ACHTERGROND - In het eerste deel gaf ik een inleiding op de voorlopers van Van den vos Reynaerde, op de traditie waaruit het gedicht is voortgekomen en op het verschil tussen dierenfabel en dierenepos. Een dierenepos is niet, zoals de fabel, moralistisch, maar satirisch van aard.
In dit deel ga ik in op de opvattingen van René Broens. De schrijver dekt zich van tevoren in door te stellen dat er tot op heden geen eensluidende interpretatie bestaat van Van den vos Reynaerde en haalt daarbij Prof. Em. Joris Reynaert (geen familie) aan. Voorts stelt Broens dat zijn Reynaert-interpretatie sterk afwijkt van, zoals hij dat noemt, de ‘beeldbepalende Reynaertonderzoekers’. Hij noemt als zodanig Bart Besamusca, André Bouwman, Rick Van Daele, Jozef Janssens, Joris Reynaert, Paul Wackers en last but not least de in het eerste deel al genoemde Frits van Oostrom.
Drie van deze hoogleraren (Broens’ promotor Wackers, Besamusca en Van Oostrom) waren medeverantwoordelijk voor het feit dat Broens’ dissertatie (zie deel 1) uiteindelijk werd afgekeurd omdat zij zich niet konden vinden in zijn afwijkende interpretatie van de Reynaert. Koudwatervrees van de hooggeleerden of ging Broens de wetenschappelijke discipline te buiten?
Het deed mij denken aan de dissertatie van Maria de Groot, theologe en neerlandica, wiens dissertatie over het evangelie naar Johannes (Messiaanse ikonen, 1988) door de theologische faculteit werd afgekeurd en vervolgens door de faculteit Nederlands werd goedgekeurd. Misschien heeft Broens de verkeerde invalshoek gekozen. Aan de hand van het onderstaande kan de lezer dat enigszins zelf beoordelen.
Het middeleeuwse perspectief
Enigszins vooruitlopende moeten we Van den vos Reynaerde eerst in het juiste perspectief plaatsen. Het dierenepos is geschreven en gesitueerd (1) in de Middeleeuwen. Wat was de plaats van het numineuze, het religieuze, het plechtige en de kerk in de Middeleeuwen? En hoe verhoudt zich dit tot de satire? Hint: vorige week is het jaarlijkse carnaval afgesloten.
Niet alleen was er in de Middeleeuwen geen of nauwelijks onderscheid tussen de volkscultuur en de cultuur van de elite, was er nauwelijks onderscheid in wetenschappelijke en pseudowetenschappelijke disciplines, ook het profane en het religieuze waren niet van elkaar onderscheiden zoals dat later en zeker niet zoals dat heden ten dage het geval is.
Het religieuze (lees: de christelijke kerk) was het alomvattende geheel waarin het seculiere zijn plaats had dan wel een eigen terrein moest zien te veroveren. Derhalve was het wereldse binnen het religieuze alomtegenwoordig in de vorm van parodieën en grappen: de grotesken en waterspuwers op de daken van kerken, de drôleries, grappige of obscene randfiguraties in bijbels en getijdenboeken, dezelfde beeltenissen gesneden in de houten koorbanken, met name in de misericorden, de Sheela na gigs in kerkmuren, in de liturgie de ezelsmis, wellustige monniken in humoristische en gewaagde vertellingen, de fabliaux en zo voort. Het gaat hierbij niet om uitzonderlijke gevallen of ondermijnende regeloverschrijdingen, maar om een bepaald mens- en godsbeeld dat de paradox van het menselijk bestaan in rekening brengt (2).
Dit soort humor hoeft derhalve niet weggezet te worden als heiligschennis, maar kan in tegendeel geplaatst worden in de (feest-)cultuur van de Middeleeuwen en de traditie binnen het christendom om het heilige en plechtige te parodiëren. Wat in onze ogen een ontoelaatbare mengeling van het seculiere en het religieuze, van het menselijke en het goddelijke is, was legitiem voor de Middeleeuwse mens. De ‘ezelsmis’ met Gerard van het Reve in 1969 in de Vondelkerk in Amsterdam, naar aanleiding waarvan hij zo’n beetje heel christelijk Nederland over zich heen kreeg, was in de Middeleeuwen business as usual geweest. Het is tegen deze achtergrond dat Van den vos Reynaerde gelezen en geïnterpreteerd moet worden.
Het genre
Het genre waaronder de Reynaert valt is, zoals gezegd, niet de dierenfabel maar het dierenepos en dit is bepalend voor de uitleg. In een dierenepos speelt de auteur een spel met het gedrag van de hoofdrolspelers. Dat gedrag lijkt nu eens op dat van een mens, dan weer op dat van een dier. Deze slingerbeweging tussen het antropomorfe en het dierlijke gedrag creëert voortdurend dubbelzinnigheid.
Een dierenepos stoeit met solemniteiten: plechtige, cerebrale of verheven handelingen of gebeurtenissen, zoals deze bijvoorbeeld in de liturgie voorkomen. In de Reynaert stoeit de auteur met de solemniteiten van godsdienst, wet en intellectuele leven. Als voorbeeld haalt Broens de scène aan waarin de vos en zijn gezin Cuwaert de haas (Cuwaert betekent lafaard) opeet. Reynearts vrouw Hermelijn, volgens de verteller, ‘at van het vlees en dronk van het bloed’. Volgens Broens verwijst dit naar het laatste avondmaal van Jezus en zijn discipelen en de daaruit afgeleide formulering in de liturgie bij de tegenwoordigstelling van Christus’ offer.
De hoofdpersoon als trickster
De hele theorievorming rondom de figuur van de trickster is inmiddels een wetenschappelijke discipline op zich geworden. De trickster (schelm) is een archetypische figuur: hij is inherent aan bijna alle culturen ter wereld. Lewis Hyde beschrijft de trickster als een ‘grensoverschrijder’ (boundary-crosser). Hij kruist en overtreedt zowel fysieke als maatschappelijke regels en schendt zo principes van sociale en natuurlijke orde. Hij verstoort op speelse wijze het normale leven en herstelt het vervolgens op een nieuwe basis. Vaak neemt dit breken van de regels de vorm aan van diefstal of andere onheilbrengende handelingen. Tricksters kunnen sluw of dwaas zijn, of beide. Zij stellen autoriteiten aan de kaak en bespotten deze; ze halen trucs uit met zowel mensen als goden. Ze zijn amoreel en opereren voorbij de grenzen van goed en kwaad.
Dit maakt de trickster bij uitstek een identificatiefiguur voor onderdrukten: een figuur die bewonderd kan worden om zijn betere en (soms) bovennatuurlijke eigenschappen, maar die door zijn slimheid anderzijds ook kans ziet onder de druk van de machtigen uit te komen. Reynaert de Vos is het prototype van de trickster. Andere voorbeelden zijn Tijl Uilenspiegel en de spin Anansi. Ook Zwarte Piet wordt wel een trickster genoemd.
Broens’ Rynaert-de-trickster
Broens motiveert Reynaert de Vos als trickster als volgt.
Waarderen we Reynaert als puur boosaardig, dan concentreren we ons enkel op zijn antropomorfe en niet op zijn dierlijke kant. Als we die benadering zouden overzetten naar de mensenwereld, dan zouden we geconfronteerd worden met een puur boosaardige mens. Die krijgt in de psychiatrische wereld de diagnose psychopathie, een persoonlijkheidsstoornis gekenmerkt door chronisch antisociaal gedrag waarbij geregeld inbreuk wordt gemaakt op de rechten van anderen. Maar Reynaert als psychopaat past niet in een dierenepos, omdat het genre een humoristische bedoeling heeft. De hamvraag is dan of er een Reynaertfiguur zou bestaan die aan de antropomorfe kant ‘psychopathische’ trekken vertoont, en toch in een dierenepos kan passen, omdat die trekken gecreëerd zijn met een humoristische bedoeling. Die figuur bestaat. Als we Reynaert opvatten als een goddelijke bedrieger, een trickster, dan past hij perfect in een dierenepos. De auteur van Van den vos Reynaerde combineert genres, zoals grote auteurs dat doen, want zijn werk is niet enkel een dierenepos, maar ook een tricksterverhaal. (…) Bijna alles wat over psychopaten kan worden gezegd, kan ook over tricksters worden gezegd, maar het omgekeerde is niet het geval. Bij een tricksterverhaal geldt als literaire afspraak dat de held van het verhaal, de trickster, alles wat de groep of de gemeenschap koestert, met voeten zal treden.” (pp. 174-176).
De opvattingen van Broens zijn tot op zover niet echt nieuw, alhoewel diverse meningen niet of nog niet algemeen zijn geaccepteerd. Hooguit draaft Broens wat door als het om de Reynaert als sociale parodie van het religieuze gaat. Maar op het punt van de vergelijking met het Johannesevangelie, het onderwerp van zijn afgekeurde dissertatie Van den vos Reynaerde als sociale parodie op het Johannesevangelie, gaat Broens misschien met het onderwerp aan de haal.
De Reynaert en het Johannesevangelie
Broens vergelijkt op pp. 182-185 scènes uit de Reynaert met gedeelten uit het evangelie naar Johannes en trekt daar een conclusie uit. Omdat zijn redenatie nauwelijks is samen te vatten (het is waarschijnlijk een samenvatting van zijn afgewezen proefschrift) citeer ik de auteur hierbij.
Jezus heeft van God een missie met een speciale opdracht gekregen. Wanneer hij oog in oog staat met Pilatus en ten volle beseft dat hij op het punt staat te sterven, zegt Jezus duidelijk wat die missie is: getuigenis af te leggen van de waarheid. (…) Pilatus reageert op Jezus’ getuigenis met: ‘Wat is waarheid ?’ Met die vraag zet hij zichzelf in zijn hemd, want de belichaming van de waarheid staat voor zijn neus. Reynaert bevindt zich op een bepaald moment in een gelijksoortige positie: oog in oog met een machthebber, koning Nobel, en op het punt om te sterven. (…) Om het vege lijf te redden, beweert Reyneart dat er een samenzwering tegen Nobel is geweest. Die vraagt daarop aan Reynaert of hij de waarheid spreekt. Met die vraag zet Nobel zichzelf in zijn hemd, want de belichaming van de leugen staat voor zijn neus. Hoewel Reynaert bij hoog en bij laag beweert dat hij de waarheid over de samenzwering tegen Nobel zal onthullen, brengt hij in de plaats daarvan een vernuftig leugenverhaal. Reynaerts leugenverhaal is een komische omkering van Jezus’ getuigenis van de waarheid”.
En op p. 185:
Reynaerts overwinning op de dood is een komische omkering van Jezus’ dood, verheffing, verheerlijking en verrijzenis.
Men kan van mening verschillen of de auteur van de Reynaert dit zo bedoeld heeft. De conclusie kan de nodige logica in ieder geval niet ontzegd worden. Willem Kuiper schrijft op de website Neerlandistiek van 14 oktober 2020:
In mijn oren klinkt een intertekstuele relatie met het evangelie van Johannes plausibel. De middeleeuwse spotcultuur nam het niet zo nauw met heilige huisjes en kon heilige zaken probleemloos op de hak nemen. (Maar om tot dat inzicht te komen moet je Franse teksten gaan lezen, en niet ophouden bij Beatrijs en Karel ende Elegast.) Als men ergens in geloofde naast Jezus als God en Verlosser dan was het wel in de bevrijdende lach. Ook met het geloof de spot drijven was ‘normaal’ in de tijd dat Willem de Madoc maakte. Van den vos Reynaerde is vrij van de preutsheid die het kenmerk is van de latere Reformatie en Contrareformatie.
René Broens heeft ons zoals gezegd een boekwerk beloofd waarin hij het één en ander zal uitwerken. Het zou de ultieme wraak voor zijn afgewezen dissertatie zijn – van zijn frustratie maakt Broens in zijn boek geen geheim – maar vooral een poging om zijn ideeën over de Reynaert algemeen wetenschappelijk aanvaard te krijgen. Dat kan nog spannend worden.
Noten
- “Omdat beeldbepalende onderzoekers ervan zijn uitgegaan dat ‘Van den vos Reynaerde’ gaat over mensen en menselijk gedrag in het algemeen en niet over specifieke historische personages en gebeurtenissen, hebben ze ‘Van den vos Reynaerde’ onvoldoende in zijn historische context geplaatst. De hekeling van paus Innocentius III, de Franse koningen en de bedelmonniken is hun daardoor ontgaan”. (p. 196).
- Grebe, A. & N. Staubach, Komik und Sakralität. Aspekte einer ästhetischen Paradoxie in Mittelalter und früher Neuzeit. Frankfuhrt am Main 2005.
Reacties (3)
Voor de goede orde meld ik even dat het concept-proefschrift van dhr Broens mij nimmer ter beoordeling is voorgelegd. Laat staan dat ik deze zou hebben afgekeurd.
Voor de goede orde meld ik even het volgende uit mijn ‘Nawoord’: ‘De samenwerking met mijn promotor prof. dr. P. Wackers (Universiteit Utrecht) liep na vijf jaar (2003-2008) spaak omdat hij er zich niet in kon vinden dat ik ‘Van den vos Reynaerde’ zou interpreteren als het leven van een spotheilige en van een humoristische antichrist. Ook bij prof. dr. F. van Oostrom (Universiteit Utrecht) en prof. dr. F. Willaert (Universiteit Antwerpen) ving ik bot.’ (p. 167)
Ik heb mij slechts gebaseerd op wat Broens op p. 167 van zijn betreffende boek heeft vermeld. Het hele academische ‘issue’ omtrent zijn dissertatie interesseert mij eigenlijk weinig, het gaat mij in eerste instantie om de opvattingen van Broens. Overigens is Frits van Oostrom, als een van mijn favoriete auteurs/wetenschappers waarvan diverse werken mijn boekenkast sieren, voor mij al snel boven alle twijfel verheven.