In mijn column van 3 september had ik het over de tweedeling binnen culturen, zoals die met name na de Middeleeuwen zichtbaar werd. Zo stelde de Amerikaans antropoloog en ethnolinguïst Robert Redfield (1897-1958) in de jaren dertig een dualistisch model voor waarbij hij onderscheid maakte tussen de ‘great tradition’ van de meer intellectuelen en geletterden, de bovenlaag van de bevolking, en de ‘little tradition’ van de overigen. Tegenwoordig spreekt men van ‘elitecultuur’ en ‘volkscultuur’ of een aantal varianten zoals ‘high brow and low brow culture’ die in feite op hetzelfde neerkomen. Deze indeling is in feite te simplistisch – ze negeert de wisselwerking tussen beide en het feit dat er veelal sprake is van een glijdende schaal – maar wel helder.
Op het begrip ‘cultuur’ ben ik destijds niet ingegaan. Er bestaan talloze definities van cultuur die in de regel afhankelijk zijn van de discipline waarbinnen de term wordt gehanteerd: de geschiedeniswetenschappen, de antropologie, de sociologie en zo voort. De meest abstracte wijze om ‘cultuur’ te definiëren is om het simpelweg te plaatsen naast ‘natuur’: het verwijst dan naar menselijke activiteit en de symbolen die deze activiteit betekenis geven. In Interculturele communicatie (1990) geeft de Amsterdamse emeritus David Pinto de volgende (sociologische) definitie van cultuur:
Een evoluerend systeem van generatie op generatie doorgegeven regels waaraan een groep mensen (die zich lid voelen van deze groep) – vaak onbewust – gehoorzaamt, dat bovendien referentiekader is van en voor het gedrag en dat de kijk op de wereld bepaalt.
Dr David Pinto is emeritus buitengewoon hoogleraar van de Universiteit van Amsterdam (1998-2005), faculteit politieke en sociaal-culturele wetenschappen. Hij werd geboren in een Joods-Portugese familie in Midelt, een dorpje in het Atlas-gebergte in Marokko. In de zestiger jaren emigreerde de familie Pinto naar Israël, waar hij zijn latere Nederlandse echtgenote leerde kennen, waarmee hij in 1967 naar Nederland kwam. Na zijn studie MO Frans studeerde Pinto vanaf 1972 Semitistiek (Talen en Culturen van het Nabije Oosten) aan de Rijksuniversiteit in Groningen waar hij in 1976 afstudeerde. In 1982 richtte hij het ICI (Intercultureel Instituut) op, een bedrijf dat cursussen, workshops, trainingen en scholing verzorgt op het gebied van ‘interculturele communicatie’: diversiteit, communicatie, conflictbeheersing en (intercultureel) management. In 1993 promoveerde Pinto aan de Rijksuniversiteit Groningen op het onderwerp ‘Onderwijs over cultuurverschillen’.
Pinto richt zich dus op interculturele communicatie. Wat doet hij dan in een blog over volkscultuur?
Structurentheorie en behoeftenpiramide
Pinto heeft een theorie ontwikkeld waarmee culturen helder te analyseren en te begrijpen zijn. Het gaat hierbij in eerste instantie om culturen die verbonden zijn met onderscheiden volkeren, maar de theorie kan ook uitstekend toegepast worden op cultuurverschillen binnen één volk, zoals bij de tweedeling elitecultuur en volkscultuur. Van beide geef ik straks een voorbeeld.
De structurentheorie bestaat hierin dat Pinto culturen verdeelt in een grofmazige G-structuur en een fijnmazige F-structuur van regels en codes. Dit slaat op de mate waarin culturen sociologisch bezien georganiseerd zijnm waarbij individualisme en collectivisme de kernwoorden zijn. In het westen, pakweg dat gedeelte van de wereld dat men vroeger de ‘eerste wereld’ noemde, bestaan G-structuren, waarbij sprake is van een ruimer, losser en globaler sociaal stelsel van regels en codes, gericht op het individu.
In het gedeelte van de wereld dat vroeger bekend stond als de ‘derde wereld’ bestaan F-structuren, waarbij sprake is van een gedetailleerde en strakke structuur van omgangscodes en communicatieregels gericht op de familie of clan. Omdat de G- en F-structuren uitersten zijn heeft Pinto later de voor de hand liggende M-structuur (mixed) toegevoegd. Voorbeelden daarvan zijn de autochtone culturen van Oost-Europa, Griekenland en Zuid- en Midden-Amerika.
De structurentheorie is geen dualistisch model zoals dat van Robert Redfield. Tussen F en G bestaat dus een continuüm, waarin plaats is voor verschillen op macro-, meso- en micro-niveau, dus ook tussen individuen binnen de F- en de G-uitersten. Men dient volgens Pinto te beseffen dat er sprake is van een glijdende schaal.
Pinto’s theorie beoogt ook geen cultuurtypologie te zijn en zeker geen etikettering, maar een praktische beschrijving van de onderliggende structuren in een bepaalde cultuur. Door het blootleggen van de onderliggende structuren kan men de achtergrond van cultuurverschillen beter begrijpen en verklaren. Pinto’s theorie is in de eerste plaats horizontaal (geografich) bedoeld, maar kan mijn inziens ook verticaal (historisch) gehanteerd worden waarbij culturen opschuiven van het F- naar het G-spectrum.
Nader bekeken
Bij G-culturen staat het onafhankelijke individu voorop. Dit brengt enerzijds een grote persoonlijke vrijheid met zich mee, maar de andere kant van de medaille zijn grote persoonlijke verantwoordelijkheden. Kinderen worden met zorg opgevoed, waarin het normen, waarden en grenzen krijgt opgelegd zodat het zich later probleemloos door de maatschappij kan bewegen. Er wordt een beroep gedaan op de rationaliteit (gezond verstand) van het kind. Er is veel vrijheid in de communicatie met anderen, waarbij sprake is van een zekere afstandelijkheid en zakelijkheid. De mens beschermt zijn individuele ruimte: afspraken graag tijdig van tevoren aankondigen dus.
Binnen de antropologie is het een gewoonte de groei van volkeren c.q. culturen te vergelijken met de groeifasen van een mens. Bij G-culturen bevindt de mens zich derhalve in een puberteits- dan wel adolecentiefase of op z’n laatst een vroege volwassenheid. Echt volwassen culturen heb ik nog niet kunnen ontdekken, maar dat komt ook omdat culturen nu eenmaal niet homogeen ‘G’ of ‘F’ zijn.
Bij F-culturen staat het collectief voorop: de familie of desnoods de clan. Hierbuiten houdt de solidariteit meestal vrij abrupt op, ook al behoort men tot hetzelfde volk. De mens bestaat niet zozeer als individu maar als deel van een groep waardoor verantwoordelijkheden met die groep gedeeld worden. De groep vormt een bolwerk van veiligheid tegen de per definitie boze buitenwereld. Binnen de groep is weinig privacy en vrijheid en is veel sociale controle, vooral van mannen over vrouwen en ouderen over jongeren. Voor de meeste zaken bestaan sociale regels en gewoonten.
Trouw aan de groep, met de nodige verplichtingen aan de groep, is vanzelfsprekend. Elk lid is verantwoordelijk voor het imago van de groep naar buiten toe; kernwoorden hierbij zijn respect, aanzien en eer. Het ergste wat een groepslid kan bewerkstelligen is het aanzien van de groep beschadigen. Het maakt in feite niet zo veel uit wat een groepslid uitvreet, zolang het maar binnenkamers blijft.
Lichamelijkheid is belangrijk: de vrouw dient tot het huwelijk haar maagdelijkheid te bewaren en anderzijds worden er veel lijfstraffen uitgedeeld. Hoewel de vader de belangrijkste figuur in het gezin (of in ‘extended families’ de oudste man) is het de vrouw die het gezin bestiert. De man is er in de eerste plaats voor externe contacten waarbij diepgaande contacten met vreemdelingen zeldzaam zijn. Bij communicatie onderling wordt vaak gebruikt gemaakt van standaard- en traditionele uitdrukkingen en spreekwoorden waardoor en weinig beweging in de ontwikkeling van de groep zit. Tradities zijn belangrijk: zij verzekeren het voortbestaan van de groep.
Als men de ‘behoeftenpiramide‘ van Abraham Maslow (1908-1970) erbij haalt, valt op dat de F-culturen min of meer blijven steken in de eerste twee trappen van de piramide. Topbehoeften als ‘zelfrealisatie’ zijn specifiek voor G-culturen. Pinto heeft naar analogie van de piramide van Maslov en eigen piramide ontworpen specifiek voor F-culturen, waarbij ‘eer’ de hoogste trap vormt.
Toepassing: Roma
Vorige keer heb ik met het oog op hun patroonheilige, ‘Zwarte Sara‘, de Roma ten tonele gevoerd en ik zal het nog meer over dit volk hebben, aangezien ze door hun zelfgekozen isolement een goudmijn vormen voor antropologen en sociologen en, wat mij betreft, omdat ze een interessante orale cultuur bezitten.
Roma zijn bijzonder conservatief ingesteld. Ze bestaan uit vijf hoofdgroepen (waaronder de Sinti), die op hun beurt weer onderverdeeld zijn in kleinere groepen en clans. Het gezin als bolwerk speelt bij de Roma een centrale rol. De oudere generatie geniet respect en wordt onvoorwaardelijk gehoorzaamd. De gemeenschap is gebaseerd op verplichte solidariteit. Er zijn veel tradities en rituelen rondom geboorte, huwelijk en overlijden. Meisjes worden veelal op jonge leeftijd uitgehuwelijkt, waar soms een bruidsschat tegenover staat. Seks voor het huwelijk is ten strengste verboden.
De Roma zijn dus een schoolvoorbeeld van een F-cultuur. Het is opvallend dat veel Roma, zoals in Nederland, te midden van een G-cultuur wonen. Het is de vraag hoelang de Roma in deze tijd van door de jongeren gehanteerde sociale media hun strikte isolement nog kunnen blijven volhouden. Het zal voorts geen toeval zijn dat de meeste Roma op de Balkan wonen. Zij zullen zich te midden van de daar bestaande F-culturen het meest thuis voelen en worden door de autochtone bewoners ook het meest geaccepteerd en gerespecteerd.
Toepassing: de Veluwe anno 1900
Een ander voorbeeld van een F-cultuur is de boerenbevolking op de Veluwe rond de vorige eeuwwisseling. Nederland was in die tijd al een land met een uitgesproken G-cultuur, met name voor de elite, maar kende toentertijd nog geïsoleerde gebieden zoals de Waddeneilanden en de Veluwe, afgezien van de dominee, de dokter en de notaris vooral bewoond door ‘eenvoudige lieden’ die te plaatsen zijn binnen de ‘volkscultuur’.
De nog steeds als ‘Bible-belt’ geclassificeerde Veluwe kent vanouds een streng gereformeerde religie. De kerk werd teruggebracht tot volksniveau: niet alleen kerkenraden en dominees maakten de dienst uit, maar ook zogenaamde ‘oefenaars’, theologische leken die in dunbevolkte gebieden de rol van de dominee overnamen. De inhoud van de kerkleer wordt naast een fundamentalistische interpretatie van de bijbel bepaald door de ‘Drie formulieren van enigheid‘: de Heidelbergse Catechismus (1563), de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561) en de Dordtse Leerregels (1619). De kerk vormde (en vormt) zo het interpretatiekader van de boerenbevolking, waaruit direct en indirect waarden als de centrale rol van het gezin, de vader als hoofd van het gezin, kuisheid, schaamtecultuur (tegenover de buitenwereld de schijn ophouden) hard werken en respect worden afgeleid. ‘Eer’ valt hier buiten de plaatje aangezien alle eer God toekomt.
Tenslotte kan niet genoeg gezegd worden dat zuivere G- en F-culturen niet bestaan. Ze moeten altijd beschouwd worden tegen de achtergrond van hun geografische en historische plaats en relatie tot andere culturen.
Reacties (1)
Socialisme heeft ook wel veel weg van een F-cultuur. En poten rammen.