Bij de verantwoordelijkheid voor een prinses gaat het om het aanzien

van Prof. Dr. Bert van den Braak Was het verstandig prinses Laurentien een rol te geven bij de afwikkeling van de toeslagenaffaire? Die vraag komt op, nu er vanuit het ministerie van Financiën klachten zijn gekomen over de wijze waarop het contact verliep van de prinses met ambtenaren. Eerder waren er vragen over de hoogte van vergoedingen. Daarover heeft de Tweede Kamer zich inmiddels uitgesproken. Gesteld wordt: het toeslagendossier is politiek gevoelig en dus was een rol van de prinses daarbij niet zo verstandig. Er is evenwel geen partij die zal betwisten dat er sprake was/is van een toeslagenschandaal. Een parlementaire enquête heeft dat bevestigd. Evenmin wordt betwist dat aan de slachtoffers recht moet worden gedaan en dat financiële compensatie geboden is. Er lijkt ook consensus te bestaan over de opvatting dat de afwikkeling inmiddels wel erg lang duurt en dat grotere spoed is geboden. De afwikkeling van het toeslagenschandaal is in die zin helemaal niet politiek gevoelig. Integendeel: er is geen dossier waarover partijen zo eensgezind denken. Dat er niettemin een politieke component aan zit, valt niet te betwisten. Dat is iets anders dan dat het om een politiek-gevoelige kwestie gaat. In hun advies in 1965 - overgenomen door het toenmalige kabinet- stelden de ministers van staat Drees en Oud dat de verantwoordelijkheid van ministers niet alleen daden van de Koning betreft, maar ook andere leden van het koninklijk huis. Het is een afgeleide verantwoordelijkheid. Het gaat daarbij primair om het hoog houden van het aanzien van het instituut 'Koning'. Gedragingen van leden van het koninklijk huis die dat aanzien in gevaar brengen, moeten worden voorkomen. Dat is dus iets anders dan de verantwoordelijkheid voor regeringsdaden ('De koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk'). Prinses Laurentien is geen lid van de regering. Andere leden dan de Koning mogen maatschappelijke functies bekleden. Politieke gevoeligheid moet daarbij - vanwege het eerder genoemde aanzien - worden voorkomen. Waar de grens ligt is onzeker. Ook over het verlenen van microkredieten in Derde Wereldlanden - waar koningin Máxima zich sterk voor maakt - worden soms kritische geluiden gehoord. Zelfs het Rode Kruis (prinses Margriet) wordt door sommigen niet langer als neutrale organisatie gezien. Elke functie kan een politieke component hebben en dus (enige) controverse oproepen. Mogelijke schending van het aanzien van het instituut 'Koning' heeft echter vooral te maken met (ongewenste) persoonlijke gedragingen. Of daarvan bij prinses Laurentien sprake is, moet nog worden bezien. Het gaat om klachten. Die hebben niet zo zeer te maken met het onderwerp, als wel met haar persoonlijke optreden. Daarvoor heeft geen enkele minister directe verantwoordelijkheid. En zeker geen verantwoordelijkheid zoals bedoeld in artikel 42 van de Grondwet. Wel is het in het in belang van Koning en ministers - uitgaande van de wenselijkheid van voortbestaan van het Koningschap - om onwenselijke gedragingen te voorkomen en die zo nodig te (laten) corrigeren. Deze column verscheen eerder bij het Montesquieu Instituut.

Foto: Ritzo ten Cate (cc)

Zweepslag die niet meer raakt

COLUMN - Zo’n kleine 35 jaar geleden sprak prof. André Donner over de ministeriële verantwoordelijkheid als over ‘een zweepslag voor de ambtelijke dienst’ 1). Het gebruik daarvan door de Tweede Kamer kon een minister helpen in zijn ministerie orde te houden. Al was het maar, omdat ambtenaren hun minister niet graag voor gek zien staan. Verlies van vertrouwen in de minister komt pijnlijk als een zweepslag aan bij de ambtelijke ondersteuners, alsof zij delen in dit verlies aan vertrouwen.

Er zijn momenten, constateert ook de Afdeling advisering van de Raad van State (verder: de Raad) in haar ‘Ongevraagd advies’ over de ministeriële verantwoordelijkheid, dat de zweepslag ofwel niet meer wordt gevoeld of niet echt meer helpt. Er zijn gevallen waarin de ene na de andere staatssecretaris moet aftreden omdat zijn winkel niet op orde is, maar dan blijkt de opvolger evenzeer te falen.

Al heel lang is de bewindspersoon die de leiding krijgt over de Belastingdienst een ambtsdrager die blij mag zijn als hij of zij het einde van de kabinetsperiode haalt. Gezellig is het nooit en dat is al jaren zo. Dat was al het geval voordat de ellende met de kinderopvangtoeslag was uitgebroken. Mannen als Jan-Kees de Jager en Eric Wiebes waren dolblij dat zij er het leven bij hadden gehouden; dat was Frans Weekers en Menno Snel niet gegund. Er blijken zo veel problemen met organisatie, ICT en al te ingewikkelde regelingen dat je met zweepslagen aan de gang kan blijven.

Lezen: Het wereldrijk van het Tweestromenland, door Daan Nijssen

In Het wereldrijk van het Tweestromenland beschrijft Daan Nijssen, die op Sargasso de reeks ‘Verloren Oudheid‘ verzorgde, de geschiedenis van Mesopotamië. Rond 670 v.Chr. hadden de Assyriërs een groot deel van wat we nu het Midden-Oosten noemen verenigd in een wereldrijk, met Mesopotamië als kernland. In 612 v.Chr. brachten de Babyloniërs en de Meden deze grootmacht ten val en kwam onder illustere koningen als Nebukadnessar en Nabonidus het Babylonische Rijk tot bloei.

Lezen: Mohammed, door Marcel Hulspas

Wie was Mohammed? Wat dreef hem? In deze vlot geschreven biografie beschrijft Marcel Hulspas de carrière van de de Profeet Mohammed. Hoe hij uitgroeide van een eenvoudige lokale ‘waarschuwer’ die de Mekkanen opriep om terug te keren tot het ware geloof, tot een man die zichzelf beschouwde als de nieuwste door God gezonden profeet, vergelijkbaar met Mozes, Jesaja en Jezus.

Mohammed moest Mekka verlaten maar slaagde erin een machtige stammencoalitie bijeen te brengen die, geïnspireerd door het geloof in de ene God (en zijn Profeet) westelijk Arabië veroverde. En na zijn dood stroomden de Arabische legers oost- en noordwaarts, en schiepen een nieuw wereldrijk.

Foto: European Council (cc)

Ook Rutte is verantwoordelijk voor wet over referendum

De uitspraak van premier Rutte dat hij totaal (in drievoud) tegen een referendum is over multilatere overeenkomsten, is politiek interessant. Het ontslaat hem niet van zijn medeverantwoordelijkheid voor de wet die dat regelt.

Wetgeving komt overeenkomstig artikel 81 van de Grondwet tot stand in gezamenlijkheid van regering en Staten-Generaal. Wie daartoe het initiatief nam, kabinet of Tweede Kamerlid, is daarbij niet relevant. Ieder door de Staten-Generaal aangenomen wetsvoorstel, moet worden bekrachtigd door de (onder ministeriële verantwoordelijkheid vallende) Koning.

Artikel 2.a4 van het Reglement van Orde bepaalt dat de ministerraad besluit over het wel of niet bekrachtigen. Dat reglement vordert verder eenheid van beleid. Het kan niet zo zijn, dat een minister zegt: ik heb ingestemd, maar eigenlijk was ik tegen. Wie als minister vindt dat bekrachtiging tot een ‘rampzalige’ wet leidt en voor die opvatting geen meerderheid in de ministerraad krijgt, moet kiezen: aftreden of daarvoor de verantwoordelijkheid nemen. Je kan dan niet naar ‘collega’s’ of andere partijen als de eigenlijk verantwoordelijken wijzen.

Als de premier het echt zo’n slechte wet vindt, had hij zich sterk moeten maken voor het voorkomen daarvan. Tijdens de parlementaire behandeling had minister Plasterk zich daartegen dan moeten uitspreken. De minister zei bij de behandeling in de Eerste Kamer in april 2014 echter: