Montesquieu Instituut

152 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Herman Van Rompuy (cc)

Rutte’s geitenpaadje: het Oekraïne-referendum en de Europese Raad

ANALYSE - Premier Rutte heeft de bezwaren tegen het associatie-verdrag met Oekraïne handig weten te ondervangen, legt Prof.Mr. Aalt Willem Heringa uit.

Het is Rutte dan toch gelukt. De Europese Raad heeft op 15 december 2016 in haar besluiten een voor de 28 lidstaten juridisch bindend document aangenomen dat betrekking heeft op het EU-Oekraïne Associatieakkoord en dat bezwaren van tegenstemmers zou kunnen wegnemen.

Wat staat er nu in?

1. Oekraïne heeft niet de status van kandidaat-lidstaat voor toetreding tot de Unie en het Associatieakkoord houdt geen toezegging in tot de toekomstige verlening van die status aan Oekraïne;

2. Het Associatieakkoord is geen verplichting voor de Unie of de lidstaten om collectieve veiligheidsgaranties of andere militaire steun of bijstand aan Oekraïne te verstrekken;

3. Het Associatieakkoord verleent onderdanen van Oekraïne of burgers van de Unie niet het recht om zich vrijelijk te vestigen of vrijelijk te werken op het grondgebied van de lidstaten, respectievelijk Oekraïne;

4. Het Associatieakkoord noopt de lidstaten niet tot extra financiële steun aan Oekraïne;

5. Krachtens het Associatieakkoord zullen de partijen samenwerken bij het bestrijden en voorkomen van corruptie in zowel de particuliere als de publieke sector. De samenwerking tussen de partijen op het gebied van de rechtsstaat heeft met name tot doel de rechterlijke macht te versterken, de efficiëntie ervan te vergroten, de onafhankelijkheid en onpartijdigheid ervan te beschermen, en corruptie aan te pakken;

Foto: Metropolico.org (cc)

Kamerlid pleegt meineed?

In het licht van de veroordeling van Geert Wilders kan de vraag worden opgeworpen of hij zich daarmee ook niet schuldig heeft gemaakt aan een ander strafbaar feit, namelijk meineed. Bij zijn installatie als Kamerlid, de laatste keer op 20 september 2012, beloofde hij immers op grond van artikel 60 trouw aan de Grondwet. Dat is een vereiste die is uitgewerkt in de Wet beëdiging ministers en leden Staten-Generaal. De veroordeling betekent de facto dat hij die eed geschonden heeft.

Bij de behandeling van de genoemde wet kwam schending van de eed wel aan de orde, maar dat betrof met name de in artikel 2 van in de wet genoemde zuiveringseed (over het niet aannemen van geschenken etc.). Minister Ien Dales stelde toen dat bij een vermoeden van schending van die eed strafvervolging mogelijk is. De rechter zou dat dan moeten beoordelen. Wie daarbij het initiatief moet nemen, is niet duidelijk.

Nu is vervolging wegens schending van de eed vast een theoretische kwestie. Maar de vraag is natuurlijk wel, wat de betekenis van die eed dan wel is en welke waarde daaraan moet worden gehecht. Die vraag kan zeker worden gesteld als een Kamerlid zich schuldig heeft gemaakt aan het aanzetten tot discriminatie en daarmee tot schending van artikel 1 van die Grondwet.

Foto: Op een Pegida-manifestatie (13.04.2015) - foto door Metropolico.org (Flickr cc)

Wilders: een politiek proces?

Volgens Wilders’ advocaat zou de politicus helemaal niet vervolgd moeten worden. De argumenten die mr. Geert-Jan Knoops daarvoor aanvoert, raken echter kant noch wal, meent Prof.Mr. Aalt Willem Heringa.

Is het Wilders-proces een politiek proces zoals de advocaat van Wilders, Geert-Jan Knoops, betoogt? Is het een onmogelijke taak voor de rechter omdat, zoals hij zei, het in wezen gaat over het partijprogramma van de PVV? En dus het politieke besluitvormingsproces raakt? Wordt de rechtbank gevraagd zich uit te spreken over het soort democratie en passeert de rechtbank een miljoen kiezers? En tenslotte, is hier sprake van een politieke kwestie (political question) zoals dat is ontwikkeld in de VS?

1. Politiek proces?

Een politiek proces? Dat hangt van de definitie af. Als Knoops bedoelt dat het politiek is omdat een politicus terecht staat, ja dan is het een politiek proces. Maar, politici zijn nu eenmaal niet immuun voor vervolging, behalve voor dat wat ze in de Kamer zeggen.

Als bedoeld wordt dat dit proces ook een impact kan hebben op de politiek, inderdaad. Maar als hij bedoelt dat Wilders alleen maar vervolgd wordt omdat hij Wilders is, en dus om politieke redenen wordt beschadigd, dan lijkt mij dat onjuist. Als ieder andere Nederlander dezelfde uitlatingen had gedaan en in de krant had geschreven dat we minder Marokkanen moeten hebben, had ook vervolging kunnen volgen.

Foto: Roel Wijnants (cc)

Van Rey en de integriteit van het openbaar bestuur & het strafrecht

ANALYSE - De integriteit van het openbaar bestuur raakt aan de fundamenten van de democratische rechtsstaat. De rechter had daarom wel wat strenger mogen zijn voor Jos van Rey, meent Prof. Mr. Aalt Willem Heringa.

De Rechtbank Rotterdam veroordeelde Jos van Rey en stelde vast dat passieve corruptie bewezen was maar legde daarvoor geen staf op. Dat bevreemdt mij vanuit constitutioneel perspectief van een open democratie waarin de verkozenen en publieke functionarissen zoals wethouders niet geacht mogen worden puur eigen belang of eigen voordeel na te streven. De rechtbank (hieronder heb ik enkele cruciale overwegingen opgenomen) overweegt dat er niet veel meer was dan een lichte schijn van belangenverstrengeling en uiteindelijk veroordeelde de rechtbank Van Rey voor gerommel met volmachten en lekken uit de vertrouwenscommissie).

Was er nu in de eerste zaak sprake alleen maar van schijn, of zelfs lichte schijn? Dat botst met de constatering van de rechtbank dat Van Rey toch ook voordelen heeft genoten. De ratio achter het strafbaar stellen van actieve en passieve corruptie is toch het bewaren van de integriteit van het openbaar bestuur. En toegegeven, inderdaad kon Van Rey niet op eigen houtje de projectontwikkelaar van projecten voorzien: daar was BenW eveneens bij. Maar de crux is toch dat Van Rey de verantwoordelijk wethouder was, die in de cultuur van BenW niet licht werd tegengesproken of aangesproken op zijn contacten. Dat laatste is uiteraard de Roermondse politiek van destijds ook aan te rekenen. Een cultuur van gebrekkige onderlinge controle en van gebrek aan bewaken van schijn van belangenverstrengeling en te nauwe banden met commerciële marktpartijen!

Foto: copyright ok. Gecheckt 11-03-2022

CETA en nationale parlementen

COLUMN - Het CETA handelsverdrag tussen EU en Canada is, aldus het aanvankelijke oordeel van de Commissie, een verdrag dat binnen de exclusieve bevoegdheden van de EU valt (handel!), en door de EU kan worden gesloten na instemming door het Europees Parlement en de Raad van Ministers. Inmiddels heeft de Commissie aangegeven dat het mogelijk toch een gemengde overeenkomst is zodat het nu ook moet worden voorgelegd aan de parlementen van de lidstaten. De lidstaten hebben dan zeggenschap over die onderdelen van CETA die niet binnen de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen. Aannemelijk is echter wel dat het overgrote deel exclusief zal zijn.

Wie maakt nu uit of en zo ja welke delen exclusief EU zijn? Wel, uiteindelijk zal dat het Hof van Justitie kunnen zijn. Een eerste indruk of CETA werkelijk gemengd (mixed) is of toch exclusief is,  kan blijken als het Hof uitspraak doet in een zaak over een een ander handelsverdrag, namelijk tussen de de EU en Singapore.

Exlusief

Stel nu eens dat CETA exclusief is. Dan hebben de nationale parlementen geen bevoegdheid om goed te keuren. Cru gezegd: als alle nationale parlementen dan tegen zijn, is de EU nog steeds bevoegd om partij te worden. Het enige wat de nationale parlementen kunnen doen is hun eigen ministers instrueren en onder druk zetten om niet in te stemmen in de Raad van Ministers. In Nederland komt er dan ook geen – referendabele – goedkeuringswet.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Het Decemberproces in Suriname: Botsing van staatsmachten

ANALYSE - De Europese Unie heeft de Surinaamse regering opgeroepen de rechtstaat en de scheiding der machten te respecteren tijdens een begin deze maand in Guyana gehouden zogeheten artikel 8 Politieke Dialoog. De oproep van de EU is ingegeven door een Resolutie van 29 juni waarin de regering de procureur-generaal beveelt om met onmiddellijke ingang de vervolging te beëindigen van de verdachten van de zogeheten 8 decembermoorden.

De Resolutie vindt zijn grondslag in het idee dat de staatsveiligheid van Suriname niet gediend is met het voortzetten van de vervolging van de verdachten van de roemruchte moorden in 1982. Deze ingreep in waarschijnlijk de belangrijkste strafzaak ooit in Suriname is gebaseerd op een zeldzaam en curieus beroep op artikel 148 van de grondwet. Dit artikel luidt als volgt: De regering bepaalt het vervolgingsbeleid. In het belang van de staatsveiligheid kan de regering in concrete gevallen aan de procureur-generaal (PG) bevelen geven met betrekking tot de vervolging.

De timing van de Resolutie is niet toevallig. Het kwam een dag voor een nieuwe zitting van de Krijgsraad op 30 juni jl. waarin de auditeur-militair zijn requisitoir zou houden.

Krijgsraad negeert Amnestiewet?

In de periode kort voor de publicatie van de Resolutie verschenen in de media berichten waarin zeer kritisch werd gereageerd op de uitspraak van de Krijgsraad om de vervolging voort te zetten. De autoriteiten reageerden geschokt. Er ontstond een gespannen sfeer in het land. De enkele jaren geleden in werking getreden Amnestiewet had immers juist tot doel het Decemberproces stop te zetten.

Foto: risastla (cc)

De Tweede Kamer kan weer wat meer leeuw worden

COLUMN - De Tweede Kamer kan volgende week door aanneming van een motie-Amhaouch (CDA)/Schouten (CU) de eigen informatiepositie aanzienlijk versterken. De bij de behandeling van de Raming 2017 ingediende motie vraagt namelijk om een systeem waarbij de regering binnen een bepaalde termijn beredeneerd aangeeft of en hoe zij de uitvoering van een motie ter hand heeft genomen en wat de planning is.

Kamervoorzitter Khadija Arib liet namens het Presidium al weten bereid te zijn uitvoering van de motie ter hand te nemen. Het is ook nauwelijks voorstelbaar dat de Kamer zich niet achter deze wens zou scharen en aanstuurt op uitvoering. Een Kamer die zichzelf serieus neemt, moet zeker door haarzelf vastgelegde verzoeken en opvattingen serieus nemen. Dat doet ze door toe te zien op uitvoering van aangenomen moties en zo nodig aan de bel te trekken als de regering in gebreke blijft. Maar dan moet de regering wel tijdig en adequaat rapporteren.

Inmiddels bijna 37 jaar geleden nam de Tweede Kamer de motie-Ginjaar-Maas (VVD)/Van Leijenhorst (CDA) aan, waarin de regering werd gevraagd uit het oogpunt van parlementaire controle jaarlijks te rapporteren over uitvoering van aangenomen moties en gedane toezeggingen. De motie-Amhaouch/Schouten gaat nog een stap verder, maar ligt wel geheel in de lijn met die motie-Ginjaar-Maas/Van Leijenhorst.

Foto: European Council (cc)

Ook Rutte is verantwoordelijk voor wet over referendum

De uitspraak van premier Rutte dat hij totaal (in drievoud) tegen een referendum is over multilatere overeenkomsten, is politiek interessant. Het ontslaat hem niet van zijn medeverantwoordelijkheid voor de wet die dat regelt.

Wetgeving komt overeenkomstig artikel 81 van de Grondwet tot stand in gezamenlijkheid van regering en Staten-Generaal. Wie daartoe het initiatief nam, kabinet of Tweede Kamerlid, is daarbij niet relevant. Ieder door de Staten-Generaal aangenomen wetsvoorstel, moet worden bekrachtigd door de (onder ministeriële verantwoordelijkheid vallende) Koning.

Artikel 2.a4 van het Reglement van Orde bepaalt dat de ministerraad besluit over het wel of niet bekrachtigen. Dat reglement vordert verder eenheid van beleid. Het kan niet zo zijn, dat een minister zegt: ik heb ingestemd, maar eigenlijk was ik tegen. Wie als minister vindt dat bekrachtiging tot een ‘rampzalige’ wet leidt en voor die opvatting geen meerderheid in de ministerraad krijgt, moet kiezen: aftreden of daarvoor de verantwoordelijkheid nemen. Je kan dan niet naar ‘collega’s’ of andere partijen als de eigenlijk verantwoordelijken wijzen.

Als de premier het echt zo’n slechte wet vindt, had hij zich sterk moeten maken voor het voorkomen daarvan. Tijdens de parlementaire behandeling had minister Plasterk zich daartegen dan moeten uitspreken. De minister zei bij de behandeling in de Eerste Kamer in april 2014 echter:

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Verantwoordingsonderzoek in perspectief

ANALYSE - Op woensdag 18 mei was het Verantwoordingsdag. Deze dag, de tegenhanger van Prinsjesdag, bestaat sinds het jaar 2000. Voor dat jaar was al ingezet op het eerder beschikbaar komen van de jaarverslagen van de ministeries, niet in september, maar in mei. Bovendien moest de kwaliteit van de jaarverslagen  worden verbeterd: beleid en geld moesten meer met elkaar in verband worden gebracht. En niet alleen de begroting, maar ook de verantwoording moest voldoende aandacht krijgen van het parlement. De Algemene Rekenkamer toetst cijfers en verantwoordingsinformatie in het jaarlijkse verantwoordingsonderzoek – voer voor het parlementair debat op dat vandaag wordt gehouden.

Op Verantwoordingsdag presenteerde de Algemene Rekenkamer de uitkomsten van haar verantwoordingsonderzoek. Ze geeft dan een oordeel over de financiële informatie, de bedrijfsvoering en de beleidsinformatie van elk ministerie. En een oordeel bij de Rijksrekening. Tijd om eens terug te blikken op zestien jaar Verantwoordingsdag. Welke lessen kunnen we trekken voor de toekomst?

Rechtmatigheid

Laten we beginnen met het oordeel over de financiële informatie. Er is sprake van een hoog niveau van de rechtmatigheid van uitgaven en inkomsten bij de rijksoverheid in Nederland. Jaarlijks wordt  de Rijksrekening goedgekeurd. Een uitzondering vormt 2008. In dat jaar, het eerste jaar van de crisis, plaatst de Algemene Rekenkamer een kanttekening bij haar oordeel over de Rijksrekening. Dat hangt samen met de onrechtmatigheid van de uitgaven voor de verwerving van Fortis/ABN AMRO waar ruim € 23 miljard mee gemoeid was. Bij die uitgaven is de wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure bij de Tweede Kamer niet gevolgd. En die moet juist waarborgen dat het budgetrecht van het parlement wordt gerespecteerd. Toch maakt de Algemene Rekenkamer geen ‘bezwaar’ tegen deze onrechtmatigheid. Dat bezwaar is een wettelijk instrument dat kan worden ingezet om de belemmeringen op te heffen die het goedkeuren van de Rijksrekening in de weg staan. Daar is een indemniteitswetprocedure voor nodig. De redenering van de Algemene Rekenkamer is dat dit niet nodig is omdat de Staten-Generaal al ingestemd heeft met de gang van zaken. Materieel gezien zijn daarmee de stappen doorlopen die in een indemniteitswetprocedure worden genomen.

Foto: Willem I met zijn herziene grondwet (uitsnede, Mattheus Ignatius van Bree - Collectie Koninklijke Musea voor Schone Kunsten te Brussel.) copyright ok. Gecheckt 05-10-2022

Mark, doe als Willem I

COLUMN - Koning Willem I zou wel raad weten met de negatieve uitslag van een referendum, memoreert Bert van den Braak. Het komt aan op interpreterend rekenen (en een beetje lijmen).

Na het ‘nee’ in het raadgevend referendum staat het kabinet voor de vraag: hoe nu verder? Misschien kan de geschiedenis behulpzaam zijn.

In 1815 paste koning Willem I de zogenoemde Hollandse Rekenkunde toe om alsnog een meerderheid voor zijn nieuwe Grondwet te krijgen. In de Zuidelijke Nederlanden was dat ontwerp afgewezen. Soms wordt gedacht dat de truc die de koning toepaste, ging over het optellen van de thuisblijvers bij de voorstanders, maar zo simpel was het niet. Het ging om meer dan dat.

Willem I richtte zijn pijlen vooral op de tegenstemmers, die dat in zijn ogen op onjuiste gronden hadden gedaan. In de Zuidelijke Nederlanden werd van kerkelijke zijde bezwaar gemaakt tegen het gelijkstellen van het katholieke geloof met ketterijen. De bisschoppen, met Mgr. De Broglie de bisschop van Gent voorop, dreigden voorstemmers met onthouding van de sacramenten als zij vóór zouden stemmen.

Nadat Willem via zijn rekenkunde het ontwerp alsnog voor aanvaard had verklaard, tekende hij in een proclamatie op:

Zoo deze waarheid niet verduisterd ware door eenige menschen van welken de maatschappij integendeel het voorbeeld der evangelische liefde en verdraagzaamheid verwachten mogt, zouden ten minste de gemelde stemmen, zich gevoegd hebben bij die der vijf honderd zeven en twintig notabelen welke het ontwerp hebben goedgekeurd.

Foto: European External Action Service (cc)

Het oneigenlijke referendum

Het referendum gaat niet waarover het gaat, meent Peter Kanne, verkiezingsonderzoeker bij I&O Research, en kan daarom slechts tot cynisme leiden: zie je wel, de politiek doet toch wat het doet.

Op 6 april 2016 vindt een raadgevend referendum plaats over de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne. Het referendum, een initiatief van GeenPeil en het Forum voor Democratie, komt voort uit onvrede over “de ongebreidelde uitbreidingsdrift van de Europese Unie”.[1] De initiatiefnemers willen met dit referendum “een helder signaal aan Den Haag en Brussel afgeven – én een stukje zeggenschap terug claimen.”[2]

Voorstanders van het instrument referendum zien als belangrijk pluspunt dat burgers zich in het onderwerp gaan verdiepen, dat er publiek debat ontstaat en dat kiezers het laatste woord krijgen over wetten en besluiten. Als argument vóór het instrument referendum wordt ook vaak aangedragen dat politici het zich niet kunnen permitteren om grotere groepen burgers links te laten liggen. Stel dat een meerderheid op 6 april ’tegen’ stemt en dat de 30 procent opkomstdrempel wordt gehaald, krijgen de kiezers dan echt hun “stukje zeggenschap terug”?

Bij dit referendum gaat het op al deze punten mis. Een maand voor het referendum blijkt maar twee procent zijn kennis van de Associatieovereenkomst als ‘goed’ te omschrijven en nog eens twintig procent zegt ‘ongeveer’ te weten wat er in staat. Slechts vijftien procent is van plan zich de komende weken (meer) in het verdrag te verdiepen, maar dit zijn vooral de hoger opgeleiden die zich al enigszins in de inhoud verdiept hebben. De meeste kiezers moeten het dus vooral hebben van de vertaling van journalisten en politieke vertegenwoordigers.

Foto: contemplativechristian (cc)

Over zorgbestuurders en bonnetjes: integritisme of de miskenning van publieke waarden?

ANALYSE - van dhr Toon Kerkhoff.

Discussies over integriteit in het Nederlandse openbaar bestuur vallen niet zelden ten prooi aan integritisme. Integriteit wordt te breed opgerekt en zaken worden ten onrechte een integriteitskwestie. Het gevolg is onzorgvuldigheid en een onduidelijke afbakening tussen een slechte beslissing of, bijvoorbeeld, corruptie. Hoewel het gevaar van integritisme reëel is, kan het benoemen van integritisme tegelijkertijd net zo goed ook een uitweg zijn om zinvol debat over publieke waarde(n) en publieke verantwoordelijkheid te ontlopen. Dat zou ook weer geen goede ontwikkeling zijn.

Kenmerkend voorbeeld van deze precaire balans is het conflict tussen zorgbestuurders enerzijds en RTL Nieuws en de Tweede Kamer anderzijds.

Aanleiding was het onderzoek van RTL sinds oktober 2015 waarbij bestuurders van 450 semipublieke organisaties gevraagd werd om hun bonnetjes. Vele onderwijsinstellingen, woningbouwcorporaties en musea gaven gehoor maar slechts 4 van de 188 aangeschreven zorginstellingen reageerden. Het heeft geleid tot een voor onze tijd typisch integriteitdebat. Aan de ene kant beschuldigen de zorgbestuurders RTL en de Kamer van integritisme. Die laatsten menen daarentegen dat de zorgbestuurders op die manier juist belangrijke publieke waarden omzeilen en hun publieke verantwoordelijkheid ontlopen.

‘Wel iets beters te doen’

In een eerste reactie op het RTL verzoek twitterde bestuurder van het Medisch Spectrum Twente, Bas Leerink, dat hij wel iets beters te doen had dan bonnetjes verzamelen voor de commerciële omroep. Directeur Jos de Beer van de bestuurdersvereniging in de zorg (NVZD) kon zijn verontwaardiging over het verzoek evenmin onderdrukken. Er was een “grens overschreden” en het openbaar maken van bonnetjes zou niet bijdragen aan betere (lees: goedkopere) zorg. Boudewijn Ponsioen, voorzitter van de Raad van Bestuur van het Wilhelminaziekenhuis in Assen, kon er ook niet over uit. Hij vond de hele kwestie “tamelijk ridicuul”. De Kamer voedde volgens hem “onnodig de sfeer van wantrouwen tegen zorgbestuurders”. Kortom: de beschuldiging van integritisme werd van stal gehaald.

Vorige Volgende