Wat wil de Nederlander veranderen aan de economie?
Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft onze medeburgers weer eens gevraagd naar de staat van ons land, en in het bijzonder naar de toekomst van de economie (vanaf p. 27). Wat opvalt is dat Nederlanders veel somberder zijn over de toekomst van de Nederlandse economie dan over de toekomst van de eigen financiële situatie. 64 procent ziet de Hollandse staatshuishouding de komende maanden verslechteren, terwijl slechts 29 procent somber is over de eigen huishouding. In die discrepantie zijn Nederlanders zelfs Europees kampioen (p.33). Vreemd is dat. Maar er is nog een discrepantie die opdoemt uit de enquête.
Gevraagd naar de zorgen over de Nederlandse economie noemt men spontaan de crisis, de bezuinigingen, de inkomensongelijkheid en de bonussen. Twee derde van de Nederlanders vindt dat de verschillen tussen arm en rijk in Nederland te groot zijn geworden. Maar liefst 71 procent is het eens met de stelling dat bonussen een slechte zaak zijn. Een meerderheid vindt dat de overheid meer moet ingrijpen in de financiële sector. En er zijn onderhand ook meer mensen die economische groei “slecht voor de samenleving” vinden dan niet (31 tegen 28 procent). Redelijk fundamentele kritiek, zou je denken.
Maar vraag je de Nederlander of er “fundamentele veranderingen” nodig zijn in de Nederlandse economie, dan zegt maar 19 procent ja. 55 procent vind kleinere veranderingen wel genoeg (p.37). Hoe kan dat?