Wantrouw/vertrouw onderzoeksresultaten
Elke eerstejaarsstudent krijgt op een gegeven moment, meestal al in de eerste maand, uitgelegd waarom de overdracht van wetenschappelijke informatie zo moeilijk is. De onderzoeker doet het namelijk nooit goed.
1. Stemt zijn onderzoeksconclusie overeen met iets wat we al op onze klompen aanvoelden, dan zeggen we dat hij zich de moeite had kunnen besparen.
2. Ontkent de geleerde iets dat volgens ons wel het geval is, dan vinden we hem een dwarsligger.
3. Als hij iets beweert dat we onwaarschijnlijk achten, dan beschouwen we hem als een fantast.
4. Bevestigt een onderzoeker onze mening dat iets niet zo is, dan vragen we wat hem bewoog het te onderzoeken.
Er zijn dus vier manieren om onderzoeksresultaten weg te redeneren. Ondertussen is het onderzoek natuurlijk wel degelijk nuttig. In het eerste en vierde geval is een subjectief vermoeden bevestigd en onze kennis kwalitatief verbeterd. In het tweede en derde geval zijn veronderstelde zekerheden ter discussie gesteld.
Elke wetenschapper weet dit en kent ook de gevolgtrekking: zijn eigen ongeloof over andermans onderzoek zegt op voorhand niet heel veel. Je moet als wetenschapper natuurlijk een zeker wantrouwen behouden, maar als een andere geleerde zijn onderzoek goed uitvoert, moet je je persoonlijke ongeloof opofferen en aanvaarden dat het anders is dan je vermoedde.