar Von Wachter en Sullivan nemen aan dat de levensverwachting voor deze groep met 1-1.5 jaar daalt. Voor de jongere werknemer en de werknemer tegen de pensioenleeftijd is het effect minimaal.