INTERVIEW - Hans Withoos, internationaal modefotograaf en kunstenaar fotografeerde in Zambia voor Orange Babies kinderen met hiv, in designerkleding van de Braziliaanse ontwerper Fernando Silva.
Wat vindt Hans Withoos precies van de discussie over beeldvorming? ‘Ik denk dat het nodig is. Als ik eerlijk ben…ik had nooit verwacht dat er in Afrika nog steeds mensen zijn die echt niet te eten en te drinken hebben, dat ze daarvoor in de rij moeten. Dat vind ik een gebrek aan voorlichting van elk goed doel. Dat verhaal lijkt zo jaren ‘70/’80, maar het is nog steeds zo. Dat wordt naar mijn idee nu niet meer goed gecommuniceerd. Ik ben best iemand die veel gesponsord heeft, maar ik zie alsmaar die lachende, blije kindjes uit Afrika of die kinderen met vliegen op hun gezicht. Ja, dat weet ik nou wel.’
Wat voor beeld had je dan wel?
‘Ik heb veel gereisd over de wereld en ik zag eigenlijk altijd heel veel verschillende vormen van rijkdom. Iemand kan geen geld hebben en toch rijk zijn. In Ecuador kwam ik mensen tegen die daar in een hutje wonen, maar gelukkig zijn. Ze hebben een goed leven. In mijn opinie is de Westerse wereld niet de enige goede manier. En zo dacht ik ook over Afrika, want zo zag ik het bijvoorbeeld ook bij de Masai. Ze kunnen jagen, er is eten en er is drinken. Natuurlijk is er gebrek aan water om te wassen, maar als dat er is, is iedereen heel gelukkig. De levensbehoeften en de levensinvulling zijn anders, maar dat vind ik geen kwestie van armoede, maar een andere vorm van leven. Totdat ik in Zambia kwam en ik op de scholen zag dat de kinderen in de rij moesten staan om één keer te mogen eten. En dat de laatste tien geen eten kregen, omdat het eten op was. Ik heb daar echt lopen huilen, en ik ben geen sentimentele dwaas. In Zambia ben ik echt geconfronteerd met echte armoede en het echte probleem, en dat is immens groot natuurlijk. Nu realiseer ik me dat er dus veel meer speelt, meer dan ik me had kunnen voorstellen en dat ondanks dat ik al die jaren gesponsord heb. Mijn beeld hiervan was niet absoluut niet goed.’
Hoe zouden de organisaties daar iets aan kunnen doen?
‘Ik denk dat je de mensen zelf meer aan het woord moet laten. Ik hoop dat wij volgend jaar nog een project mogen doen voor Orange Babies en het plan is dat we een samenwerking met de mensen daar gaan doen, met onze en hun manier van denken. Waardoor je hun verhaal beter ziet.’
Hoe kan het specifieke probleem beter in beeld gebracht worden?
‘Zodra een reportage veel aandacht krijgt, zoals nu, dan brengt het een probleem goed onder de aandacht, omdat het discussie oproept. Maar doe je het volgend jaar weer, dan wordt het alweer gewenning. Daar moet je heel erg voor oppassen, zoals met de envelop met een lachend donker kindje erop, die wordt rechtstreeks in de vuilnisbak gegooid. Dat doe ik ook. Dat is zo jaren ’90. Mijn ouders kregen dat en wij deden daar dan fanatiek geld in. Als kind was je dan heel erg betrokken, dan maakte je je eigen spaarpotje leeg. Maar nu worden we doodgegooid met reclame, dus je moet heel origineel zijn om je te onderscheiden. Ik denk dat je heel erg sterk bij jezelf moet blijven. Dat je in je eigen hart moet kijken.’
Kunnen organisaties helemaal geen emotionele beelden laten zien?
‘Het moet origineler! Een fotograaf of een kunstenaar kan misschien wel een prachtig integer maar treurig beeld laten zien. Dan zou ik het zeker doen. Als ik het filmpje zie van Orange Babies, nou dan wil ik meteen geld geven. Dat vind ik zo ontroerend, dan zijn de mensen zelf aan het woord. Dan rollen de tranen over m´n wangen, omdat ik voel dat het echt is. Zodra het niet echt is draai ik me om. Zo´n televisieprogramma metmcelebrities die zodra ze in beeld zijn weer leuk gaan doen, vertrouw ik minder.’
Is het belangrijk dat mensen inderdaad in tranen uitbarsten? Of kan het ook wel op een vrolijke manier?
‘Elke methode die origineel is, is goed. Mijn boek is ook geen tranentrekker, dat was ook helemaal niet m’n bedoeling. Ik vind het mooi als de trots en de kracht de boventoon voert.´
Leveren zielige beelden niet meer geld op?
‘Ik heb bewust de meisjes in Zambia gewoon geportretteerd, niet hoe zielig ze waren, dat wilde ik niet. Want als ik iets zie met heel hard huilende kindertjes denk ik “het ligt er te dik bovenop,” dat is helemaal niet interessant. Ik probeer juist de schoonheid te laten zien. Ik wilde ook geen make-up, want zodra ze opgemaakt zijn, zijn het net modellen, want die meisjes zijn zo mager als de Nederlandse modelletjes omdat ze niet te vreten hebben. Als het modellen lijken, verkracht je de boodschap. Ik wilde hun pure lijf, hun littekens en hun oogopslag en dan met een mooie jurk en symbolen uit de Afrikaanse cultuur. Er zit één foto bij met een traan, maar dat is een hele mooie, zachte foto. Niet zielig.’
Waarom heb je dit project gedaan voor Orange Babies?
‘Het is eigenlijk gekomen door de familie Poelman, zij zijn één van de grote sponsors van Orange Babies. Ik had een privé kunstwerk voor hen gemaakt en zij hebben mij benaderd of ik wat kon maken voor de veiling.
Ik ben wel streng geweest: zij hadden een ander idee, maar dat wilde ik niet. Als kunstenaar maak je niet wat mensen willen. Ik wist niet wat en wie ik daar zou zien en hoe de mensen daar zouden reageren. Ik moet daar op dat moment werken. Natuurlijk heb ik wel een aantal ideeën vooraf bedacht want we moesten ook materiaal meenemen, maar je kunt een werk niet van tevoren verzinnen. Mijn werken mogen ook alleen in beperkte oplagen verkocht worden, dan wordt de waarde van het werk meer. Als er van een werk honderd exemplaren zijn, dan koop je het echt voor het goede doel. Zijn er maar tien, dan is het wel écht dat werk, dan heeft het ook waarde als kunstwerk.’
Wat voegt de designkleding toe?
‘In het filmpje zie je een meisje in haar eigen kleding staan. Dan krijg je misschien wel weer de beelden waar we toch al mee worden doodgegooid. Die jurk maakt het meisje tot een koningin. En de volgende keer willen we het weer helemaal anders doen, dan willen we weer een heel ander beeld.´
Heb je al in je achterhoofd dat het geld op moet leveren?
‘Ja, daar denk ik wel over na. Ik bedenk bijvoorbeeld ook als we foto’s gaan maken we een dure serie kunnen maken, maar dat we ook losse beelden moeten schieten zodat we die ook kunnen verkopen voor mensen met minder geld ook mee kunnen betalen aan projecten. Mijn naam is natuurlijk wel interessant. Ik ben geen Erwin Olaf, maar mijn werk hangt in internationale galerieën in diverse Europese landen en in New York . Dus ik weet wel wat het waard is. Maar ik vond het wel spannend, dat vertelde ik ook tegen Dré Poelman. Ik was bang dat we het geld niet zouden ophalen maar hij stelde me gerust en zei “jawel joh, ik verkoop zeker twee werken voor 25.000 euro, dat weet ik zeker.” Hij had er gelukkig veel vertrouwen in.’
Is het specifiek Orange Babies of zou je ook iets voor een andere organisatie kunnen doen?
‘Dat zou wel kunnen, maar je moet wel een basisbudget hebben om ons daarheen te sturen, het kost geld. Dat is wel een lastig punt. Toen ik naar Zambia ging was ik als de dood dat ik het geld voor die kinderen zou opmaken, dus ik heb voor een heel krap budget gegeten. En op de terugvlucht had ik een upgrade genomen naar de businessclass want ik was zo ontzettend moe. Dat kostte 200 euro, het was een mazzeltje. Maar toen dacht ik: dat betaal ik wel zelf, als het niet meer kan. Dat is echt wel anders met dit soort opdrachten. Je bent dan heel bang om andermans geld op te maken.’
Zou je een opdracht ook doen als je over de organisatie of het doel twijfelt?
‘Bij Orange Babies weet ik wat er met het geld van de foto’s gedaan wordt. Dat geld gaat niet zomaar naar de organisatie, er zijn dingen voor gekocht, het gaat naar voedsel, en naar een nieuw gebouw. Ik ken de organisatie en ik zie dat die mensen heel hard werken met een kleine groep personeel voor het goede doel, dat vind ik belangrijk.
Waar ik bijvoorbeeld moeite mee heb – en ik snap dat het een hele ingewikkelde materie is- is het geld wat nu voor de Filippijnen wordt opgehaald. Dat mag alleen voor de slachtoffers daarvan worden gebruikt en uiteindelijk blijft dat geld ergens op een bank staan omdat het niet lukt. Daar ben ik zó tegen. Het is heel moeilijk maar daar zou eigenlijk iemand boven moeten staan die beslist: we gebruiken het voor andere projecten in hetzelfde gebied. Want waarom laat je dat geld staan? Voor zulke opdrachten zou ik zeggen: nee, mits…’
Gaat het om persoonlijke betrokkenheid bij een organisatie?
‘Nou nee, het zou bij mij ook de Nederlandse Hartstichting kunnen zijn, en vroeger heb ik ook een Foster Parents kind gehad. Ik geloofde daar echt in, ik heb ook die fotootjes gehad, maar dat bleek dus een nepkind! Ik vind het trouwens nog steeds een waanzinnig goed concept, alleen moet je wel eerlijk zijn, dat kind moet wel bestaan.
Ik ben zelf een heel oprecht mens, ik zal altijd direct zeggen wat ik vind en ik vind dat organisaties dat ook moeten doen. Laat zien wat je doet, ook volgend jaar. Vorig jaar hadden ze van Orange Babies kindertjes opgevangen en nu zag je in het filmpje al hoe gezond ze waren geworden. Dat waren dezelfde kinderen. Daar red je het als organisatie mee.’
Wat zouden ontwikkelingsorganisaties morgen kunnen veranderen?
‘Haal eens een team jonge mensen met een creatief denkvermogen binnen en ga de discussie met ze aan. Zij kunnen met een heel verrassend idee komen, dat kun je dan één of twee jaar doen en dan ga je weer met een nieuw idee aan de slag. Ik werk wel eens met twintigers en die hebben allemaal te wilde ideeën, maar soms zitten er pareltjes tussen. Er moet meer ruimte komen voor nieuwe, frisse, afwijkende ideeën. Die moeten niet meteen afgekeurd worden, maar gewoon proberen. Je kunt hele leuke dingen doen, als je maar origineel bent.’
Via Vice Versa.
Reacties (5)
Armoede… de confrontatie ermee is altijd weer keihard. Zo reed ik in augustus 2012 door Georgië heen en werd geconfronteerd met extreme armoede onder oude mensen. Tijdens mijn wandelingen door Tbilisi werd ik constant geconfronteerd met vele bedelende oude mensen van 65-80 jaar (en ja ik heb ze allemaal wat gegeven, ik kon niet anders want het was net of ik mijn eigen moeder van 80 op straat zag bedelen……). Ik vond het verbijsterend om te zien en was er echt kapot van. Sommigen van die oude mensen waren echt overduidelijk ziek, en ik vroeg me dan af waarom ik dat in 1990 (toen was ik daar ook op de motor) niet zag ten tijde van het communisme. Nu Georgië volledig verwesterd, en dus extreem kapitalistisch, is geworden is het ieder voor zich en vallen alle sociale vangnetten weg. Terug in Nederland met zijn steeds hardvochtiger beleid, waarbij vooral de zwakken tussen de wal en het schip vallen, vroeg ik me af hoe het in godsnaam mogelijk is dat zelfs wij als rijk land – vele malen rijker dan Georgië – ook die kant opgaan. Ik ben maanden van slag geweest na die motorreis, en ik heb sindsdien geen enkele buitenlandse motorreis meer gemaakt. Ik heb er totaal geen zin meer in, beter gezegd ik zie het nut er ook totaal niet meer van in. Eigenlijk is reizen een ontzettend domme en frustrerende bezigheid die nergens op slaat.
@1: hahaha!
Altijd leuk zo’n verhaal van jou waarin je weer eens ergens reed.
Dit is een heel fout verhaal over een heel foute man met heel foute ideeën over een heel fout concept : hulp verlenen.
Harder! Meer! Beter! Meer! Originelerder! Krijgen we straks foto’s met door maden uitgevreten lijken? Of een totaal irrelevent plaatje dat shockeert, verwart of anderzijds aan het denken zet? En waarom zouden we daar niet moe van worden? United Colors of Benetton heeft zich decennia geleden toch ook al doodgemarket?
Voor @1: kijk eens naar Kino’s Journey, een één-seizoens animatieserie uit 2007 over een motorrijdertje die op zoek gaat naar een stad waar mensen gelukkig zijn.