RECENSIE - Franz Boas, nestor van de Amerikaanse antropologie, keerde zich vlak na de Eerste Wereldoorlog in een open brief principieel tegen spionageactiviteiten van zijn collega-wetenschappers. Hij reageerde op het geval van onderzoekers die in Mexico informatie hadden verzameld voor de Amerikaanse regering over mogelijke samenwerking van Mexico met Duitsland. Wie daartoe bereid was ‘prostitueert de wetenschap op onvergeeflijke wijze’ schreef Boas. Op de jaarvergadering van de American Antropological Association, waar hij zelf in het bestuur zat, werd hem naar aanleiding van dit standpunt met tweederde van de stemmen het lidmaatschap ontnomen.
Emiel Hakkenes schrijft hierover in zijn buitengewoon boeiende boek Anderen; een Drents dorp, de Koude Oorlog en de lange arm van de CIA. Het is tekenend voor de stemming onder Amerikaanse sociale wetenschappers in de eerste helft van de vorige eeuw. Je kunt je wetenschappelijk onderzoek best combineren met het dienen van het vaderland. Hakkenes laat het zien aan de hand van een opmerkelijk onderzoek van twee Amerikaanse antropologen in het Drentse dorp Anderen. Dorothy Keur en haar van oorsprong Nederlandse man John Keur kwamen in 1951 met hulp van Dorothy’s leermeester Margaret Mead en de Groningse hoogleraar sociologie Piet Bouwman naar Drenthe om daar in een toen nog geïsoleerd dorp onderzoek te doen zoals antropologen dat tot dan toe vooral hadden gedaan in Polynesië en Nederlands Indië. Ze beschreven de dagelijkse praktijken in het dorp, het boerenwerk, feestdagen, bruiloften, etc. En ze probeerden vat te krijgen op de ‘mentaliteit’ van de dorpsbewoners en hun opvattingen over Amerika. Margaret Mead stimuleerde dat. Ze had goede contacten met inlichtingendiensten. Een medewerker van de diensten, ook van oorsprong Nederlander, woonde bij haar in huis. Voor de Society fort he Investigation of Human Ecology, een door de CIA gefinancierde onderzoeksinstelling, organiseerde ze conferenties met informanten uit verschillende landen over culturele verschillen.
De interesse van de inlichtingendiensten ging veel verder dan de feestdagen in het Drentse dorpje. Amerikaanse sociale wetenschappers schreven halverwege de vorige eeuw veel landenrapporten voor hun inlichtingendiensten om inschattingen te kunnen maken voor de beste aanpak om de bevolking Amerikaans gezind te maken of te houden. Bijzondere interesse had de Amerikaanse regering in de jaren vijftig voor Indonesië. Nadat het land onafhankelijk was geworden moest worden voorkomen dat het in handen van de vijand, i.c. het communistische Sovjet-Rusland zou vallen. Met medewerking van Mead werden wetenschappers gezocht voor undercover operaties. Dorothy Keur kreeg het advies in haar subsidieaanvrage voor onderzoek in Nederland aan te haken bij de interesse van de inlichtingendiensten in de bestrijding van het communisme. Mead zorgde voor een succesvolle aanbeveling bij het Fullbright programma: ‘Vanwege de koloniale rol van Nederland zal kennis van de binnenlandse omstandigheden veel licht werpen op de omstandigheden in de gebieden waar de Nederlanders de Europese cultuur hebben uitgedragen.’
Hakkenes schuwt de bredere context van dit antropologisch onderzoek in Drenthe niet. Zijn verhaal is te lezen als een geschiedenis van de antropologie, van de Tweede Wereldoorlog, de Koude Oorlog, de inlichtingendiensten, de verhouding tussen Nederland en de Verenigde Staten, Nederlands Indië en de dekolonisatie. En dan ook nog van een boerendorpje in Drente. En van de persoonlijke lotgevallen van Margaret Mead, het echtpaar Keur en sociologieprofessor Bouwman. Sommige uitweidingen gaan wel heel ver, zoals over de liefdesrelaties van Margaret Mead, de collaboratie van boeren uit Anderen, de burgemeestersbenoeming na de oorlog, de watersnoodramp in Zeeland en het bezoek van Juliana aan de Verenigde Staten. Maar het hindert niet. Het boek staat vol met interessante details over al deze onderwerpen. Hakkenes heeft veel bronnen aangeboord, waaronder correspondentie van Mead en van Bouwman. Hij gunt ons daaruit veel voor de jaren vijftig sprekende informatie. En wat hij daaruit heeft meegenomen schaadt de leesbaarheid van zijn verhaal allerminst.
Op twee punten wil ik nog even ingaan. Hakkenes schrijft (p. 164) dat de CIA het weekblad De Groene Amsterdammer wilde overnemen om propaganda te kunnen maken voor de VS. Maar de BVD zou dat hebben tegengehouden. Maurice Swirc ontdekte echter enkele jaren geleden dat de BVD zelf een coup wilde plegen bij het weekblad na publicatie van een brief over misdragingen van Nederlandse militairen in Indonesië. Het kan allebei kloppen, maar het is wel opmerkelijk. Dan nog iets over de watersnoodramp, 1953 in Zeeland. Margaret Mead kwam op bezoek en bezocht per roeiboot het getroffen Burghsluis. Onder verantwoordelijkheid van haar leerling Dorothy Keur en na bemiddeling van professor Bouwman voerden Nederlandse sociologen een onderzoek uit dat zich richtte op de reactie van de bevolking op een ramp. Uit mijn sociologiestudie kan ik me het voorbeeld herinneren van het optreden van informele leiders bij de hulpverlening, die effectiever waren dan de formele gezagsdragers zoals burgemeesters. Keur deed dit onderzoek in Zeeland als lid van de Amerikaanse commissie voor rampenonderzoek. Het doel was, zoals Margaret Mead het noemde ‘de cultuur te kraken’ ( alsof het om de code van een brandkastslot ging) ten dienste van het inzicht van de Amerikaanse overheid in de cultuur van landen binnen haar invloedssfeer. In de Koude Oorlog viel niemand over een dergelijke benadering. Behalve dan de Nederlandse communisten die tot ontsteltenis van de rest van Nederland Amerikaanse steun afwezen en er een eigen hulporganisatie tegenover zetten. Het dagblad De Waarheid schreef dat de Amerikanen van het rampgebied een strategisch object hadden gemaakt. ‘Terwijl duizenden mensen in nood verkeerden en geen tranen meer hadden om hun doden te bewenen kwamen Amerikaanse Koude-Oorlogs-psychologen kijken hoe ze met deze ellende hun voordeel konden doen.’
Het moet gezegd: veel antropologen hebben hun les geleerd. De oorlog in Vietnam was een omslagpunt. Meer dan achthonderd antropologen, waaronder Mead en Keur, ondertekenden in 1968, vijftig jaar na het protest van Franz Boas, een openbare oproep om niet te reageren op een vacature van de Amerikaanse marine voor een wetenschapper die in Saigon onderzoek zou moeten doen naar ‘vijandelijke propaganda en de kwetsbaarheden en vatbaarheden van bepaalde doelgroepen’.
Emiel Hakkenes, Anderen. Een Drents dorp, de Koude Oorlog en de lange arm van de CIA. Alfabet Uitgevers. ISBN 978 90 213 4082 1. Prijs: €24,99. E-boek €12,99